ECLI:NL:GHARL:2021:10448

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.279.172/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot terugbetaling van facturen wegens tekortkomingen in de uitvoering van juridische werkzaamheden

In deze zaak heeft Bobo Investments B.V. (hierna: Bobo) Trodan B.V. (hierna: Trodan) in rechte betrokken met een vordering tot terugbetaling van twee facturen. Bobo stelt dat Trodan niet de afgesproken juridische werkzaamheden heeft verricht, waardoor zij toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst. De vordering betreft een bedrag van € 4.679,68, inclusief btw, en een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 701,95 exclusief btw, alsook wettelijke rente over het gevorderde bedrag. De zaak is ontstaan uit een overeenkomst van opdracht tussen partijen, waarbij Trodan aan Bobo facturen heeft gestuurd voor verleende juridische diensten. Bobo heeft de facturen zonder protest betaald, maar stelt nu dat de werkzaamheden niet zijn verricht zoals afgesproken.

In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van Bobo afgewezen en haar in de proceskosten veroordeeld. Bobo heeft vervolgens hoger beroep ingesteld, waarbij zij zes grieven heeft aangevoerd. Het hof heeft de vordering van Bobo opnieuw beoordeeld en geconcludeerd dat Bobo onvoldoende feiten en omstandigheden heeft gesteld die haar vordering kunnen onderbouwen. Het hof heeft vastgesteld dat Bobo niet heeft aangetoond dat Trodan niet de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht en dat de in rekening gebrachte bedragen niet in verhouding staan tot de verrichte werkzaamheden. De grieven van Bobo zijn dan ook afgewezen.

In het incidenteel hoger beroep heeft Trodan verzocht om vergoeding van haar volledige proceskosten, maar het hof heeft geoordeeld dat dit verzoek niet op de juiste wijze is ingediend. Het hof heeft het vonnis van de kantonrechter bekrachtigd en Bobo in de proceskosten van het principaal hoger beroep verwezen, terwijl Trodan in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep is veroordeeld. De vorderingen van Trodan tot extra vergoedingen boven de forfaitaire bedragen zijn afgewezen. Het arrest is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel/familie
zaaknummer gerechtshof: L200.279.172/01
(zaak-/rolnummer rechtbank: 7903973 \ CV EXPL 19-4554)
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
Bobo Investments B.V.,
gevestigd te Groningen,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: Bobo,
advocaat: mr. J. Brakke te Zeewolde,
tegen:
Trodan B.V.,
gevestigd te Beilen,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appelante in het incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als: Trodan,
advocaat: mr. J.M.E. Hamming te Beilen,
op het bij dagvaarding van 27 mei 2020 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 3 maart 2020 van de rechtbank Noord-Nederland, sector kanton, locatie Assen, gewezen onder zaak-/rolnummer: 7903973 \ CV EXPL 19-4554.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis waarvan beroep.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 27 mei 2020;
- de memorie van grieven (met producties);
- de memorie van antwoord/tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

3. De beoordeling

3.1.1.
Het gaat in deze zaak om het volgende:
Bobo is een onderneming van de heer [naam1] (verder: [naam1] ).
Trodan is een vennootschap die werkzaam is als juridisch adviesbureau. Haar bestuurder, mr. [naam2] (verder: [naam2] ), is een van de juridische medewerkers.
Op 6 juni 2018 is door de heer [naam3] (verder: [naam3] ) namens Bobo contact gezocht met het kantoor van Trodan. Een telefoonnotitie van dit contact (prod. 1 cva) vermeldt:
‘(..) Meneer heeft een cruciale vraag over de status van een aantal overeenkomsten. Hij zoekt naar iemand die kan meekijken en advies kan geven. (..)’
In een daarop volgend telefoongesprek van 8 juni 2018 (prod. 14 cvd) heeft [naam3] , kort samengevat, uiteengezet
‘dat Bobo een soort investerings BV is van een tandarts ( [naam1] ), dat vanuit die BV een lening is verstrekt aan een privé persoon ( [naam4] ), die een CV heeft opgericht waarin die lening als stille vennoot is ingebracht, dat die CV later is omgezet in een BV en dat het daarna is misgegaan en er problemen zijn ontstaan’. [naam3] gaf aan graag de mening van [naam2] te hebben over de vraag of nog sprake was van een persoonlijke lening.
Op 13 juni 2018 heeft [naam2] een gesprek gehad met [naam3] . Bij dat gesprek is onder meer gesproken over het uurtarief van [naam2] , € 175,= excl. btw per uur voor advisering en € 200,= excl. btw per uur voor proceshandelingen. In een gespreksnotitie van die bijeenkomst is onder meer vermeld:
‘apr. 2008 CV Maritiem Noord, [naam4] beherend, [naam1] stil’en
‘mei ’12 Maritiem Noord BV’. Bij het gesprek is verder ter sprake gekomen dat [naam3] namens Bobo in onderhandeling was met [naam4] en dat aan de zijde van [naam4] de onderhandelingen werden gevoerd met diens accountant ( [naam5] ).
