ECLI:NL:GHARL:2021:10443

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.266.379
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beheer van een bungalowpark en geschil over beheervergoeding

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eigenaar van een bungalowpark en de Stichting die het beheer van het park uitvoert. De eigenaar, aangeduid als [appellant], heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende onderdelen van de beheervergoeding die door de Stichting in rekening is gebracht. Het hof heeft de rechtsstrijd in hoger beroep begrensd en vastgesteld dat de beheerovereenkomst ook de kosten voor 'rente en aflossing leningen' omvat. Het bezwaar van de eigenaar tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente, gebaseerd op artikel 6:59 BW, werd verworpen. Het hof heeft de verschuldigde bedragen opnieuw vastgesteld en de eigenaar veroordeeld in de proceskosten. De zaak is van belang voor de uitleg van de beheerovereenkomst en de toewijsbaarheid van kosten die verband houden met het beheer van het recreatiepark. De uitspraak is gedaan op 9 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.379
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 4769891)
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellant],
advocaat mr. J.E. van Rossem,
tegen:
de stichting Stichting Belangen Eigenaars Parc Emslandermeer,
gevestigd te Vlagtwedde,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de Stichting,
advocaat: mr. W. Dwars.

1.De procedure bij de rechtbank, sector kanton

In het vonnis van 12 februari 2019 is het verloop van de procedure bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter) beschreven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellant] is tijdig van het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. [In] 2020 is [appellant] overleden. Er is geen schorsing van het geding gevraagd, zodat de procedure op zijn naam is voortgezet. In dit arrest zal ook steeds worden uitgegaan van de partijnaam [appellant] .
2.2
[appellant] heeft zijn bezwaren tegen het vonnis in de memorie van grieven neergelegd. De Stichting heeft op die bezwaren in de memorie van antwoord gereageerd. De Stichting heeft in die memorie van antwoord ook haar oorspronkelijke eis verminderd en heeft tegen een onderdeel van het vonnis bezwaar gemaakt. Dit laatste is gedaan in het deel van de memorie geheten het incidenteel appel. Op dat bezwaar van de Stichting heeft [appellant] in de memorie van antwoord in incidenteel appel gereageerd.
Vervolgens heeft [appellant] pleidooi gevraagd dat op 7 juli 2021 is gehouden. Van dat pleidooi is een proces-verbaal gemaakt dat aan de processtukken is toegevoegd. Na afloop van het pleidooi heeft het hof de datum voor het wijzen van arrest bepaald.

3.Waar gaat de zaak over?

3.1
De Stichting heeft aan [appellant] in de periode vanaf de 2e helft van 2013 t/m 2015 per kwartaal een beheervergoeding in rekening gebracht, waarvan [appellant] een deel onbetaald heeft gelaten. In hoger beroep gaat het vooral over het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ in de in 2015 in rekening gebrachte beheervergoeding en de berekening van de betaalachterstand van [appellant] .
3.2
Het hof is van oordeel dat de Stichting op grond van de beheerovereenkomst ook de post ‘rente en aflossing leningen’ als onderdeel van de beheervergoeding in rekening kan brengen. De betalingsachterstand is door de Stichting in hoger beroep op juiste wijze berekend en wordt toegewezen. Het bezwaar van [appellant] tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente wordt afgewezen. [appellant] heeft de proceskosten van de Stichting in hoger beroep te betalen.
Na een weergave van de feiten onder 4, een beschrijving van het geschil en de beoordeling door de kantonrechter onder 5 geeft het hof onder 6 de redenen die tot zijn beslissing hebben geleid.

4.De feiten

4.1
In Vlagtwedde is een recreatiepark Parc Emslandermeer (hierna: het recreatiepark). Dit recreatiepark bestaat kort gezegd uit bungalows/appartementen (hierna: de woningen), wegen en gebouwde voorzieningen, waaronder een zwembad.
