ECLI:NL:GHARL:2021:10441

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.174.183/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verdeling van een nalatenschap en eenvoudige gemeenschap met betrekking tot aandelen en onroerend goed

In deze zaak, die zich richt op de verdeling van een nalatenschap en een eenvoudige gemeenschap, zijn drie erfgenamen betrokken. Eén erfgenaam is niet verschenen in de procedure. Na een memoriewisseling en een eiswijziging voor de zitting, wordt de eiswijziging met betrekking tot de verdeling van de nalatenschap toegestaan. De nalatenschap omvat aandelen van twee vennootschappen, die worden verdeeld. Een vordering van een vennootschap op een van de erfgenamen wordt buiten beschouwing gelaten in het kader van de verdeling. De vordering tot het afleggen van rekening en verantwoording over het beheer van de nalatenschap wordt niet toegelaten. De vordering op de niet verschenen erfgenaam, betreffende een geldbedrag dat van de erflater is verkregen, wordt toegewezen. Een erfgenaam heeft gedurende lange tijd gebruik gemaakt van een woning die tot de nalatenschap behoort, maar de vordering tot marktconforme gebruiksvergoeding wordt afgewezen. De deskundigenkosten worden gelijkelijk over de erfgenamen verdeeld. Het hof oordeelt dat partijen geen overeenstemming hebben bereikt over de verdeling, en gelast de wijze van verdeling. De uitspraak bevat gedetailleerde bepalingen over de verdeling van onroerend goed, aandelen en de kosten van deskundigen. Het hof bepaalt dat de aandelen in de vennootschappen gelijk tussen de partijen worden verdeeld en dat de kosten van de deskundigen gelijkelijk worden gedragen. De uitspraak is gedaan op 9 november 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.174.183/01
(zaaknummer rechtbank Leeuwarden C/17/136418 / HA ZA 14-337)
arrest van 9 november 2021
in de zaak van
[appellante] ,
wonende te [woonplaats1] ,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen:
[appellante],
advocaat: thans mr. T.A. Bruins, kantoorhoudende te Aerdenhout,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[geïntimeerde1],
advocaat: mr. M.J.P. Schipper, kantoorhoudende te Alkmaar,

2.[geïntimeerde2] ,

wonende te [woonplaats3] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen:
[geïntimeerde2],
in rechte niet verschenen.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1.
Op 9 juli 2019 heeft het hof een tussenarrest gewezen. In dit arrest zijn deskundigen benoemd die, met het oog op de verdeling van de nalatenschap van de erflater en de verdeling van de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen, de onroerende zaken heeft gewaardeerd. Het deskundigenbericht is uitgebracht op 10 maart 2020.
1.2.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- de memorie na deskundigenbericht van [appellante] ;
- de memorie van antwoord na deskundigenbericht van [geïntimeerde1] ;
- een journaalbericht namens [appellante] van 30 november 2020, met het exploot van betekening aan [geïntimeerde2] van een akte wijziging van eis;
- de akte wijziging van eis en overlegging producties van [appellante] ;
- de akte van [geïntimeerde1] ;
- een brief namens [geïntimeerde1] van 7 december 2020 met productie 24 t/m 26;
- een brief namens [appellante] van 11 december 2020 met productie 43 t/m 47.
1.3.
In verband met een rechterswissel heeft op verzoek van [appellante] op
16 december 2020 een comparitie van partijen plaatsgevonden. Beide advocaten hebben daarbij pleitnotities overgelegd. Op 27 januari 2021 is deze comparitie via Skype voortgezet. Voorafgaand aan deze voortzetting is er van de zijde van [geïntimeerde1] ontvangen een brief van 22 januari 2021 met productie 27 en 28.
1.4.
Op basis van het overgelegde dossier ten behoeve van de comparities op
16 december 2020 en 27 januari 2021, aangevuld met de hiervoor genoemde aktes en brieven, en het proces-verbaal van de comparities van 16 december 2020 en 27 januari 2021, heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere beoordeling

2.1.