In een email van 15 juni 2018 (prod. 4 cva) dankt [naam3] [naam2] voor de hartelijke ontvangst en inspirerende bijeenkomst en bericht hij dat hij [naam1] en [naam6] (accountant van [naam1] ) over het kennismakingsbezoek en de verwachte follow-up zal berichten. Bij deze email voegt [naam3] een email bij van [naam5] aan hem van 1 juni 2018 met als onderwerp
‘Afwikkeling discussie [naam1] vs [naam4] ’.
In laatstgenoemde email is onder meer het volgende te lezen:
“(..) Het moge duidelijk zijn dat e.e.a. tussen partijen niet zo is gelopen als gewenst. Op vele punten is e.e.a. misgegaan. We willen zoeken naar een oplossing die recht doet aan de situatie. In deze e-mail een ruwe eerste harde schets/aanzet hiervoor. Inmiddels heb jij (…) beter zicht op de financiële situatie van Maritiem Noord BV en [naam4] privé. Het moge duidelijk zijn dat de verdiensten van [naam4] in de toekomst vooral moeten komen vanuit Aqua Safety BV. (..) Maritiem Noord is een aflopende zaak, vanwege aanhoudende verliezen. Partijen hebben in 2012 besloten om te herstructureren. Mijn conclusie is dat deze herstructurering zeer slecht en onzorgvuldig is uitgevoerd. (..) Mijn voorstel is om in dit kader vast te stellen dat [naam4] Holding haar tegenpartij BoBo Investments BV uiteindelijk geheel heeft uitgekocht. Daarmee moet [naam4] Holding BV nog een koopsom voldoen aan BoBo Investments BV. Deze koopsom is echter nooit vastgesteld en nooit betaald. Kunnen jullie je vinden in een dergelijke benadering? (…)”
Bij de genoemde email van [naam5] aan [naam3] zijn bijlagen gevoegd, waaronder een memo van 12 juni 2018 van [naam3] betreffende
‘Çasus Bobo Investments (BoBo) versus [naam4] ’.In deze memo worden de volgende data en feiten vermeld:
1. Kopdatum 8 december 2009, datum ondertekening 11 maart 2008Overeenkomst van lening gesloten tussen Bobo Investments B.V. en [naam4] . Betreft € 150.000 met een jaarlijkse rentevergoeding van 8%.(..)2. 15 april 2008 Commanditaire Vennootschap Maritiem Noord CV opgericht(..)3. 10 december 2009Overeenkomst van lening gesloten tussen Bobo Investments B.V. en [naam4] .betreft € 150.000 met een jaarlijkse rentevergoeding van 8% (…)(…)(NB. Dit zal de enigszins verbeterde versie zijn van de ad 1 genoemde lening)(..)6. 31 mei 2012Oprichting besloten vennootschappen [naam4] Holding B.V. en Maritiem Noord B.V.Bijzonder feit: “Namens de vennootschap is met de oprichter overeengekomen dat de oprichter de door hem genomen aandelen zal volstorten door inbreng in de vennootschap door inbreng van zijn aandeel in de commanditaire vennootschap Maritiem Noord CV (..)”(..)8. RentebetalingenIn totaal is er (alleen in de jaren 2015, 2016 en 2017) € 17.250 betaald door Maritiem Noord aan Bobo Investments. Doorgaans met vermelding “rente” en steeds het bedrag van € 750. Kennelijk een maandbedrag dat niet overeenkomt met 8% van de oorspronkelijke hoofdsom.(..)De vraag, c.q. de casus op basis van deze informatie* Op welke persoon, c.q. rechtspersoon heeft BoBo Investments nog een vordering, c.q. is [naam4] in privé nog aansprakelijk voor de nakoming van de oorspronkelijke lening?* Als dat helder is, hoe hoog is de vordering die BoBo op dit moment nog heeft?’
Bij email van 13 juli 2018 schrijft [naam2] aan [naam3] :
“(..) Zoals besproken zal in dit stadium de keuze tussen een geldleningovereenkomst en een aandeel van de heer [naam1] in een onverdeelde boedel (Aquasafety) niet worden gemaakt. Ik zou een reactie op het bericht van de heer [naam5] van 1 juni 2018 redigeren, die u zou kunnen verzenden.(volgt: concept bericht)
(…)”
Op 20 augustus 2018 heeft Trodan aan Bobo een factuur (nr. 18096, prod. 2 inl. dagv.) doen toekomen waarbij een bedrag van € 1.503,43 incl. btw (€ 1.242,50 excl. btw) in rekening is gebracht. De factuur is gespecificeerd en vermeldt onder meer de bespreking op 13 juni 2018, een bespreking op 12 juli 2018 en
‘schrijven concept’. Bobo heeft de factuur zonder protest behouden en voldaan.