4.2
Oorspronkelijk was Emslandermeer B.V. eigenaar van de wegen en de gebouwde voorzieningen in het recreatiepark. De woningen zijn eigendom van individuele eigenaren die de woning zelf gebruiken of de woning aan derden verhuren.
4.3
De Stichting heeft volgens artikel 2 van de statuten tot doel ‘in de ruimste zin des woords’ de belangen te behartigen van de eigenaren van de te stichten of gestichte woningen in het recreatiepark. In dit artikel is verder opgenomen dat er ‘een vergadering van participanten’ is. De participanten zijn de eigenaren van de woningen. In artikel 9 van de statuten is opgenomen dat de vergadering van participanten onder meer tot taak heeft jaarlijks de begroting van de Stichting goed te keuren.
4.4
De Stichting heeft met de afzonderlijke eigenaren een beheerovereenkomst gesloten op grond waarvan de Stichting voor de eigenaren beheerwerkzaamheden verricht en de eigenaren aan de Stichting een beheervergoeding betalen.
4.5
[appellant] is eigenaar van de woning aan de [adres] in het recreatiepark. De Stichting heeft op 8 juni 2009 met [appellant] de beheerovereenkomst gesloten.
4.6
In de beheerovereenkomst is opgenomen dat [appellant] jaarlijks een door het bestuur van de Stichting vast te stellen beheervergoeding verschuldigd is. De beheervergoeding wordt door het bestuur vastgesteld nadat de vergadering van participanten de jaarlijkse begroting heeft goedgekeurd. De beheervergoeding wordt per kwartaal in rekening gebracht.
In artikel 10.1 van de beheerovereenkomst is bepaald dat ten laste van alle eigenaren een aantal voorzieningen dan wel doorberekeningen wordt verzorgd, op grond waarvan alle eigenaren - onder meer - een bijdrage voor het gebruik van het zwembad verschuldigd zijn. Deze bijdrage kan jaarlijks worden aangepast. Deze aanpassing komt pas tot stand nadat de goedkeuring van de participantenvergadering is verkregen.
4.7
Op 4 maart 2014 is Emslandermeer B.V. failliet verklaard. De wegen en de gebouwde voorzieningen zijn op 23 april 2014 door de curator aan een derde verkocht.
4.8
De Stichting heeft daarna de grond en de gebouwde voorzieningen van de derde gekocht en op 5 juni 2014 in eigendom gekregen. Voor deze aankoop heeft de Stichting een rentedragende lening afgesloten.
4.9
De begrotingen voor de jaren 2013, 2014 en 2015 zijn met de vereiste meerderheid door de vergadering van participanten goedgekeurd. Conform deze begrotingen heeft het bestuur van de Stichting de beheervergoedingen in die jaren per kwartaal bij [appellant] in rekening gebracht.
4.1
[appellant] heeft de facturen vanaf het derde kwartaal van 2013 tot en met het vierde kwartaal van 2015 - in totaal 10 facturen - deels onbetaald gelaten. Ondanks herhaalde aanmaningen is [appellant] niet tot volledige betaling overgegaan.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
De Stichting heeft bij de kantonrechter gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 3.594,32, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
5.2
De kantonrechter heeft een bedrag van € 3.230,34, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen toegewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

6.De motivering van de beslissing in hoger beroep

omvang hoger beroep
6.1
Met grief 1 richt [appellant] zich tegen het aantal facturen dat de kantonrechter in rechtsoverweging 3.3. van het vonnis heeft genoemd. Volgens [appellant] zijn het geen acht, maar tien facturen. De Stichting deelt deze stelling van [appellant] en veronderstelt dat de kantonrechter een vergissing heeft gemaakt. Het hof heeft bij de vaststelling van de feiten deze grief betrokken (zie 4.10), zodat [appellant] bij verdere behandeling van deze grief geen belang meer heeft.
