ECLI:NL:GHARL:2021:10442

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.266.377
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over beheervergoeding en wettelijke rente in geschil tussen eigenaar bungalowpark en Stichting

In deze zaak gaat het om een geschil tussen een eigenaar van een bungalowpark en de Stichting Belangen Eigenaars Parc Emslandermeer over de beheervergoeding die de Stichting in rekening brengt. De eigenaar, aangeduid als [appellante], heeft bezwaar gemaakt tegen verschillende onderdelen van deze vergoeding, met name de posten 'rente en aflossing leningen'. Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep, waarbij het hof de rechtsstrijd heeft begrensd en de beheerovereenkomst heeft uitgelegd. Het hof oordeelt dat de Stichting gerechtigd is om de kosten van rente en aflossing als onderdeel van de beheervergoeding in rekening te brengen. Het bezwaar van [appellante] tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente wordt verworpen. De uitspraak van de kantonrechter wordt bekrachtigd, en [appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten. De zaak heeft ook betrekking op een samenhangende zaak met nummer 200.266.379.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.266.377
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 5004922)
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna:
[appellante],
advocaat mr. J.E. van Rossem,
tegen:
de stichting Stichting Belangen Eigenaars Parc Emslandermeer,
gevestigd te Vlagtwedde,
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellante in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna:
de Stichting,
advocaat: mr. W. Dwars.

1.De procedure bij de rechtbank, sector kanton

In het vonnis van 12 februari 2019 is het verloop van de procedure bij de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen (hierna: de kantonrechter) beschreven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
[appellante] is tijdig van het vonnis van de kantonrechter in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft haar bezwaren tegen het vonnis in de memorie van grieven neergelegd. De Stichting heeft op die bezwaren in de memorie van antwoord gereageerd. In die memorie heeft de Stichting haar gronden van de eis aangevuld. Kennelijk is dit door de rolraadsheer als een incidenteel appel aangemerkt en is [appellante] in de gelegenheid gesteld daarop bij memorie van antwoord in het incidenteel appel te reageren. Dat heeft [appellante] ook gedaan.
Vervolgens heeft [appellante] pleidooi gevraagd dat op 7 juli 2021 is gehouden. Van dat pleidooi is een proces-verbaal gemaakt dat aan de processtukken is toegevoegd. Na afloop van het pleidooi heeft het hof de datum voor het wijzen van arrest bepaald.

3.Waar gaat de zaak over?

3.1
De Stichting heeft aan [appellante] in de periode vanaf de 2e helft van 2013 t/m 2015 per kwartaal een beheervergoeding in rekening gebracht, waarvan [appellante] een deel onbetaald heeft gelaten. In hoger beroep gaat het vooral over het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ in de in 2015 in rekening gebrachte beheervergoeding.
3.2
Het hof is van oordeel dat de Stichting op grond van de beheerovereenkomst ook de post ‘rente en aflossing leningen’ als onderdeel van de beheervergoeding in rekening kan brengen. Het bezwaar van [appellante] tegen de ingangsdatum van de wettelijke rente wordt afgewezen. [appellante] heeft de proceskosten van de Stichting in hoger beroep te betalen.
Na een weergave van de feiten onder 4, een beschrijving van het geschil en de beoordeling door de kantonrechter onder 5 geeft het hof onder 6 de redenen die tot zijn beslissing hebben geleid.