Op 27 augustus 2018 heeft Trodan aan Bobo voorts een tweede factuur (nr. 18102, prod. 2 inl. dagv.) gestuurd met een factuurbedrag van € 3.233,73 incl. btw (€ 2.672,50 excl. btw). Deze factuur betreft blijkens de omschrijving onder meer besprekingen op 21 en 23 augustus. In de factuur is verder een voorschot van € 1.500,= voor ‘griffierechten/beslag en aanbrengen door derde’ opgenomen.
Maritiem Noord B.V is op 7 augustus 2018 in staat van faillissement te komen verkeren.
In een email van 6 september 2018 (prod. 9 cva) schrijft [naam1] aan [naam2] onder meer:
“(..) U geeft aan nog stukken nodig te hebben. [naam3] geeft aan dat u reeds kopieën moet hebben van de rentebetalingen. Ik zal proberen een afschrift te vinden waarop de transactie staat van de 150.000,00 richting Maritiem Noord. Uw bevestiging van onze afspraak a.s. dinsdag 11/9 om 13.00 uur zie ik tegemoet. [naam3] zal daarbij aanwezig zijn. (..)”
Bij email van 11 september 2018 11.30 uur (prod. 10 cva) schrijft [naam2] aan [naam1] onder meer:
”(..) Uit de mij ter beschikking staande stukken blijkt het volgende. (…) Met name de CV-overeenkomst (met een inbreng van u van 150k) en de geldleningovereenkomsten (beide van 150k) zijn strijdig met elkaar, omdat ik van de heer [naam3] begreep dat er slechts éénmaal 150k door u is overgeschreven. Voorts valt op dat bij vrijwel alle documenten de datering niet klopt (…) Gelet op deze vele onregelmatigheden, heb ik al bijna een maand geleden verzocht om bewijsstukken (bijvoorbeeld bankafschriften), van zowel de overschrijving van 150k in 2008 alsook van de vermeende rentebetalingen in 2015, 2016 en 2017. Zodoende kan ik de titel (grondslag) vaststellen. Volgens uw bericht zijn de afschriften van de rentebetalingen al in mijn bezit. Dit is onjuist. Ik beschik nog altijd niet over deze bankafschriften (…) en kon eerst gistermiddag met de heer [naam3] hierover spreken. Van hem begreep ik dat het klopt dat ik de bankafschriften niet heb en dat ik slechts over een tabel (…) beschik. Maar dat is dus niet voldoende om de titel ook daadwerkelijk vast te stellen en dus ook niet om een eventueel conservatoir beslag te leggen. (…) Hedenmiddag hebben wij een afspraak gepland om de zaak inhoudelijk te bespreken (..). Om dat deugdelijk te kunnen doen, dien ik over de gevraagde bankafschriften te beschikken. (…) heeft een gesprek vanmiddag geen zin. Daarom (…) nodig u – nadat ik over de noodzakelijke bescheiden beschik – uit om een nieuwe afspraak te maken (..)”
Bij email van 9 oktober 2018 (prod. 11 cva) schrijft [naam1] aan [naam2] :
“(…) Het heeft lang moeten duren maar in de bijlage een overzicht, gekregen van de SNS bank, waarin betreffende 150000 euro te zien is. (..) Ik wacht nog op de afschriften van het rekening nummer waar dit bedrag naar toe is gegaan en waar de rente betalingen van [naam4] op gestort zijn. (..)”
Bij email van 12 oktober 2018 08:59 aan [naam1] (prod. 12 cva) reageert [naam2] op de toegezonden bankafschriften als volgt:
“(…) Ik zie inderdaad op 8 augustus 2008 een overschrijving naar een tegenrekening (..) Het is inderdaad belangrijk om te weten van wie deze rekening is en waar het geld naartoe is gegaan. Ik heb u eerder in overweging gegeven om – wanneer er geen aanwijsbare verhaalsmogelijkheden zijn – alleen te gaan dagvaarden (dus de zaak zonder voorafgaand beslag aanhangig te maken bij de rechtbank). (..)”