6.2
[appellant] heeft geen klachten gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.4 t/m 3.12, waarin de kantonrechter de bezwaren van [appellant] tegen de facturen in de 2e helft van 2013 en 2014 heeft behandeld. De Stichting heeft berust in de door de kantonrechter afgewezen posten in die jaren. Daarmee staan de beslissingen in die rechtsoverwegingen vast.
6.3
[appellant] heeft met grief 2 in hoger beroep aangevoerd, dat de kantonrechter ten onrechte een door hem betaald bedrag van € 422,50 niet aan de factuur voor het vierde kwartaal in 2015 heeft toegerekend, zodat zijn schuld aan de Stichting lager is. De Stichting heeft daarop in de memorie van antwoord haar eis met € 422,50 verminderd. Het hof zal van de verminderde eis uitgaan, zodat [appellant] geen belang meer heeft bij een verdere bespreking van grief 2.
6.4
Met de grieven 3 en 4 komt [appellant] op tegen de beslissingen van de kantonrechter over de facturen in 2015. Met grief 5 bestrijdt [appellant] de toegewezen wettelijke rente en met grief 6 de proceskostenveroordeling. Het hof zal na weergave van de vordering in hoger beroep en de grondslagen waarop die vordering berust op deze grieven ingaan.
6.5
In het incidenteel appel heeft de Stichting aangevoerd, dat de kantonrechter op basis van de beslissingen in het vonnis het bedrag dat [appellant] heeft te betalen onjuist heeft berekend. Volgens de Stichting had de kantonrechter niet het bedrag van € 3.230,34 maar € 3.359,36 aan hoofdsom moeten toewijzen. Op dat bedrag van € 3.359,36 heeft de Stichting het betaalde bedrag van € 422,50 in mindering gebracht, zodat volgens de Stichting een door [appellant] te betalen bedrag resteert van € 2.937,06 aan hoofdsom.
De Stichting vordert dan ook in hoger beroep dat [appellant] wordt veroordeeld tot betaling van € 2.937,06, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen tot de dag der algehele voldoening met veroordeling van [appellant] in de proceskosten, de nakosten daaronder begrepen.
6.6
In hoger beroep heeft de Stichting de grondslag van haar vordering aangevuld. De primaire grondslag van haar vordering blijft de beheerovereenkomst. Aan de vordering legt de Stichting subsidiair ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ten grondslag.
Deze wijziging van de grondslag van de vordering heeft de Stichting bij de eerste gelegenheid in hoger beroep, zijnde de memorie van antwoord, gedaan. [appellant] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake zodat het hof van de gewijzigde grondslagen zal uitgaan.
bedragen en bestreden posten in 2015
6.7
In de rechtsoverwegingen 3.13 en 3.14 van het vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat de Stichting over 2015 3 x € 417,92 + € 840,42 (in totaal een bedrag van
€ 2.094,18) aan niet betaalde beheerkosten vordert. De kantonrechter heeft vervolgens in rechtsoverweging 3.15 overwogen dat [appellant] in zijn antwoord alleen de onderdelen ‘rente en aflossingen leningen’ en ‘zwembadbijdrage’ heeft betwist. Volgens de kantonrechter zijn voor die twee onderdelen per kwartaal respectievelijk € 49,67 en € 159,77 aan [appellant] in rekening gebracht. Op jaarbasis is dat € 837,76 (€ 198,68 + € 639,08). Als dat bedrag op het gevorderde bedrag over 2015 in mindering wordt gebracht, resteert het bedrag van
€ 1.256,42. Vervolgens overweegt de kantonrechter dat [appellant] tegen dat deel van de vordering geen verweer heeft gevoerd, zodat dit bedrag in ieder geval door de kantonrechter is toegewezen.
6.8
Met grief 3 komt [appellant] tegen rechtsoverweging 3.15 op. Volgens [appellant] is ten onrechte geen rekening gehouden met zijn verweer tegen het onderdeel ‘suppletie beheerskostenvergoeding’ dat door de kantonrechter voor de facturen in de 2e helft van 2013 is gehonoreerd en het onderdeel ‘advieskosten’ dat voor de facturen in 2014 door de kantonrechter gegrond is geacht.