4.De feiten

4.1
In Vlagtwedde is een recreatiepark Parc Emslandermeer (hierna: het recreatiepark). Dit recreatiepark bestaat kort gezegd uit bungalows/appartementen (hierna: de woningen), wegen en gebouwde voorzieningen, waaronder een zwembad.
4.2
Oorspronkelijk was Emslandermeer B.V. eigenaar van de wegen en de gebouwde voorzieningen in het recreatiepark. De woningen zijn eigendom van individuele eigenaren die de woning zelf gebruiken of de woning aan derden verhuren.
4.3
De Stichting heeft volgens artikel 2 van de statuten tot doel ‘in de ruimste zin des woords’ de belangen te behartigen van de eigenaren van de te stichten of gestichte woningen in het recreatiepark. In dit artikel is verder opgenomen dat er ‘een vergadering van participanten’ is. De participanten zijn de eigenaren van de woningen. In artikel 9 van de statuten is opgenomen dat de vergadering van participanten onder meer tot taak heeft jaarlijks de begroting van de Stichting goed te keuren.
4.4
De Stichting heeft met de afzonderlijke eigenaren een beheerovereenkomst gesloten op grond waarvan de Stichting voor de eigenaren beheerwerkzaamheden verricht en de eigenaren aan de Stichting een beheervergoeding betalen.
4.5
[appellante] is eigenaar van de woning aan [adres] in het recreatiepark. De Stichting heeft op 28 november 2000 met [appellante] en haar toenmalige partner [de partner] de beheerovereenkomst gesloten.
4.6
In de beheerovereenkomst is opgenomen dat [appellante] jaarlijks een door het bestuur van de Stichting vast te stellen beheervergoeding verschuldigd is. De beheervergoeding wordt door het bestuur vastgesteld nadat de vergadering van participanten de jaarlijkse begroting heeft goedgekeurd. De beheervergoeding wordt per kwartaal in rekening gebracht.
In artikel 10.1 van de beheerovereenkomst is bepaald dat ten laste van alle eigenaren een aantal voorzieningen dan wel doorberekeningen wordt verzorgd, op grond waarvan alle eigenaren - onder meer - een bijdrage voor het gebruik van het zwembad verschuldigd zijn. Deze bijdrage kan jaarlijks worden aangepast. Deze aanpassing komt pas tot stand nadat de goedkeuring van de participantenvergadering is verkregen.
4.7
Op 4 maart 2014 is Emslandermeer B.V. failliet verklaard. De wegen en de gebouwde voorzieningen zijn op 23 april 2014 door de curator aan een derde verkocht.
4.8
De Stichting heeft daarna de grond en de gebouwde voorzieningen van de derde gekocht en op 5 juni 2014 in eigendom gekregen. Voor deze aankoop heeft de Stichting een rentedragende lening afgesloten.
4.9
De begrotingen voor de jaren 2014 en 2015 zijn met de vereiste meerderheid door de vergadering van participanten goedgekeurd. Conform deze begrotingen heeft het bestuur van de Stichting de beheervergoedingen in die jaren per kwartaal bij [appellante] in rekening gebracht.
4.1
[appellante] heeft de facturen in 2014 en 2015 deels onbetaald gelaten. Ondanks herhaalde aanmaningen is [appellante] niet tot volledige betaling overgegaan.

5.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

5.1
De Stichting heeft bij de kantonrechter gevorderd [appellante] te veroordelen tot betaling van € 2.729,79, vermeerderd met de wettelijke rente en de buitengerechtelijke incassokosten.
5.2
De kantonrechter heeft een bedrag van € 2.696,48, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen toegewezen en [appellante] in de proceskosten veroordeeld.