Gebleken is dat partijen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de verdeling van de nalatenschap en de eenvoudige gemeenschappen, ook niet nadat de afzonderlijke bestanddelen door de deskundigen zijn gewaardeerd. Dit betekent dat het hof de wijze van verdeling zal gelasten. Het hof stelt daarbij voorop dat de rechter die de wijze van verdeling van een gemeenschap gelast op de voet van art. 3:185 lid 1 BW - waarbij hij naar billijkheid rekening moet houden met de belangen van partijen en het algemeen belang - niet gebonden is aan wat partijen hebben gevorderd en niet expliciet in hoeft te gaan op wat partijen aanvoeren (HR 17 april 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZC2631).
Wijziging eis ter zake de verdeling
2.2.
In het tussenarrest van 27 september 2016 heeft het hof geoordeeld dat hetgeen [appellante] primair en subsidiair heeft gevorderd niet toewijsbaar is. In het tussenarrest van
27 juni 2017 heeft het hof partijen onder meer verzocht zich uit te laten over de vraag of er nog andere in verdeling te brengen goederen tot de onverdeeldheid behoren. [appellante] heeft zich hierover uitgelaten in haar akte van 22 augustus 2017 (herhaald in haar memorie na deskundigenbericht van 19 mei 2020). Bij akte van (roldatum) 16 december 2020 heeft [appellante] vervolgens haar (meer subsidiaire) eis dienovereenkomstig gewijzigd. Deze eis is komen te luiden:
“1. Een verklaring voor recht dat bij een toedeling tussen partijen (appellante en geïntimeerden) van de onroerende zaken gewaardeerd door de deskundigen en opgenomen in het deskundigenbericht de door de deskundigen aangegeven waarderingen wordt aangehouden.
2.
Primair:[geïntimeerde1] te veroordelen (ter zake de niet getoonde factuur inzake het versnipperen) aan [appellante] en aan [geïntimeerde2] ieder te betalen € 333,33 (in beide gevallen 1/3 van € 1.000) te vermeerderen met de wettelijke rente sinds 23 februari 2013, dan wel een door uw hof in goede justitie te bepalen datum; en
Subsidiair:alsnog alle onderliggende stukken te verstrekken ter zake de door [geïntimeerde1] verrichtte betalingen over de periode 1 september 2011 tot en met 31 december 2012, en wel op straffe van een dwangsom van € 500 per dag vanaf twee weken na betekening van het arrest, totdat er integraal inzage over deze periode is verstrekt.
3. Vervolgens vast te stellen dat de (resterende) bijzondere gemeenschap, zijnde de nalatenschap van [erflater] , overleden [in] 2008, bestaat uit:
a. de 100% aandelen in Schildersbedrijf [naam1] BV, waarde vast te stellen op € 6.800 (latende AB claim € 1.785);
b. de 100% aandelen in [naam2] Vastgoed BV, waarde vast te stellen op € 1.497.737 (latende AB claim € 393.274), doch vermeerderd met na te melden € 22.657,60 te vermeerderen met na te melden rente en met na te melden € 10.000, te vermeerderen met na te melden rente (als ook de te berekenen Vpb en AB claim daarover);
c. het saldo op de bankrekening van erflater, voor [appellante] pro memorie;
d. de vordering op [geïntimeerde2] ten bedrage van € 70.000 te vermeerderen met de samengestelde wettelijke rente sedert 25 januari 2008 subsidiair per een door uw hof in goede justitie te bepalen datum;
e. de vordering op [geïntimeerde1] ten bedrage van € 253.070, dan wel een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, vermeerderd met de samengestelde wettelijke rente vanaf 8 juni 2008 per de eerste € 1.750 en zo maandelijks oplopend over telkens € 1.750 meer, dan wel per een door uw hof in goede justitie te bepalen datum.
4. Een verklaring voor recht dat de vordering van [naam2] Vastgoed BV op de besloten vennootschap Staringsoord Vastgoed BV terzake de niet-conforme makelaarscourtage € 22.657,60 bedraagt, althans een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente primair sedert
14 februari 2008, subsidiair sedert 5 september 2017, en [geïntimeerde2] te veroordelen ervoor zorg te dragen dat deze vordering binnen twee weken na betekening van het arrest integraal (te vermeerderen met de rente) is gestort op de rekening van [naam2] Vastgoed BV), subsidiair te bepalen dat met deze schuld van Staringsoord Vastgoed BV ten laste van [geïntimeerde2] in de verdeling rekening wordt gehouden en zal
worden verrekend ten laste van hem.