De Stichting heeft hier tegen ingebracht dat in de beheervergoeding in 2015 geen bedragen voor die onderdelen zijn opgenomen. In de overgelegde begroting voor 2015 zijn deze onderdelen ook niet genoemd.
Deze betwisting is door [appellant] niet gemotiveerd bestreden, zodat deze klacht faalt.
6.9
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 3.16 van het vonnis overwogen dat [appellant] zijn verweer ten aanzien van de zwembadbijdrage (€ 159,77 per kwartaal) heeft laten varen. Tegen die overweging heeft [appellant] geen grief gericht. Op de zitting heeft [appellant] alsnog tegen deze post bezwaar gemaakt, maar dat is te laat.
onderdeel ‘rente en aflossing leningen’
6.1
In hoger beroep is alleen nog in geschil het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ waarmee volgens de Stichting in 2015 een bedrag van € 49,67 per kwartaal (€ 198,68 totaal) is gemoeid. [appellant] bestrijdt met grief 3 de hoogte van het bedrag en met grief 4 het in rekening brengen van beheerkosten voor dit onderdeel.
6.11
De Stichting heeft het bedrag van € 49,67 per kwartaal voor het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ als volgt onderbouwd. Op grond van de beheerovereenkomst wordt de beheervergoeding door het bestuur van de Stichting vastgesteld op basis van de begroting die door de vergadering van participanten is goedgekeurd. In de begroting van 2015 is onder C2 voor dit onderdeel het bedrag van € 60.000,- opgenomen. Er zijn 302 woningen, zodat het bedrag aan ‘rente en aflossing leningen’ op jaarbasis € 198,68 per woning is. Per kwartaal is dan het in rekening gebrachte bedrag in de beheervergoeding € 49,67.
[appellant] schat in dat gezien de koopsom het om een veel hoger bedrag aan ‘rente en aflossing leningen’ moet gaan. Die schatting van [appellant] is evenwel niet gebaseerd op de begroting van 2015. [appellant] heeft ook niet toereikend onderbouwd dat deze begrotingspost onjuist is.
Het hof is van oordeel dat het bestuur van de Stichting terecht de begroting voor 2015 voor de berekening van het verschuldigde bedrag voor het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ in de beheervergoeding heeft gebruikt en dat het bedrag op juiste wijze is berekend. In zoverre faalt grief 3.
6.12
[appellant] noemt grief 4 zijn kerngrief. Deze grief is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.17 en 3.18 van het vonnis. In rechtsoverweging 3.17 heeft de kantonrechter de standpunten van partijen samengevat. In rechtsoverweging 3.18 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellant] op grond van de beheerovereenkomst gehouden is het bedrag van € 198,68 voor het onderdeel ‘rente en aflossingen leningen’ te voldoen. Aan dit oordeel heeft de kantonrechter mede de argumenten van de Stichting ten grondslag gelegd die in rechtsoverweging 3.17 zijn weergegeven.
6.13
De Stichting heeft de vordering primair gegrond op de beheerovereenkomst. Partijen verschillen van mening of de kosten voor het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ onder de beheerovereenkomst vallen, zodat deze overeenkomst moet worden uitgelegd.
Terecht heeft [appellant] er op gewezen dat de uitleg van de beheerovereenkomst moet geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex maatstaf. Het gaat daarbij niet alleen om een taalkundige uitleg van de bewoordingen in de beheerovereenkomst. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6.14
Toen [appellant] de beheerovereenkomst met de Stichting aanging was Emslandermeer BV nog eigenaar van de wegen en de gebouwde voorzieningen. In de preambule is dat ook tot uitdrukking gebracht. In de preambule is opgenomen dat in de beheerovereenkomst alleen de afspraken met betrekking tot de algemene beheertaken zijn vastgelegd die ten behoeve van alle eigenaren van de woningen worden verricht.