Bij email van 12 oktober 2018 16:53 schrijft [naam1] aan [naam2] (prod. 16 cvd):
“(..) Wanneer kunt u tot beslaglegging overgaan? Ik wil dat er beslag wordt gelegd op de aandelen in Aqua Safety en onroerend goed (..) Ik wil dat alle middelen worden aangegrepen om dhr. [naam4] een lastige toekomst te bezorgen. (…)”
Bij schrijven van 19 oktober 2018 aan Trodan (t.a.v. [naam2] ), met als onderwerp
‘BoBo/ [naam4] ’(prod. 13 cva) bericht mr. Brakke van Maet Advocaten (verder: Brakke) aan [naam2] :
“(..) Tot mij wendde zich BoBo Investments B.V. met het vriendelijk verzoek haar belangen te behartigen in bovengenoemde kwestie en de zaak van u over te nemen. Ik ga ervan uit dat u hiertegen geen bezwaar heeft en verzoek u dan ook vriendelijk mij het dossier te doen toekomen. (..) ”
Bij brief van 30 november 2018 (prod. 5 inl. dagv.) schrijft Brakke vervolgens aan [naam2] :
“(…) Cliënte stelde mij de nodige stukken ter hand waaronder een tweetal facturen van uw onderneming met de nummers 18096 van 20 augustus 2018 alsmede 181902 van 27 augustus 2018. Cliënte heeft deze facturen voldaan, waarbij cliënte ervan uitging dat u de toegezegde werkzaamheden zou verrichten. U heeft dit evenwel niet gedaan. Cliënte heeft u verzocht om haar juridisch te adviseren, stukken te maken alsmede over te zullen gaan tot het leggen van beslag. Cliënte heeft tot op heden evenwel niets van u mogen ontvangen, behalve een tweetal facturen. (..) Op grond van het vorenstaande is cliënte van mening dat u toerekenbaar tekort bent gekomen in de nakoming van de op u rustende verplichtingen. Ex art. 6:74 bent u aansprakelijk voor alle door cliënte dientengevolge geleden schade. (..).”Brakke noemt in zijn brief voorts het bij de facturen aantal in rekening gebrachte uren extreem en/of niet juist. Verder merkt hij op dat de kosten waarvoor een voorschot van € 1.500,= in rekening is gebracht, niet zijn gemaakt.
Trodan/ [naam2] heeft bij slotfactuur van 6 december 2018 (prod. 6 inl. dagv.) nog enkele werkzaamheden in rekening gebracht en het in de factuur van 27 augustus 2018 opgenomen voorschot gecrediteerd. De factuur resulteerde in een aan Bobo terug te betalen en door Trodan aan Bobo terugbetaald bedrag van € 57,48 (incl. € 9,98 btw). In de begeleidende email schrijft [naam2] hiermee de zaak als afgedaan te beschouwen.
3.1.2.
Bobo heeft vervolgens Trodan in rechte betrokken. Zij vorderde van Trodan een bedrag van € 4.679,68 inclusief btw, zijnde het per saldo door haar aan Trodan betaalde bedrag van de facturen van 20 augustus 2018, 27 augustus 2018 en 6 december 2018. Bobo vorderde verder een bedrag aan buitengerechtelijke kosten van € 701,95 exclusief btw en de wettelijke rente over het bedrag van € 4.679,68 vanaf 6 december 2018 (voor de periode van 6 december 2018 tot en met 6 juni 2019 neerkomende op een bedrag van € 187,70), alsmede veroordeling van Trodan in de proceskosten.
3.1.3.
In de inleidende dagvaarding in eerste aanleg legde Bobo aan haar vordering ten grondslag dat, kort samengevat, door [naam2] ter uitvoering van de overeenkomst van opdracht tussen partijen geen inhoudelijk advies is gegeven en geen werkzaamheden zijn verricht, Trodan daarom toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de overeenkomst, in verzuim is komen te verkeren en op grond van art. 6:74 BW aansprakelijk is voor de door Bobo dientengevolge geleden schade.
Bij conclusie van repliek heeft Bobo nader gesteld zij Trodan primair verwijt dat geen werkzaamheden zijn verricht en dat de factuurbedragen haar daarom niet in rekening hadden mogen worden gebracht en subsidiair dat Trodan wanprestatie heeft gepleegd en het gevorderde bedrag bij wege van schadevergoeding verschuldigd is. In het kader van de primaire grond heeft Bobo bij conclusie van repliek tevens gesteld dat de urenspecificatie erg onduidelijk is, dat daaruit niet blijkt welke werkzaamheden door [naam2] precies zijn verricht en dat de in rekening gebrachte kosten in geen enkele verhouding staan met de verrichte werkzaamheden.
3.1.4.
Trodan heeft de vordering gemotiveerd betwist en verzocht om Bobo te veroordelen in de volledige, daadwerkelijke proceskosten van Trodan.
3.1.5.
De kantonrechter heeft bij het vonnis waarvan beroep de vorderingen van Bobo afgewezen en Bobo veroordeeld in de proceskosten. De kantonrechter heeft die kosten begroot volgens het toepasselijke liquidatietarief.