5. Een verklaring voor recht dat de vordering van [naam2] Vastgoed BV op [geïntimeerde2] ter zake onjuist in rekening gebrachte directeursfee € 6.000 en € 4.000 bedraagt, althans een door uw hof in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente primair over € 6.000 sedert 1 januari 2010 en over € 4.000 sedert 1 januari 2011, subsidiair sedert 5 september 2017; en
[geïntimeerde2] te veroordelen ervoor zorg te dragen dat deze vordering binnen twee weken na betekening van het arrest integraal (te vermeerderen met de rente) is gestort op de rekening van [naam2] Vastgoed BV, subsidiair te bepalen dat met deze schuld van [geïntimeerde2] in de verdeling rekening wordt gehouden en zal worden verrekend ten laste van hem.
6. Bij de verdeling van de nalatenschap:
a. aan [geïntimeerde1] toe te delen de vordering op haar vanwege de te lage gebruiksvergoeding;
b. aan [geïntimeerde2] toe te delen de vordering op hem ter zake de gestalde € 70.000.
7. Teneinde tot een verdere verdeling van het resterende vermogen over te kunnen gaan:
a. aan partijen op te leggen een via Microsoft Teams uit te roepen vergadering van aandeelhouders inzake [naam2] Vastgoed BV, waarbij zij de beslissing nemen € 245.000 uit te dividenden, op straffe van een dwangsom van € 25.000 per dag ten gunste van de overige deelgenoten indien een van de deelgenoten binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen arrest in onderling overleg niet meewerkt;
b. Aan [geïntimeerde2] in zijn hoedanigheid van directeur van [naam2] Vastgoed BV op te leggen tot uitkering over te gaan aan de deelgenoten van de bedragen zoals besloten op de hierboven aangegeven vergadering van aandeelhouders, en wel op straffe van een dwangsom van € 25.000 per dag indien hij in gebreke blijft.
8. Een verklaring voor recht dat de overige gemeenschappelijke bezittingen van partijen bij een verdeling tussen partijen als waarde dient te worden aangehouden:
[adres1] 67.350
[adres2] naast 2 C2485 200.000
[adres2] naast 8a C2962 60.000
[adres2] tussen 8b en 8c C3422 0
[adres3] C3356 0
[adres4] voor 8 en 10 C2957 50.000
9. Aan de verschenen procespartijen bij arrest een termijn van twee weken te geven waarbinnen zij aan het hof een voorkeur ter zake de toedeling van alle resterende onroerende zaken, die niet toebehoren aan [naam2] Vastgoed BV en de 100% aandelen in [naam2] Vastgoed BV moeten kenbaar maken, en wel in dier voege:
dat zij moeten aangeven wat hun eerste, tweede enzovoort keuze is ter zake de onroerende zaken (niet eigendom van de BV) en de 100% aandelen in [naam2] Vastgoed BV én wat zij uitdrukkelijk niet toebedeeld wensen te krijgen, welke voorkeur zij pas aan de anderen kenbaar hoeven te maken zodra op de zogenaamde digitale rol is verwerkt dat de binnenkomst van de akte betreffende de keuze van de anderen is aangetekend,
waarnaar vervolgens het hof het lot laat beslissen indien meer dan één van partijen ter zake een bepaalde onroerende zaak of ter zake de aandelen dezelfde volgorde heeft aangegeven;
de onroerende zaken en/of aandelen welke geen der verschenen partijen toebedeeld wenst te krijgen toe te delen aan [geïntimeerde2] ,
verder te bepalen dat indien een deelgenoot in het kader van deze verdeling (en rekening houdende met de toedelingen aan [geïntimeerde2] en [geïntimeerde1] hiervoor sub 6 verwoord en de subsidiaire verrekeningen sub 4 en 5), is overbedeeld hij of zij gehouden is bij de notariële toedeling de overbedelingsvergoeding aan de overige deelgenoten uit te keren.
10. Aan partijen op te leggen, op straffe van een dwangsom van € 5.000 per dag ten gunste van de overige deelgenoten, indien een van de deelgenoten binnen twee weken na betekening van het te dezen te wijzen arrest in onderling overleg niet meewerkt aan een via Microsoft Teams uit te roepen vergadering van aandeelhouders inzake Schildersbedrijf [naam1] BV, waarbij zij de beslissing nemen tot liquidatie van de vennootschap en [geïntimeerde1] aanwijzen als bewaarder van de administratie.”