Artikel 1 van de beheerovereenkomst bevat de verplichtingen van de Stichting. Tot die verplichtingen behoort dat de Stichting er voor zal zorgdragen danwel erop toe zal zien dat:
  • de gebouwde voorzieningen ten behoeve van alle eigenaren op de ‘gebruikelijke door Emslandermeer BV in overleg met de stichting vast te stellen tijden en voorwaarden geopend zullen zijn’ (sub d), en
  • (onder meer) de wegen aan de eigenaren ter beschikking komen (sub e).
Voor de werkzaamheden van de in artikel 1 genoemde verplichtingen van de Stichting en de met die werkzaamheden verband houdende kosten, zoals huisvestingskosten en kosten infrastructuur, heeft de eigenaar op grond van artikel 2 van de beheerovereenkomst een beheervergoeding te betalen.
In artikel 4.1 van de beheerovereenkomst wordt aan de Stichting een volmacht gegeven ‘tot het doen verrichten van al hetgeen ter uitvoering’ van de beheerovereenkomst noodzakelijk is. De Stichting kan op grond van artikel 4.2 van de beheerovereenkomst de beheerwerkzaamheden zelf uitvoeren maar kan dat ook aan een derde opdragen.
Artikel 7 van de beheerovereenkomst bevat een regeling over wijziging of aanvulling van de beheerovereenkomst.
6.15
Het hof stelt voorop dat het beheer van de wegen (infrastructuur) en gebouwde voorzieningen tot de verplichtingen van de Stichting behoort. Op grond van de beheerovereenkomst is de Stichting gerechtigd in de beheervergoeding op te nemen de kosten van de werkzaamheden die bij die verplichtingen horen of daarmee verband houden. In de beheerovereenkomst is expliciet opgenomen dat huisvestingskosten en kosten van infrastructuur voorbeelden zijn van kosten die met beheerwerkzaamheden verband houden. Verder heeft [appellant] , net als de andere eigenaren, er belang bij dat de beheerkosten voor het gebruik van de wegen en de gebouwde voorzieningen in het recreatiepark redelijk zijn.
Ten tijde van het aangaan van de beheerovereenkomst waren de wegen en gebouwde voorzieningen in eigendom van Emslandermeer BV, en bracht Emslandermeer BV de beheerkosten voor die onderdelen aan de Stichting in rekening, die vervolgens die kosten als onderdeel van de beheervergoeding aan de eigenaren doorbelaste.
In 2014 ontstond door het faillissement van Emslandermeer BV en de verkoop van de wegen en gebouwde voorzieningen door de curator aan een derde een nieuwe situatie. De doorbelasting van de kosten van Emslandermeer BV viel weg. Daarvoor in de plaats dreigde een derde als nieuwe eigenaar te komen, waarbij onduidelijk was of, onder welke voorwaarden en tegen welke kosten die derde het beheer van de wegen en de gebouwde voorzieningen aan de eigenaren zou geven. De Stichting heeft in die situatie besloten tot aankoop van de wegen en de gebouwde voorzieningen. Op zichzelf was de Stichting daartoe op grond van de statuten bevoegd. De Stichting heeft gemotiveerd onderbouwd dat die aankoop in het belang van alle eigenaren is geweest. Op deze wijze zijn mogelijk substantiële beheerkosten van een derde voor het gebruik van de wegen en gebouwde voorzieningen voorkomen. Verder is de aankoop door de Stichting zodanig geschied dat de financiële lasten en risico’s beperkt zijn. Met de aankoop is het beheer van de wegen en gebouwde voorzieningen bij de Stichting gekomen. De financieringslast voor de infrastructuur en gebouwde voorzieningen is een kostenpost die voldoende verband houdt met beheerwerkzaamheden en kan daardoor als beheerkosten in rekening worden gebracht. De Stichting heeft dat gedaan. De uitkomst daarvan is dat de eigenaren tegen redelijke kosten gebruik kunnen maken van de wegen en gebouwde voorzieningen, die door de Stichting worden beheerd.
