ECLI:NL:GHARL:2021:10477

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2021
Publicatiedatum
10 november 2021
Zaaknummer
Wahv 200.284.997/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • J. van Schuijlenburg
  • M. Arntz
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften met betrekking tot bebording en sanctie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland, waarbij de kantonrechter het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaarde, maar het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaarde. De betrokkene, een B.V., had een sanctie van € 95,- opgelegd gekregen voor het handelen in strijd met een geslotenverklaring. De gedraging vond plaats op 22 maart 2019 op de Heul in Alkmaar. De gemachtigde van de betrokkene betwistte de aanwezigheid en zichtbaarheid van de bebording ten tijde van de gedraging en stelde dat de maandelijkse schouw niet correct was uitgevoerd, wat in strijd zou zijn met het Beleidskader digitale handhaving.

Het hof heeft de stukken beoordeeld, waaronder processen-verbaal van bevindingen en foto’s van de gedraging. Het hof concludeert dat er voldoende bewijs is dat de schouwen correct zijn uitgevoerd en dat de bebording zichtbaar was. De argumenten van de gemachtigde werden verworpen, en het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter. Het verzoek om proceskostenvergoeding werd afgewezen, omdat de betrokkene niet in het gelijk werd gesteld. Dit arrest is gewezen door mr. J. van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. M. Arntz als griffier.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.284.997/01
CJIB-nummer
: 224640373
Uitspraak d.d.
: 10 november 2021
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Holland van 11 september 2020, betreffende

[de betrokkene] B.V. (hierna: de betrokkene),

wonende te [vestigingsplaats] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. M. Lagas, kantoorhoudende te Amsterdam.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is afgewezen.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene heeft het beroep schriftelijk nader toegelicht.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen daarop te reageren. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.

De beoordeling

1. De bezwaren van de gemachtigde zijn gericht tegen de beslissing van de kantonrechter voor zover deze het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond heeft verklaard.
2. Bij die inleidende beschikking is aan de betrokkene als kentekenhouder een sanctie opgelegd van € 95,- voor: “als bestuurder handelen in strijd met een geslotenverklaring in beide richtingen”. Deze gedraging zou zijn verricht op 22 maart 2019 om 14:17 uur op de Heul in Alkmaar met het voertuig met het kenteken [kenteken] .
3. De gemachtigde betwist dat de bebording ten tijde van de vermeende gedraging aanwezig voldoende zichtbaar was. De gemachtigde merkt hierbij op dat het bord dat genegeerd zou zijn niet zichtbaar is op de foto van de gedraging en dat de advocaat-generaal weliswaar twee schouwrapporten heeft overgelegd, maar dat deze meer dan een maand uit elkaar liggen. Dit betekent dat in strijd is gehandeld met Beleidskader digitale handhaving geslotenverklaringen en voetgangersgebieden (hierna: Beleidskader) en artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De gemachtigde vindt daarom dat de inleidende beschikking moet worden vernietigd.
4. Het hof stelt vast dat zich bij de stukken een kopie van het brondocument bevindt. Hierin verklaart de ambtenaar die de sanctie heeft opgelegd dat op voormelde datum door middel van een (digitaal) kentekencamerasysteem is vastgesteld dat de gedraging is verricht. Voorts vermeldt de ambtenaar dat de camera is geplaatst na het bord C1 en dat het voertuig aan de voorzijde is gefotografeerd, zodat het bord C1 op de foto niet zichtbaar is. Ook bevat het dossier een foto van de gedraging. Hierop is het voertuig van de betrokkene zichtbaar, maar niet het bord C1.
5. In het ten tijde van de gedraging geldende Beleidskader waarnaar de gemachtigde verwijst is onder meer het volgende opgenomen:
“Indien camerasystemen in werking zijn waarop de borden niet zichtbaar zijn, dan zal een (minimaal) maandelijkse omgevingsschouw moeten plaatsvinden door een opsporingsambtenaar. Deze legt in een proces-verbaal vast dat de borden en de daarbij behorende onderborden juist zijn geplaatst.”
6. De advocaat-generaal heeft in hoger beroep twee processen-verbaal van bevindingen overgelegd, aangaande verkeersbordenschouw geslotenverklaring Alkmaar, beide opgemaakt op
31 oktober 2019. Hierin verklaart de ambtenaar, voor zover relevant, dat op 13 maart 2019 respectievelijk 15 april 2019 een rondgang is gemaakt langs alle locaties van de geslotenverklaring in de binnenstad van Alkmaar, waaronder de Heul. Bij deze processen-verbaal zijn foto’s gevoegd, waaronder ook van de locatie Heul. Op deze foto’s is het bord C1 duidelijk zichtbaar te zien. Onderaan de foto’s staat als datum 13 maart 2019 respectievelijk 15 april 2019 weergegeven.
7. Nu zowel in de maand maart 2019 als in de maand april 2019 een schouw heeft plaatsgevonden is voldaan aan voormelde voorwaarde van het Beleidskader. Voor zover de gemachtigde zich op het standpunt stelt dat die voorwaarde inhoudt dat de tijd tussen de momenten van schouwen niet meer dan 28, 29, 30 of 31 dagen mag zijn, deelt het hof dat niet. Het Beleidskader bevat geen aanknopingspunten die die visie van de gemachtigde ondersteunen.
8. Voor zover de gemachtigde er over klaagt dat deze processen-verbaal pas in een zeer laat stadium van de procedure zijn opgemaakt en ingebracht, overweegt het hof dat deze enkele omstandigheid niet meebrengt dat deze processen-verbaal buiten beschouwing moeten blijven. De gemachtigde heeft op de inhoud van deze processen-verbaal kunnen reageren en gereageerd.
9. De bezwaren treffen geen doel. De kantonrechter heeft het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter dan ook bevestigen.
10. Nu de betrokkene niet in het gelijk wordt gesteld, zal het verzoek om een proceskostenvergoeding worden afgewezen (vgl. de arresten van het hof van 28 april 2020 en 1 april 2021, vindplaatsen op rechtspraak.nl: ECLI:NL:GHARL:2020:3336 en 2021:1786).

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Arntz als griffier en op een openbare zitting uitgesproken.