6.De motivering van de beslissing in hoger beroep

omvang hoger beroep
6.1
[appellante] heeft geen klachten gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.4 t/m 3.6, waarin de kantonrechter de bezwaren van [appellante] tegen de facturen voor het 2e, 3e en 4e kwartaal in 2014 heeft behandeld. De Stichting heeft berust in de door de kantonrechter afgewezen post in dat jaar. Daarmee staan de beslissingen in die rechtsoverwegingen vast.
6.2
Met grief 1 komt [appellante] op tegen rechtsoverweging 3.7 waarin de kantonrechter het deel van het in 2015 ingehouden bedrag heeft vastgesteld waartegen [appellante] geen verweer meer voert. Met grief 2 komt [appellante] op tegen de beslissing van de kantonrechter op het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ waarvoor [appellante] in 2015 is gefactureerd. Met grief 3 bestrijdt [appellante] de toegewezen wettelijke rente en met grief 4 de proceskostenveroordeling. Het hof zal na weergave van de vordering in hoger beroep en de grondslagen waarop die vordering berust op deze grieven ingaan.
6.3
In hoger beroep heeft de Stichting de grondslag van haar vordering aangevuld. De primaire grondslag van haar vordering blijft de beheerovereenkomst. Aan de vordering legt de Stichting subsidiair ongerechtvaardigde verrijking en meer subsidiair de aanvullende werking van de redelijkheid en billijkheid ten grondslag.
Deze wijziging van de grondslag van de vordering heeft de Stichting bij de eerste gelegenheid in hoger beroep, zijnde de memorie van antwoord, gedaan. [appellante] heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. Van strijd met de goede procesorde is geen sprake zodat het hof van de gewijzigde grondslagen zal uitgaan.
bedragen en bestreden posten in 2015
6.4
In rechtsoverweging 3.7 van het vonnis heeft de kantonrechter overwogen dat [appellante] per kwartaal een bedrag van € 402,93 onbetaald heeft gelaten. De kantonrechter heeft vervolgens overwogen dat [appellante] in haar antwoord alleen de onderdelen ‘rente en aflossingen leningen’ en ‘zwembadbijdrage’ heeft betwist. Volgens de kantonrechter zijn voor die twee onderdelen per kwartaal respectievelijk € 49,67 en € 159,77 aan [appellante] in rekening gebracht. Dat is € 196,49 per kwartaal (€ 785,96 per jaar). De kantonrechter stelt vervolgens vast dat het deel van de ingehouden bedrag aan beheervergoeding van meer dan € 196,49 per kwartaal voor toewijzing gereed ligt.
6.5
Met grief 1 komt [appellante] tegen rechtsoverweging 3.7 op. Het hof stelt voorop dat [appellante] op zichzelf de hoogte van de beheervergoeding niet betwist. Op de vraag of de Stichting voor de post ‘rente en aflossing leningen’ een juist bedrag in de beheervergoeding heeft opgenomen, zal het hof hierna bij de bespreking van grief 2 in gaan.
Volgens [appellante] is ten onrechte geen rekening gehouden met haar verweer tegen het onderdeel ‘advieskosten’ dat door de kantonrechter voor de facturen in het 2e, 3e en 4e kwartaal van 2014 door de kantonrechter gegrond is geacht.
De Stichting heeft hier tegen ingebracht dat in de beheervergoeding in 2015 geen bedrag voor dat onderdeel is opgenomen. In de overgelegde begroting voor 2015 is dit onderdeel ook niet genoemd.
Deze betwisting is door [appellante] niet gemotiveerd bestreden, zodat deze klacht in zoverre faalt.
6.6
De kantonrechter heeft in rechtsoverweging 3.5 en 3.8 van het vonnis overwogen dat [appellante] haar verweer ten aanzien van de zwembadbijdrage (€ 159,77 per kwartaal) heeft laten varen. [appellante] heeft dit in de memorie van grieven herhaald en tegen die overweging ook geen grief gericht. Op de zitting heeft [appellante] alsnog tegen deze post bezwaar gemaakt, maar dat is te laat.
onderdeel ‘rente en aflossing leningen’
6.7
In hoger beroep is alleen nog in geschil het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ waarmee volgens de Stichting in 2015 een bedrag van € 49,67 per kwartaal (€ 198,68 totaal) is gemoeid. [appellante] bestrijdt met grief 1 de hoogte van het bedrag en met grief 2 het in rekening brengen van beheerkosten voor dit onderdeel.
6.8
De Stichting heeft het bedrag van € 49,67 per kwartaal voor het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ als volgt onderbouwd. Op grond van de beheerovereenkomst wordt de beheervergoeding door het bestuur van de Stichting vastgesteld op basis van de begroting die door de vergadering van participanten is goedgekeurd. In de begroting van 2015 is onder C2 voor dit onderdeel het bedrag van € 60.000,- opgenomen. Er zijn 302 woningen, zodat het bedrag aan ‘rente en aflossing leningen’ op jaarbasis € 198,68 per woning is. Per kwartaal is dan het in rekening gebrachte bedrag in de beheervergoeding € 49,67.