De kantonrechter overwoog onder meer dat:
  • partijen het er in elk geval over eens zijn dat Trodan door Bobo is benaderd voor advies;
  • Trodan met een flink aantal door haar overgelegde producties de stelling van Bobo heeft weerlegd dat door haar
  • de vordering van Bobo daarom als ongegrond moet worden afgewezen; (r.o. 4.2 vs)
  • de vraag of partijen nog verdere afspraken hebben gemaakt, onbesproken kan blijven nu niet gesteld of gebleken is dat Trodan voor dergelijke verdere werkzaamheden bedragen in rekening heeft gebracht (r.o. 4.3 vs);
  • Bobo haar stelling, dat zij schade heeft geleden doordat Trodan niet de afgesproken werkzaam heeft verricht, niet nader heeft onderbouwd; dat Bobo als schade immers het bedrag vordert dat zij voor de wel uitgevoerde werkzaamheden heeft betaald; dat niet is gesteld of gebleken dat Bobo door het achterwege laten van opgedragen, niet verrichte en niet in rekening gebrachte, werkzaamheden andere schade heeft geleden (r.o. 4.3 vs);
  • op de stelling van Bobo dat Trodan voor de uitgevoerde werkzaamheden meer uren in rekening heeft gebracht dan zij daarvoor in rekening had mogen brengen, niet wordt ingegaan, nu Bobo ten onrechte heeft aangevoerd dat door Trodan in het geheel geen werkzaamheden zijn verricht, waarmee de grondslag aan haar vordering is komen te ontvallen (r.o. 4.3 vs).
3.1.6.
Bobo heeft in het principaal hoger beroep zes grieven aangevoerd en geconcludeerd tot vernietiging van het vonnis van de kantonrechter en toewijzing alsnog van haar vordering ten bedrage van € 4.679,68, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten en rente.
Grief 1 is gericht tegen de door de kantonrechter genoemde hoogte van de vordering.
De grieven 2 tot en met 5 betreffen de afwijzing door de kantonrechter van de vordering en in grief 6 wordt, concluderend, de veroordeling van Bobo in de proceskosten als onterecht bestreden.
3.1.7.
In het incidenteel hoger beroep heeft Trodan één grief aangevoerd, waarin zij opkomt tegen het niet honoreren door de kantonrechter van haar vordering om Bobo te veroordelen tot vergoeding van de door haar daadwerkelijk gemaakte proceskosten, althans het nalaten van de kantonrechter om op die vordering te beslissen.
het principaal hoger beroep
3.2.1.
In grief 1 stelt Bobo terecht dat de kantonrechter van een onjuiste hoogte van haar vordering (€ 4.737,16 i.p.v. € 4.679,68) is uitgegaan. Het hof heeft die onjuistheid in een nieuwe weergave van de feiten en de vordering van Bobo hersteld. De betreffende onjuistheid is voor de beslissing in eerste aanleg niet relevant geweest, zodat grief 1 als zodanig niet tot vernietiging van het vonnis kan leiden.
3.2.2.
Het hof acht door de grieven 2 t/m 5 de vordering van Bobo opnieuw aan zijn oordeel onderworpen en zal die grieven gezamenlijk bespreken. Daarbij zal het hof acht slaan op het feit dat Bobo in hoger beroep met betrekking tot de grondslag van haar vordering meer expliciet uiteen heeft gezet dat zij:
  • primair van mening is dat Trodan niet de overeengekomen werkzaamheden heeft verricht en uit hoofde van onverschuldigde betaling het aan Trodan betaalde terugvordert;
  • subsidiair stelt dat Trodan toerekenbaar tekort is gekomen in de nakoming van de overeenkomst tot dienstverlening en zij het aan Trodan betaalde bedrag vordert als schadevergoeding;
  • meer subsidiair stelt dat de door Trodan verrichte werkzaamheden niet in verhouding staan tot de door Trodan in rekening gebrachte bedragen.
3.3.1.
Het hof stelt voorop dat op Bobo als eisende partij de stelplicht en eventuele bewijslast rusten van feiten en omstandigheden die tot toewijzing van haar vordering kunnen leiden. Het hof neemt verder in aanmerking dat het in dit geval gaat om een overeenkomst van opdracht, in het kader waarvan Trodan aan Bobo facturen heeft gestuurd waarbij zij de door haar verrichte werkzaamheden heeft omschreven en in rekening heeft gebracht. Bobo heeft de facturen van 20 en 27 augustus 2018 zonder protest behouden en betaald. Uit die omstandigheid moet in beginsel worden geconcludeerd dat het voor Bobo voldoende duidelijk is geweest welke werkzaamheden haar in rekening zijn gebracht en dat zij de facturen juist achtte.
3.3.2.