2.3.
Op 30 november 2020 heeft [appellante] haar akte met eiswijziging laten betekenen aan de niet in rechte verschenen partij [geïntimeerde2] , met aanzegging dat de zaak zou dienen op 16 december 2020. [geïntimeerde2] heeft zich op die datum niet met een advocaat gesteld. Tijdens de zitting van 16 december 2020 heeft [geïntimeerde1] bezwaar gemaakt tegen de eiswijziging.
2.4.
Een eiswijziging is ten opzichte van een niet-verschenen gedaagde, in dit geval [geïntimeerde2] , uitgesloten, tenzij tijdige betekening daarvan heeft plaatsgevonden
(art. 130 lid 3 Rv). Het hof constateert dat de eiswijziging tijdig aan [geïntimeerde2] is betekend.
2.5.
De in art. 347 lid 1 Rv besloten ‘twee-conclusie-regel’ brengt mee dat de rechter in beginsel niet behoort te letten op grieven (zoals een eiswijziging) die in een later stadium dan in de memorie van grieven, dan wel (in het geval van een incidenteel appel) in de memorie van antwoord worden aangevoerd. Op deze in beginsel strakke regel kunnen onder omstandigheden uitzonderingen worden aanvaard, met name indien de wederpartij ondubbelzinnig erin heeft toegestemd dat de nieuwe grief alsnog in de rechtsstrijd in hoger beroep wordt betrokken of dat de eisverandering of -vermeerdering plaatsvindt, of indien de aard van het geschil meebrengt dat in een later stadium nog een grief kan worden aangevoerd of zodanige verandering of vermeerdering van eis kan plaatsvinden. In alle gevallen geldt dat partijen voldoende gelegenheid moeten hebben gehad zich over de eiswijziging uit te laten en een verdere vertraging in de procedure moet worden voorkomen
2.6.
[geïntimeerde1] heeft bezwaren geuit tegen de gewijzigde eis van [appellante] . Het hof is echter van oordeel dat de aard van het geschil meebrengt dat de eiswijziging, voor zover die ziet op het alsnog meenemen in de verdeling van (mogelijk) tot de nalatenschap behorende zaken, in beginsel in de procedure kan worden betrokken. De redenen hiervoor zijn de volgende. In de eerste plaats zijn partijen in het arrest van 27 juni 2017 nadrukkelijk in de gelegenheid gesteld om aan te geven welke goederen nog meer tot de onverdeeldheid behoren. [appellante] heeft dit vervolgens reeds in haar akte van 22 augustus 2017 kenbaar gemaakt. Verder heeft [appellante] ervoor zorggedragen dat [geïntimeerde2] er van op de hoogte was dat zij de zaken zoals genoemd in haar gewijzigde eis alsnog in de verdeling van de nalatenschap wilde betrekken, zodat [geïntimeerde2] , net als [geïntimeerde1] , zich daar tegen heeft kunnen verweren. Voorts brengt art. 3:179 BW in beginsel mee dat alle tot de nalatenschap behorende goederen en schulden in de verdeling worden begrepen. Partijen zijn er niet bij gebaat om te worden verplicht een nieuwe procedure aanhangig te maken om daarin alsnog verdeling van overgeslagen bestanddelen (art. 1:179 lid 2 BW) te vorderen.
2.7.
Het hof zal de separate (gewijzigde) eisen van [appellante] langslopen, mede aan de hand van de hierboven vermelde criteria.
- De gewijzigde eis zoals geformuleerd onder de punten 1, 3a t/m c, 7, 8, 9 en 10, is feitelijk een nadere invulling van de door [appellante] voorgestane wijze van verdeling van de zaken die reeds bij haar memorie van grieven werden genoemd. De vorderingen zien op de wijze van verdeling van de nalatenschap en eenvoudige gemeenschappen. Deze vorderingen kunnen daarom in de verdere beoordeling worden betrokken.
- De gewijzigde eis zoals geformuleerd onder punt 3d en 6b ziet op een door [appellante] gestelde vordering groot € 70.000,- van de nalatenschap op [geïntimeerde2] . Het gaat hier om een activapost van de nalatenschap. Ook deze post zal het hof in de beoordeling meenemen.