[appellante] schat in dat gezien de koopsom het om een veel hoger bedrag aan ‘rente en aflossing leningen’ moet gaan. Die schatting van [appellante] is evenwel niet gebaseerd op de begroting van 2015. [appellante] heeft ook niet toereikend onderbouwd dat deze begrotingspost onjuist is.
Het hof is van oordeel dat het bestuur van de Stichting terecht de begroting voor 2015 voor de berekening van het verschuldigde bedrag voor het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ in de beheervergoeding heeft gebruikt en dat het bedrag op juiste wijze is berekend. In zoverre faalt grief 1.
6.9
[appellante] noemt grief 2 haar kerngrief. Deze grief is gericht tegen de rechtsoverwegingen 3.9 en 3.10 van het vonnis. In rechtsoverweging 3.9 heeft de kantonrechter de standpunten van partijen samengevat. In rechtsoverweging 3.10 heeft de kantonrechter geoordeeld dat [appellante] op grond van de beheerovereenkomst gehouden is het bedrag van € 198,68 voor het onderdeel ‘rente en aflossingen leningen’ te voldoen. Aan dit oordeel heeft de kantonrechter mede de argumenten van de Stichting ten grondslag gelegd die in rechtsoverweging 3.9 zijn weergegeven.
6.1
De Stichting heeft de vordering primair gegrond op de beheerovereenkomst.
Eerst ter zitting heeft [appellante] aangevoerd dat zij met de Stichting geen beheerovereenkomst heeft gesloten, omdat de door haar in 2000 ondertekende overeenkomst ook is aangegaan met haar toenmalige partner [de partner] . Doordat [de partner] haar partner niet meer is en hij ook niet meer woont in/gebruik maakt van de woning aan [adres] geldt volgens [appellante] die beheerovereenkomst niet meer en moet met haar een nieuwe beheerovereenkomst worden aangegaan.
Daargelaten dat [appellante] dit bezwaar te laat in de procedure – eerst bij pleidooi – heeft aangevoerd, is dit standpunt van [appellante] onjuist. Een wijziging in de relatie van [appellante] met [de partner] en zijn vertrek uit de woning heeft op zichzelf niet tot gevolg dat de beheerovereenkomst daarmee is komen te vervallen. Kennelijk is de beheerovereenkomst met [appellante] voortgezet, waarvoor niet vereist is dat een nieuwe beheerovereenkomst op alleen haar naam moet worden aangegaan.
6.11
Partijen verschillen van mening of de kosten voor het onderdeel ‘rente en aflossing leningen’ onder de beheerovereenkomst vallen, zodat deze overeenkomst moet worden uitgelegd.
Terecht heeft [appellante] er op gewezen dat de uitleg van de beheerovereenkomst moet geschieden aan de hand van de zogeheten Haviltex maatstaf. Het gaat daarbij niet alleen om een taalkundige uitleg van de bewoordingen in de beheerovereenkomst. Het komt aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan de bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
6.12
Toen [appellante] de beheerovereenkomst met de Stichting aanging was Emslandermeer BV nog eigenaar van de wegen en de gebouwde voorzieningen. In de preambule is dat ook tot uitdrukking gebracht. In de preambule is opgenomen dat in de beheerovereenkomst alleen de afspraken met betrekking tot de algemene beheertaken zijn vastgelegd die ten behoeve van alle eigenaren van de woningen worden verricht.
Artikel 1 van de beheerovereenkomst bevat de verplichtingen van de Stichting. Tot die verplichtingen behoort dat de Stichting er voor zal zorgdragen danwel erop toe zal zien dat:
  • de gebouwde voorzieningen ten behoeve van alle eigenaren op de ‘gebruikelijke door Emslandermeer BV in overleg met de stichting vast te stellen tijden en voorwaarden geopend zullen zijn’ (sub d), en
  • (onder meer) de wegen aan de eigenaren ter beschikking komen (sub e).
Voor de werkzaamheden van de in artikel 1 genoemde verplichtingen van de Stichting en de met die werkzaamheden verband houdende kosten, zoals huisvestingskosten en kosten infrastructuur, heeft de eigenaar op grond van artikel 2 van de beheerovereenkomst een beheervergoeding te betalen.
In artikel 4.1 van de beheerovereenkomst wordt aan de Stichting een volmacht gegeven ‘tot het doen verrichten van al hetgeen ter uitvoering’ van de beheerovereenkomst noodzakelijk is. De Stichting kan op grond van artikel 4.2 van de beheerovereenkomst de beheerwerkzaamheden zelf uitvoeren maar kan dat ook aan een derde opdragen.