Enige concrete en gemotiveerde grond waarom zij – afgezien van het voorschot van € 1.500 in factuur18102, waarvoor Bobo later is gecrediteerd – voor de in rekening gebrachte werkzaamheden geen betalingen verschuldigd zou zijn, is door Bobo niet aangevoerd. Bobo stelt niets waaruit zou kunnen worden geconcludeerd dat tussen partijen met betrekking tot de door [naam2] verrichte werkzaamheden iets anders zou zijn afgesproken dan Bobo daarvoor het afgesproken tarief (€ 175,= resp. € 200,= voor proceshandelingen) verschuldigd zou zijn. Het hiervoor (r.o. 3.1.1) weergegeven overzicht van de verschillende contacten die tussen partijen hebben plaatsgevonden, geeft voorts geen enkele grond voor de stelling van Bobo dat de bij de drie facturen in rekening gebrachte verrichtingen niet in overeenstemming zouden zijn met hetgeen door [naam2] in het kader van de opdracht daadwerkelijk is verricht. Bobo betwist bijvoorbeeld niet dat de in de facturen 18096 en 18102 van 20 en 27 augustus 2018 genoemde besprekingen hebben plaatsgevonden. De email van 13 juli 2018 (r.o. 3.1.1 onder i) bevat het in de factuur 18096 kennelijk bedoelde concept en zonder concrete bijzondere, door Bobo niet gestelde, omstandigheden, valt niet in te zien dat een aan een rechtskundig hulpverlener voorgelegde zaak geen dossieronderzoek zou vergen. Ten aanzien van de facturen 18096 en 18102 heeft het hof bovendien al overwogen dat uit het zonder protest behouden en voldoen van die facturen in beginsel moet worden geconcludeerd dat Bobo die facturen juist heeft geacht. Uit het in r.o. 3.1.1 gegeven overzicht (in het bijzonder onder m t/m o) blijkt voorts dat ook na de factuur van 27 augustus 2018 nog de nodige werkzaamheden door [naam2] zijn verricht en dat die werkzaamheden in samenspraak met [naam1] hebben plaatsgehad. Enige beëindiging van de relatie tussen partijen door Bobo vóór de brief van 19 oktober 2018 van Brakke - waarbij tot overdracht van de zaak aan Brakke werd verzocht - is door Bobo niet gesteld. Mede gezien de diverse, uit het overzicht in r.o. 3.1.1 blijkende werkzaamheden die na 27 augustus 2018 nog door [naam2] zijn verricht, heeft Bobo naar het oordeel van het hof ook de slotfactuur onvoldoende gemotiveerd betwist.
3.3.3.
Op grond van het voorgaande, acht ook het hof de vordering van Bobo op de primaire grond niet toewijsbaar.
3.4.1.
De afwijzing van de vordering van Bobo op de primaire grondslag laat onverlet dat Bobo zich subsidiair op het standpunt kan stellen dat Trodan/ [naam2] niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend opdrachtgever mag worden verwacht en van Trodan vergoeding kan vorderen van de door haar, Bobo, dientengevolge geleden schade.
3.4.2.
Bobo is weinig concreet over wat zij Trodan/ [naam2] (het hof zal hierna verder alleen [naam2] noemen) nu precies als tekortkoming verwijt. Zij stelt (mvg 10) dat [naam2] niet heeft geadviseerd, niet tot beslaglegging is overgegaan en inhoudelijk geen actie heeft ondernomen, (mvg 40) dat door [naam2] binnen een periode van maar liefst vier maanden geen juridische bijstand is verleend en dat daardoor de onderhandelingspositie van Bobo na het faillissement van Maritiem Noord B.V. volledig is afgebrokkeld. Zij stelt voorts dat [naam2] haar niet naar behoren over de stand van zaken heeft geïnformeerd, niet of nauwelijks reageerde op e-mails en WhatsApp berichten en telefonisch slecht bereikbaar was.
3.4.3.