Door de eigendomssituatie is in de opbouw van de beheerkosten een wijziging gekomen. Oorspronkelijk behoorde tot de beheervergoeding de kosten voor wegen en gebouwde voorzieningen die Emslandermeer BV daarvoor aan de Stichting in rekening bracht. Na het faillissement en verkoop aan eerst een derde en vervolgens aan de Stichting vielen die kosten uit de beheervergoeding weg. Daarvoor kwamen in de plaats de beheerkosten van de Stichting.
In de kosten zijn de kosten van financiering en aflossing een component. De daadwerkelijke kosten worden jaarlijks aan de eigenaren doorbelast. Hiervoor is in de begroting van 2015 een post opgenomen. Een ruime meerderheid van de vergadering van participanten (95 stemmen voor en 45 stemmen tegen) heeft die begroting op de vergadering van 15 november 2014 goedgekeurd. Het bestuur van de Stichting was daarmee op grond van de beheerovereenkomst gerechtigd per woning de kosten van die post bij de individuele eigenaren als onderdeel van de beheervergoeding in rekening te brengen. Dat sluit ook aan bij wat partijen in de beheerovereenkomst hebben afgesproken en de manier waarop zij vervolgens aan die afspraken uitvoering hebben gegeven. In de beheerovereenkomst is – onder meer – vastgelegd dat de Stichting er op toeziet dat de gebouwde voorzieningen geopend zullen zijn en dat de wegen die aan de eigenaren ter beschikking komen goed beheerd zullen worden. Ook is afgesproken dat hiervoor kosten in rekening gebracht zullen worden en dat is ook steeds gebeurd. De kosten die verband houden met het in eigendom hebben van de gebouwen en wegen zijn op deze manier van het begin af aan (via Emslandermeer BV) doorbelast. Na de aankoop door de Stichting worden diezelfde kosten door de Stichting doorbelast.
Het hof weegt mee dat niet gesteld of gebleken is dat dit tot een substantiële verhoging van de beheervergoeding heeft geleid. Of [appellant] al dan niet gebruik maakt van de wegen en de gebouwde voorzieningen is op grond van artikel 3.3 van de beheerovereenkomst voor de hoogte van de door hem te betalen beheervergoeding niet relevant.
Grief 4 faalt hiermee.
aanvullende grondslagen
6.16
De vordering van de Stichting wordt op de primaire grondslag toegewezen, zodat het hof aan een beoordeling van de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag niet toekomt.
openstaande bedrag
6.17
In het incidenteel appel heeft de Stichting aangevoerd, dat de kantonrechter het door [appellant] te betalen bedrag aan hoofdsom onjuist heeft berekend. In nummer 54 van de memorie van antwoord tevens houdende incidenteel appel heeft de Stichting een overzicht gegeven voor de periode vanaf het 3e kwartaal 2013 tot en met het 4e kwartaal 2015 waarin per kwartaal is aangegeven welk bedrag aan beheersvergoeding aan [appellant] is gefactureerd, welk bedrag bij dagvaarding onbetaald was gelaten, welk bedrag de kantonrechter heeft afgewezen en welk te betalen bedrag nog resteert. Dit leidt tot het totaal bedrag van € 3.359,56 aan hoofdsom. Op dat bedrag heeft de Stichting vervolgens € 422,50 - toe te rekenen aan het vierde kwartaal van 2015 - in mindering gebracht, zodat een bedrag resteert van € 2.937,06.