Artikel 7 van de beheerovereenkomst bevat een regeling over wijziging of aanvulling van de beheerovereenkomst.
6.13
Het hof stelt voorop dat het beheer van de wegen (infrastructuur) en gebouwde voorzieningen tot de verplichtingen van de Stichting behoort. Op grond van de beheerovereenkomst is de Stichting gerechtigd in de beheervergoeding op te nemen de kosten van de werkzaamheden die bij die verplichtingen horen of daarmee verband houden. In de beheerovereenkomst is expliciet opgenomen dat huisvestingskosten en kosten van infrastructuur voorbeelden zijn van kosten die met beheerwerkzaamheden verband houden. Verder heeft [appellante] , net als de andere eigenaren, er belang bij dat de beheerkosten voor het gebruik van de wegen en de gebouwde voorzieningen in het recreatiepark redelijk zijn.
Ten tijde van het aangaan van de beheerovereenkomst waren de wegen en gebouwde voorzieningen in eigendom van Emslandermeer BV, en bracht Emslandermeer BV de beheerkosten voor die onderdelen aan de Stichting in rekening, die vervolgens die kosten als onderdeel van de beheervergoeding aan de eigenaren doorbelaste.
In 2014 ontstond door het faillissement van Emslandermeer BV en de verkoop van de wegen en gebouwde voorzieningen door de curator aan een derde een nieuwe situatie. De doorbelasting van de kosten van Emslandermeer BV viel weg. Daarvoor in de plaats dreigde een derde als nieuwe eigenaar te komen, waarbij onduidelijk was of, onder welke voorwaarden en tegen welke kosten die derde het beheer van de wegen en de gebouwde voorzieningen aan de eigenaren zou geven. De Stichting heeft in die situatie besloten tot aankoop van de wegen en de gebouwde voorzieningen. Op zichzelf was de Stichting daartoe op grond van de statuten bevoegd. De Stichting heeft gemotiveerd onderbouwd dat die aankoop in het belang van alle eigenaren is geweest. Op deze wijze zijn mogelijk substantiële beheerkosten van een derde voor het gebruik van de wegen en gebouwde voorzieningen voorkomen. Verder is de aankoop door de Stichting zodanig geschied dat de financiële lasten en risico’s beperkt zijn. Met de aankoop is het beheer van de wegen en gebouwde voorzieningen bij de Stichting gekomen. De financieringslast van de infrastructuur en gebouwde voorzieningen is een kostenpost die voldoende verband houdt met beheerwerkzaamheden en kan daardoor als beheerkosten in rekening worden gebracht. De Stichting heeft dat gedaan. De uitkomst daarvan is dat de eigenaren tegen redelijke kosten gebruik kunnen maken van de wegen en gebouwde voorzieningen, die door de Stichting worden beheerd.
Door de eigendomssituatie is in de opbouw van de beheerkosten een wijziging gekomen. Oorspronkelijk behoorde tot de beheervergoeding de kosten voor wegen en gebouwde voorzieningen die Emslandermeer BV daarvoor aan de Stichting in rekening bracht. Na het faillissement en verkoop aan eerst een derde en vervolgens aan de Stichting vielen die kosten uit de beheervergoeding weg. Daarvoor kwamen in de plaats de beheerkosten van de Stichting. In de kosten zijn de kosten van financiering en aflossing een component. De daadwerkelijke kosten worden jaarlijks aan de eigenaren doorbelast. Hiervoor is in de begroting van 2015 een post opgenomen. Een ruime meerderheid van de vergadering van participanten (95 stemmen voor en 45 stemmen tegen) heeft die begroting op de vergadering van 15 november 2014 goedgekeurd. Het bestuur van de Stichting was daarmee op grond van de beheerovereenkomst gerechtigd per woning de kosten van die post bij de individuele eigenaren als onderdeel van de beheervergoeding in rekening te brengen. Dat sluit ook aan bij wat partijen in de beheerovereenkomst hebben afgesproken en de manier waarop zij vervolgens aan die afspraken uitvoering hebben gegeven. In de beheerovereenkomst is – onder meer – vastgelegd dat de Stichting er op toeziet dat de gebouwde voorzieningen geopend zullen zijn en dat de wegen die aan de eigenaren ter beschikking komen goed beheerd zullen worden. Ook is afgesproken dat hiervoor kosten in rekening gebracht zullen worden en dat is ook steeds gebeurd. De kosten die verband houden met het in eigendom hebben van de gebouwen en wegen zijn op deze manier van het begin af aan (via Emslandermeer BV) doorbelast. Na de aankoop door de Stichting worden diezelfde kosten door de Stichting doorbelast.