Het hof constateert dat dit door Bobo geschetste beeld niet overeenkomt met de inspanningen van [naam2] en de communicatie tussen partijen zoals deze blijken uit het in r.o. 3.1.1 weergegeven overzicht van de feiten. Uit dat overzicht blijkt juist van directe en veelvuldige contacten tussen partijen. Evenmin blijkt uit dat overzicht van onvoldoende deskundigheid van [naam2] . De opmerkingen van [naam2] in de email van 11 september 2018 (r.o. 3.1.1 onder n) – dat hij eerst de titel (van de door Bobo gestelde geldlening) daadwerkelijk dient vast te stellen om eventueel conservatoir beslag te leggen – en in de email van 12 oktober 2018 – het advies om zonder aanwijsbare verhaalsmogelijkheden geen beslag te leggen – geven geenszins blijk van een advisering waartoe een redelijk handelend en redelijk vakbekwaam juridische hulpverlener niet zou komen. Uit de genoemde berichten moet bovendien worden geconcludeerd dat, anders dat Bobo stelt, van een concrete afspraak tot beslaglegging nog geen sprake was. Pas in de tweede factuur van 27 augustus 2018 is een voorschot daarvoor in rekening gebracht, hetgeen het verweer van [naam2] bevestigt dat een mogelijk te leggen beslag pas na 20 augustus 2018 aan de orde is gekomen en pas aan de orde kwam toen de aanvankelijke insteek om tot een vaststellingsovereenkomst te komen niet meer opportuun was. Uit de diverse correspondentie tussen partijen blijkt voorts niet dat Bobo vóór de brief van 30 november 2018 van Brakke (r.o. 3.1.1 onder s) [naam2] op enig moment heeft aangesproken op enige tekortkoming als thans gesteld. [naam1] klaagt weliswaar in een email van 7 september 2018 aan [naam2] (prod. 3 inl. dagv.) over het niet ontvangen hebben van een reactie op e-mails en moeilijke telefonische bereikbaarheid van [naam2] , maar de juistheid van die klacht is door [naam2] in zijn email van 11 september 2018 (prod. 10 cva) uitdrukkelijk bestreden en door Bobo verder niet toegelicht.
3.4.4.
Gelet op het hiervoor overwogene, heeft Bobo naar het oordeel van het hof haar klacht over een tekortschieten van [naam2] in de uitvoering van de overeenkomst onvoldoende geconcretiseerd.
3.4.5.
Naar de kantonrechter terecht heeft opgemerkt, heeft Bobo bovendien in het geheel niet onderbouwd dat en waarom de schade ten gevolge van de beweerde – onvoldoende onderbouwde – tekortkoming zou kunnen worden gesteld op het bedrag van de terecht betaalde facturen. Als een partij bij een overeenkomst in de uitvoering van enige verplichting tekortschiet, dient voor de door de wederpartij dientengevolge geleden schade een vergelijking te worden gemaakt tussen de situatie waarin hij door de tekortkoming is komen te verkeren met de situatie waarin van die tekortkoming geen sprake zou zijn geweest. In de toelichting op grief 4 (alinea 43 mvg) stelt Bobo met betrekking tot het causaal verband tussen de door haar beweerde tekortkoming en de door haar gevorderde schade thans dat zij zonder de gestelde tekortkoming van [naam2] haar vorderingen (het hof begrijpt: betreffende het geleende of geïnvesteerde bedrag van € 150.000,=) op haar wederpartij zou hebben kunnen verhalen en dat zij dan ook de kosten van de door haar aan Trodan betaalde facturen op de wederpartij had kunnen verhalen. Bobo heeft die stelling echter onvoldoende onderbouwd. Dat klemt temeer nu uit de bevindingen van [naam2] juist blijkt van de nodige onzekerheden ten aanzien van die vordering, zowel ten aanzien van vraag of daarvoor een titel was als ten aanzien van de vraag tegen welke wederpartij een vordering geldend zou kunnen worden gemaakt. In de memorie van grieven (alinea 40) stelt Bobo nota bene zelf dat haar onderhandelingspositie na het faillissement van Maritiem Noord B.V. volledig was afgebrokkeld. De opmerking van [naam1] in diens email van 12 oktober 2018 (r.o. 3.1.1 onder q) -
Ik wil dat alle middelen worden aangegrepen om dhr. [naam4] een lastige toekomst te bezorgen. –geeft, na het ontraden van een beslag bij onvoldoende aanwijsbare verhaalsmogelijkheden door [naam2] in zijn eerdere email van diezelfde datum, weinig blijk van (vertrouwen van Bobo in) een daadwerkelijke verhaalsmogelijkheid. Uit de toelichting van Bobo van de schade moet verder worden geconcludeerd dat Brakke na diens overname van de zaak evenmin verhaal van de vordering van Bobo op de/een wederpartij heeft kunnen realiseren.
3.4.6.
Nu Bobo noch voor de door haar gestelde tekortkoming noch voor de volgens haar dientengevolge geleden schade (in het bijzonder de stelling dat die schade zou bestaan in de gedane factuurbetalingen) voldoende concrete feiten en omstandigheden heeft gesteld, acht het hof haar vordering ook op de subsidiaire grondslag niet toewijsbaar. Schatting van de schade, zoals door Bobo bij memorie van grieven (alinea 44) nog voorgesteld, komt daarmee niet aan de orde.
3.5.