- De gewijzigde eis betreffende een gebruiksvergoeding (punt 3e en 6a), betreft ook een activapost van de nalatenschap, en zal om die reden eveneens worden meegenomen.
- De gewijzigde eis die ziet op door [geïntimeerde1] af te leggen rekening en verantwoording ter zake het door haar gevoerde beheer over de nalatenschapsboedel (punt 2) en vorderingen tussen/van de besloten vennootschappen en [geïntimeerde2] (punt 4 en 5) zullen, zoals hieronder verder zal worden uiteengezet, niet worden meegenomen. Ten aanzien van die onderdelen wordt de wijziging van eis niet toegelaten.
2.8.
Het hof zal eerst uitleggen waarom de gevorderde rekening en verantwoording en de vorderingen tussen/van de besloten vennootschappen en [geïntimeerde2] niet worden meegenomen. Daarna zal het hof de wijze van verdeling van de nalatenschap en eenvoudige gemeenschappen gelasten, waarbij ook de vordering op [geïntimeerde2] en de gevorderde gebruiksvergoeding zullen worden betrokken.
* rekening en verantwoording
2.9.
[appellante] vordert door [geïntimeerde1] af te leggen rekening en verantwoording ter zake het beheer dat [geïntimeerde1] sinds 19 augustus 2011 - op grond van een door de kantonrechter getroffen beheersregeling - over de nalatenschapsboedel heeft gevoerd. Het hof laat dit onderdeel van de gewijzigde eis niet toe, omdat deze vordering, die zijn grondslag vindt in art. 3:173 BW, in een laat stadium van de procedure is ingesteld, en het beoordelen van dat onderdeel verder onderzoek vergt dat zal leiden tot een onredelijke (verdere) vertraging van de procedure.
* vorderingen van [naam2] Vastgoed BV op Staringsoord Vastgoed BV en [geïntimeerde2]
2.10.
Deze gewijzigde eis van [appellante] heeft geen betrekking op de verdeling van de nalatenschap en/of de verdeling van de eenvoudige gemeenschappen. Het gaat niet om onderlinge vorderingen tussen de partijen in het onderhavige geschil, maar om vorderingen die volgens [appellante] door de besloten vennootschap [naam2] Vastgoed BV ingesteld kunnen worden tegen de besloten vennootschap Staringsoord Vastgoed BV en [geïntimeerde2] . [appellante] kan die vorderingen niet instellen en heeft bovendien Staringsoord Vastgoed BV niet in rechte betrokken, zodat zij in deze vorderingen niet ontvankelijk zal worden verklaard. Overigens merkt het hof nog op dat, omdat de aandelen in [naam2] Vastgoed BV tussen partijen zullen worden verdeeld, [appellante] daarmee ook zeggenschap heeft over de acties die de besloten vennootschap nog jegens Staringsoord Vastgoed BV dan wel [geïntimeerde2] zou kunnen instellen. Omdat de aandelen in [naam2] Vastgoed BV niet worden toegedeeld aan één van de partijen, speelt daarnaast de vraag of de waarde van de aandelen juist is vastgesteld, en of daarbij al dan niet rekening is gehouden met een vordering van de besloten vennootschap op Staringsoord Vastgoed BV of [geïntimeerde2] , geen rol.
De te verdelen zaken behorende tot de nalatenschap
2.11.
De tot de nalatenschap behorende onroerende zaak te [woonplaats2] aan de [adres5] 3 en 5 is verkocht en op 6 juli 2020 geleverd aan de koper(s). De netto opbrengst is in zijn geheel - ter aflossing van de vordering van de besloten vennootschap [naam2] Vastgoed BV op de erven - doorbetaald aan deze besloten vennootschap, waarna vervolgens een deel is aangewend om de vordering van de besloten vennootschap Schildersbedrijf [naam1] BV op de besloten vennootschap [naam2] Vastgoed BV te voldoen.
2.12.
De overige tot de nalatenschap behorende en nog te verdelen zaken zijn de navolgende:
- de paardenweide, gelegen te [woonplaats2] aan de [adres5] , kadastraal bekend gemeente Schoorl sectie [Y] nummer [nummer1] , groot 64 are 30 centiare;
- de aandelen in de besloten vennootschap Schilderbedrijf [naam1] BV;
- de aandelen in de besloten vennootschap [naam2] Vastgoed BV;
- het saldo op de rekening [nummer2] ;
- een vordering op [geïntimeerde2] (zie hierna onder 2.15 e.v.).