Het hof weegt mee dat niet gesteld of gebleken is dat dit tot een substantiële verhoging van de beheervergoeding heeft geleid. Of [appellante] al dan niet gebruik maakt van de wegen en de gebouwde voorzieningen is op grond van artikel 3.3 van de beheerovereenkomst voor de hoogte van de door hem te betalen beheervergoeding niet relevant.
Grief 2 faalt hiermee.
aanvullende grondslagen
6.14
De vordering van de Stichting wordt op de primaire grondslag toegewezen, zodat het hof aan een beoordeling van de subsidiaire en meer subsidiaire grondslag niet toekomt.
wettelijke rente
6.15
In de tekst van de overgelegde facturen is vermeld dat de facturen aan haar zijn overhandigd en staat een uiterste betaaldatum genoemd. De Stichting vordert de wettelijke rente vanaf de vervaldata van de verschillende facturen. De kantonrechter heeft dit deel van de vordering toegewezen.
6.16
Met grief 3 komt [appellante] tegen deze beslissing van de kantonrechter op. [appellante] voert aan dat zij over de facturen vragen heeft gesteld, waarmee op grond van artikel 6:59 BW haar betalingsverplichting werd opgeschort. Eerst bij conclusie van repliek heeft de Stichting haar vragen beantwoord. Daarmee verviel de opschorting en raakte zij in verzuim. De wettelijke rente moet daardoor volgens [appellante] worden toegewezen vanaf de datum van de conclusie van repliek.
6.17
Het beroep van [appellante] op schuldeisersverzuim ex artikel 6:59 BW slaagt alleen als de Stichting een eigen verplichting tegenover [appellante] niet is nagekomen. De Stichting heeft op basis van de begrotingen, waarmee [appellante] bekend was althans had kunnen zijn, de beheervergoeding vastgesteld. In de facturen is omschreven uit welke onderdelen de beheervergoeding is opgebouwd en welke bedragen daaraan worden toegerekend. Daarmee heeft het bestuur van de Stichting aan haar verplichtingen op grond van de beheerovereenkomst voldaan. [appellante] heeft niet gesteld op grond van welke verplichting uit de beheerovereenkomst of anderszins de Stichting tegenover haar gehouden was een verdere toelichting te geven. De enkele omstandigheid dat de factuur bij [appellante] vragen opriep is daartoe onvoldoende. Dit betekent dat van schuldeisersverzuim geen sprake is en dat [appellante] na de uiterste betaaltermijn in verzuim is geraakt. Grief 3 faalt daarmee.
proceskosten
6.18
Uit het hiervoor overwogene volgt dat de kantonrechter terecht de vordering van de Stichting grotendeels heeft toegewezen. Daardoor is [appellante] op goede gronden in de proceskosten aan de zijde van de Stichting veroordeeld. Grief 4 faalt.
6.19
In het principaal appel wordt [appellante] in het ongelijk gesteld, zodat zij ook in hoger beroep de proceskosten van de Stichting heeft te betalen. Het salaris van de advocaat stelt het hof op 3 punten, tarief I. Ook de nakosten zullen op basis van de gevorderde bedragen worden toegewezen.
6.2
Het incidenteel appel van de Stichting heeft slechts betrekking op de aanvullende grondslagen van de vordering van de Stichting waaraan het hof wegens gegrondheid van de primaire grondslag niet is toegekomen. Het hof zal [appellante] veroordelen in de proceskosten in het incidenteel appel, maar het salaris van de advocaat bepalen op nihil.
6.21
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal het hof eveneens toewijzen.

7.De slotsom

7.1
De grieven van [appellante] falen. Het hof zal het vonnis van de kantonrechter bekrachtigen.
7.2
[appellante] wordt veroordeeld in de proceskosten in het principaal en incidenteel appel.

8.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen van 12 februari 2019,
veroordeelt [appellante] in de kosten van het principaal appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 2.361,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen vanaf heden tot de dag van algehele voldoening;
veroordeelt [appellante] in de kosten van het incidenteel appel, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de Stichting vastgesteld op nihil;
veroordeelt [appellante] in de nakosten, begroot op € 157,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellante] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf veertien dagen vanaf heden tot de dag van algehele voldoening;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. D.H. de Witte, M.M.A. Wind en C.W. Inden en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.