Het hof acht de vordering van Bobo evenmin toewijsbaar op de meer subsidiaire grondslag. Het hof verwijst hiervoor naar hetgeen in verband met de primaire grondslag van de vordering al is overwogen. Trodan heeft de in rekening gebrachte werkzaamheden en daarmee gemoeide tijd in de facturen gespecificeerd. Van Bobo mocht worden verwacht dat zij concreet aangaf op welke onderdelen de facturen volgens haar niet juist en exorbitant waren. Dat heeft Bobo niet, althans niet voldoende gemotiveerd, gedaan. Voor zover zij enkele onderdelen concreet heeft genoemd – zoals het opstellen van een concept als vermeld in de factuur van 20 augustus 2018 en het in rekening gebracht zijn van tijd voor dossieronderzoek - heeft het hof al gewezen op de ontoereikendheid van die betwisting in het licht van het feit dat de email van [naam2] 13 juli 2018 een concept-reactie bevatte en het feit dat een te geven advies normaal gesproken dossieronderzoek met zich brengt. Uit de opsomming van feiten in r.o. 3.1.1 blijkt voorts, naar door Bobo ook niet is betwist, dat in het kader van de opdracht tussen partijen de nodige telefoon- en emailcontacten hebben plaatsgevonden
3.6.1.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook de grieven 2 t/m 5 falen en dat daarmee ook grief 6, die naast de andere grieven geen zelfstandige betekenis heeft, faalt.
3.6.2.
Nu door Bobo geen feiten en omstandigheden zijn gesteld die, indien bewezen, tot een ander oordeel kunnen leiden, wordt aan het door haar gedaan bewijsaanbod als niet relevant voorbij gegaan.
het incidenteel hoger beroep
3.7.1.
De kantonrechter heeft de beslissing over de proceskosten niet gemotiveerd en was daar rechtens ook niet toe gehouden.
3.7.2.
De grief in het incidenteel appel stelt de vraag aan de orde of het verzoek van Trodan om Bobo te veroordelen tot integrale vergoeding van haar volledige proceskosten, al dan niet een vordering betreft die in het kader van de beslissing over de proceskosten aan de rechter kan worden voorgelegd dan wel als afzonderlijke vordering in reconventie door Trodan had moeten worden ingesteld.
3.7.3.
Naar het oordeel van het hof is het laatste het geval. Bij de proceskostenveroordeling die door de rechter ambtshalve wordt uitgesproken, hanteert de rechter – in zaken waarvoor geen bijzondere bepalingen gelden (zoals art. 1019h Rv) - een forfaitair tarief.
Voor integrale vergoeding van proceskosten kan – afgezien van bijzondere gevallen als hiervoor bedoeld - plaats zijn indien sprake is van misbruik van procesrecht door de wederpartij of anderszins onrechtmatig handelen bij het instellen of voeren van een procedure. De grondslag voor de vergoeding is dan echter vergoeding van schade ten gevolge van onrechtmatig handelen, zodat de partij die een dergelijke schadevergoeding verlangt een daartoe strekkende vordering zal dienen in te stellen.
Nu een dergelijke vordering in reconventie door Trodan niet is ingesteld, faalt de grief in het incidenteel appel.
conclusie
3.8.1.
Nu zowel in het principaal hoger beroep als het incidenteel hoger beroep geen van de grieven doel heeft getroffen, zal het vonnis waarvan beroep worden bekrachtigd. In het principaal hoger beroep zal Bobo en in het incidenteel hoger beroep Trodan als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden verwezen. De vorderingen van Trodan tot veroordeling van Bobo tot extra vergoedingen boven de forfaitaire bedragen van de proceskosten waarin zij zal worden verwezen, zullen, gelet op hetgeen in verband met de grief in het incidenteel hoger beroep is overwogen, worden afgewezen.
3.8.2.
De vorderingen van Trodan ter zake de nakosten en wettelijke rente over de proceskosten zullen worden toegewezen. Gezien de daartoe door beide partijen gedane vordering, zal dit arrest uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.

4.De beslissing

Het hof, recht doende in principaal en in incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep;
wijst het in hoger beroep meer of anders gevorderde af;
veroordeelt Bobo in de proceskosten van het principaal hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Trodan tot op heden worden begroot op € 760,= aan verschotten en op € 787,= aan salaris advocaat;
veroordeelt Bobo tevens in de nakosten ten bedrage van € 131,= indien geen betekening van dit arrest plaatsvindt dan wel € 199,= indien wel betekening plaatsvindt;
bepaalt dat binnen veertien dagen na deze uitspraak aan de proceskostenveroordeling dient te worden voldaan en dat bij gebreke daarvan over die kosten de wettelijke rente van art. 6:119 BW verschuldigd zal zijn vanaf de vijftiende dag na deze uitspraak;
veroordeelt Trodan in de proceskosten van het incidenteel hoger beroep, welke kosten aan de zijde van Bobo tot op heden worden begroot op € 393,50;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.J. van Sandick en G.M. Menon en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.