6.18
De Stichting heeft met deze berekening op correcte wijze de beslissingen van de kantonrechter en dit hof verwerkt, zodat het hof ook van het bedrag van € 2.937,06 zal uitgaan. In zoverre zal het hof de beslissing van de kantonrechter, waarin een hoger bedrag is toegewezen, vernietigen.
wettelijke rente
6.19
In de tekst van de overgelegde facturen is vermeld dat de facturen aan hem zijn overhandigd en staat een uiterste betaaldatum genoemd. De Stichting vordert de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen. De kantonrechter heeft dit deel van de vordering toegewezen.
6.2
Met grief 5 komt [appellant] tegen deze beslissing van de kantonrechter op. [appellant] voert aan dat hij over de facturen vragen heeft gesteld, waarmee op grond van artikel 6:59 BW zijn betalingsverplichting werd opgeschort. Eerst bij conclusie van repliek heeft de Stichting zijn vragen beantwoord. Daarmee verviel de opschorting en raakte hij in verzuim. De wettelijke rente moet daardoor volgens [appellant] worden toegewezen vanaf de datum van de conclusie van repliek.
6.21
Het beroep van [appellant] op schuldeisersverzuim ex artikel 6:59 BW slaagt alleen als de Stichting een eigen verplichting tegenover [appellant] niet is nagekomen. De Stichting heeft op basis van de begrotingen, waarmee [appellant] bekend was althans had kunnen zijn, de beheervergoeding vastgesteld. In de facturen is omschreven uit welke onderdelen de beheervergoeding is opgebouwd en welke bedragen daaraan worden toegerekend. Daarmee heeft het bestuur van de Stichting aan haar verplichtingen op grond van de beheerovereenkomst voldaan. [appellant] heeft niet gesteld op grond van welke verplichting uit de beheerovereenkomst of anderszins de Stichting tegenover hem gehouden was een verdere toelichting te geven. De enkele omstandigheid dat de factuur bij [appellant] vragen opriep is daartoe onvoldoende. Dit betekent dat van schuldeisersverzuim geen sprake is en dat [appellant] na de uiterste betaaltermijn in verzuim is geraakt. Grief 5 faalt daarmee.
proceskosten
6.22
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de kantonrechter terecht de vordering van de Stichting grotendeels heeft toegewezen. Daardoor is [appellant] op goede gronden in de proceskosten aan de zijde van de Stichting veroordeeld. Grief 6 faalt.
6.23
In het principaal appel wordt [appellant] grotendeels in het ongelijk gesteld, zodat hij ook in hoger beroep de proceskosten van de Stichting heeft te betalen. Het salaris van de advocaat stelt het hof op 3 punten, tarief I. Ook de nakosten zullen op basis van de gevorderde bedragen worden toegewezen.
6.24
Het incidenteel appel van de Stichting slaagt. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten in het incidenteel appel, waarbij het hof het salaris van de advocaat zal bepalen op 1 punt, tarief I.
6.25
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal het hof eveneens toewijzen.
7.
De slotsom
7.1
De kantonrechter heeft de hoofdsom op een onjuist bedrag gesteld en ten onrechte geen rekening gehouden met een betaling van [appellant] die aan het vierde kwartaal van 2015 moet worden toegerekend. Het hof zal in zoverre het vonnis van de kantonrechter vernietigen en de hoofdsom bepalen op € 2.937,06.
7.2
De overige grieven van [appellant] falen. [appellant] wordt veroordeeld in de proceskosten in het principaal en incidenteel appel.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
vernietigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 12 februari 2019, uitsluitend voor zover het de in punt 4.1 van het dictum gegeven beslissing betreft;
doet in zoverre opnieuw recht:
veroordeelt [appellant] om tegen kwijting aan de Stichting te betalen € 2.937,06, vermeerderd met de wettelijke rente over dit bedrag, vanaf de vervaldata van de verschillende facturen tot de dag der algehele voldoening;
bekrachtigt het vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 2.361,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen vanaf heden tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting vastgesteld op € 787,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen vanaf heden tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellant] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellant] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen vanaf heden tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, M.M.A. Wind en C.W. Inden en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.