ECLI:NL:GHARL:2021:105

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
200.279.505
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van ouders over minderjarige na ernstige bedreiging van ontwikkeling

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om de beëindiging van het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over hun minderjarige kind, geboren in 2018. De ouders waren sinds 16 juli 2019 gezamenlijk belast met het gezag, maar de situatie is verslechterd. De kinderrechter in de rechtbank Overijssel had op 12 maart 2020 het ouderlijk gezag beëindigd, wat de vader in hoger beroep aanvecht. De moeder heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld, waarbij zij niet wil dat de vader alleen het gezag krijgt.

De Raad voor de Kinderbescherming en Jeugdbescherming steunen de beëindiging van het gezag. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders niet in staat zijn om de omgangsafspraken na te komen, wat leidt tot een onveilige situatie voor het kind. Er zijn aanwijzingen van drugs- en alcoholmisbruik, geweld en psychische problemen bij de ouders. Het hof concludeert dat het gezag van beide ouders beëindigd moet worden, omdat het kind ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd.

De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de verzoeken van de ouders om de beslissing ongedaan te maken worden afgewezen. De beslissing is op 7 januari 2021 uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.279.505
(zaaknummer rechtbank Overijssel 241986)
beschikking van 7 januari 2021
in de zaak van
[verzoeker](de vader),
wonende te [A] ,
verzoeker in het principaal hoger beroep,
verweerder in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. N. Rastegar te Amsterdam,
en
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Almelo,
verweerder in het principaal en in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de raad,
en
[verweerster](de moeder),
wonende te [B] ,
verweerster in het principaal hoger beroep,
verzoekster in het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep,
advocaat: mr. M.P. Smit te Almelo.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering,
gevestigd te Enschede,
verder te noemen: Jeugdbescherming.

1.1. Waar gaat het over

1.1
Deze zaak gaat over de beëindiging van het gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] die is geboren [in] 2018 in [C] .
1.2
De ouders waren sinds 16 juli 2019 gezamenlijk belast met het gezag over [de minderjarige] . Voor die tijd was Jeugdbescherming benoemd tot voogd, omdat de moeder toen nog minderjarig was.
1.3
De kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft [de minderjarige] op 25 februari 2019 onder toezicht gesteld van Jeugdbescherming. Ook is er op die datum een machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verleend. [de minderjarige] is toen uit huis geplaatst.
De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn daarna verlengd, de laatste keer tot 6 maart 2021.
1.4
[de minderjarige] woont sinds april 2019 in het pleeggezin waar hij nu nog steeds woont.
1.5
De rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, heeft op 12 maart 2020 het ouderlijk gezag van de ouders over [de minderjarige] beëindigd. De rechtbank heeft die beslissing schriftelijk vastgelegd op 20 maart 2020.

2.De rechtszaak bij het hof

2.1
De vader is het niet eens met de beslissing van de rechtbank van 12 maart 2020. De vader wil dat het hof de beslissing van de rechtbank ongedaan maakt en dat het weer wordt zoals het was voor die beslissing. Dat betekent dat de ouders dan weer gezamenlijk het gezag zouden hebben.
2.2
De moeder heeft voorwaardelijk incidenteel hoger beroep ingesteld. Als het hof de beslissing van de rechtbank ongedaan maakt wil zij in ieder geval niet dat de vader alleen het gezag over [de minderjarige] krijgt. De moeder wil in dat geval dat het weer wordt zoals het was voor de beslissing van de rechtbank en dat betekent dat de ouders weer gezamenlijk belast zijn met het gezag.
2.3
De raad wil dat het gezag van de ouders beëindigd blijft. Jeugdbescherming wil dat ook.
2.4
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
- het beroepschrift met producties, binnengekomen op 11 juni 2020;
- het verweerschrift tevens voorwaardelijk incidenteel hoger beroep van de moeder, met producties, binnengekomen op 24 juli 2020;
- het verweerschrift van de raad in het principaal en het voorwaardelijk incidenteel hoger beroep, binnengekomen op 9 september 2020;
- een brief van Jeugdbescherming, binnengekomen op 12 november 2020.
2.5
Op de zitting van het hof op 24 november 2020 waren de vader en de moeder aanwezig met hun advocaten. Ook waren aanwezig [D] van de raad voor de kinderbescherming en [E] en een stagiaire van Jeugdbescherming. Het hof heeft aan de stagiaire bijzondere toegang gegeven om bij de besloten zitting aanwezig te zijn. De pleegouders zijn uitgenodigd om bij de zitting aanwezig te zijn, maar zij zijn niet gekomen.

3.Wat beslist het hof

Wat staat er in de wet?
3.1
De rechter kan het gezag van de vader of de moeder of allebei de ouders beëindigen als een kind zo opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en als de ouders niet voor het kind kunnen zorgen. Ook kan het gezag beëindigd worden als een ouder het gezag misbruikt.
3.2
In artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat hierover:
De rechter kan het gezag van een ouder beëindigen indien
a. een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn,of
b. de ouder het gezag misbruikt.
3.3
In het Verdrag inzake de rechten van het kind staat in de artikelen 3, 9, 18 en 20 dat bij een beslissing over gezagsbeëindiging de belangen van het kind het voorop staan. Het kind dat niet verblijft in het eigen gezin heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in het pleeggezin. Ook heeft het kind er recht op dat het voor hem duidelijk is waar hij zal opgroeien.
Wat vindt het hof3.4 Het hof vindt net als de rechtbank, en om dezelfde redenen die de rechtbank heeft genoemd, dat het gezag van allebei de ouders beëindigd moet worden. Naast de redenen die de rechtbank heeft genoemd vindt het hof ook om de volgende redenen dat het gezag van allebei de ouders beëindigd moet worden.
Het lukt de ouders niet om de omgangsafspraken goed na te komen doordat er veel gebeurt in hun levens. Zo is er bij de vader of de moeder of bij allebei sprake (geweest) van drugsgebruik, alcoholmisbruik, geweld, bedreigingen, psychische problemen en financiële problemen. Zelfs op de zitting bedreigden de ouders elkaar nog zo dat duidelijk werd dat er sprake was van een onveilige situatie. Sinds juni 2020 is er maar twee keer omgang geweest tussen de ouders en [de minderjarige] . In september 2020 hebben [de minderjarige] en de ouders elkaar voor het laatst gezien. Doordat er zo weinig omgang is en [de minderjarige] nog zo jong is, raken de ouders steeds minder betrokken bij [de minderjarige] . Als er omgang is, herkent [de minderjarige] de ouders ook niet meer zo goed. Dat het de ouders niet lukt om de - al beperkte - omgangsregeling na te komen is voor het hof een extra aanwijzing dat de ouders niet in staat zijn voor [de minderjarige] te zorgen.
3.5
Het hof zal de beschikking van de rechtbank bekrachtigen.
Ook als de ouders bedoeld hebben dat zij willen dat de beschikking van de rechtbank ongedaan wordt gemaakt en dat als nieuwe beslissing een van hen alleen wordt belast met het gezag – nog los van de vraag of dat pas in hoger beroep kan worden gevraagd –, wijst het hof die verzoeken af. Het hof heeft daarvoor dezelfde redenen als die hiervoor onder 3.4 zijn genoemd.

4.4. De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, van 12 maart 2020 die schriftelijk is vastgelegd op 20 maart 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, E.B. Knottnerus en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 7 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.