2.13.
De aan [appellante] , [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2] in een eenvoudige gemeenschap toebehorende en nog te verdelen onroerende zaken zijn de navolgende:
- het weiland, gelegen aan [adres6] te [woonplaats1] , kadastraal bekend gemeente Bergen sectie [Z] nummer [nummer3] , groot 67 are 35 centiare;
- het perceel grond [adres7] aan de [adres2] te [woonplaats2] , gemeente Bergen,
kadastraal bekend gemeente Schoorl sectie [Z] nummer [nummer4] , groot 20 are 68 centiare;
- het perceel grond [adres7] aan de [adres2] te [woonplaats2] , gemeente Bergen,
kadastraal bekend gemeente Schoorl sectie [Z] nummer [nummer5] , groot 5 are 21 centiare;
- het perceel grond [adres7] aan de [adres2] te [woonplaats2] , gemeente Bergen,
kadastraal bekend gemeente Schoorl sectie [Z] nummer [nummer6] , groot 2 are 90 centiare;
- het perceel grond [adres4] te [woonplaats2] , gemeente Bergen,
kadastraal bekend gemeente Schoorl sectie [Z] nummer [nummer7] , groot 4 are 97 centiare;
- het perceel grond [adres8] te [woonplaats2] , kadastraal bekend gemeente Schoorl sectie [Z] nummer [nummer8] , groot 4 are 68 centiare.
2.14.
[appellante] heeft aangegeven dat tot de nalatenschap behoort een bedrag van € 70.000,-. [geïntimeerde2] heeft zich dit bedrag toegeëigend na de verkoop van onroerend goed van de vader aan de [adres9] te [plaats1] , waarbij [geïntimeerde2] heeft bemiddeld. [geïntimeerde2] houdt het geld zonder enig recht of titel onder zich. Er is volgens [appellante] geen sprake van een schenking. De nalatenschap heeft daarom een vordering op [geïntimeerde2] van € 70.000,-, welk bedrag bij de verdeling aan [geïntimeerde2] dient te worden toegerekend. Ter onderbouwing van haar stelling heeft [appellante] verwezen naar een mail van [geïntimeerde2] en zijn echtgenote gedateerd 19 augustus 2008 aan Valkering De Graaf Accountants, waarin zij aangeven in september 2007 een bedrag van € 60.000,- van de vader te hebben ontvangen, als compensatie voor onder meer hun dure levensonderhoud en huur appartement. [geïntimeerde2] zou de resterende € 10.000,- aan de koper hebben teruggegeven.
2.15.
In haar processtukken heeft [geïntimeerde1] zich voor wat betreft het door [geïntimeerde2] ontvangen bedrag van € 70.000,- gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ter zitting van dit hof op 16 december 2020 heeft [geïntimeerde1] verklaard dat ook zij zich kan herinneren dat er een bedrag van € 70.000,- vanuit de vader naar [geïntimeerde2] is gegaan. De vader heeft destijds tegenover [geïntimeerde1] verklaard dat dit bedrag voor alle kinderen was.
2.16.
Het hof is van oordeel dat de vordering van [appellante] kan worden toegewezen, omdat zowel [appellante] alsook [geïntimeerde1] beiden hebben verklaard dat [geïntimeerde2] het bedrag van € 70.000,- nog met hen moet delen, en [appellante] haar vordering, die onweersproken is gebleven, voldoende heeft onderbouwd. Het hof laat de wettelijke rente ingaan per de datum van betekening van de eis aan [geïntimeerde2] , te weten 30 november 2020. [appellante] heeft niet aangetoond dat de vordering eerder opeisbaar was en/of dat er rentebetalingsafspraken zijn gemaakt tussen de vader en [geïntimeerde2] .
* gebruiksvergoeding
2.17.
[appellante] vordert ten behoeve van de nalatenschap een vergoeding voor het gebruik dat [geïntimeerde1] in de periode 8 juni 2008 tot 1 juli 2020 heeft gemaakt van de tot de nalatenschap behorende woning aan de [adres5] te [woonplaats2] .
Het hof wijst de vordering af, omdat de destijds optredende (testamentair) executeur een bewaringsovereenkomst heeft gesloten met [geïntimeerde1] , waarin is overeengekomen dat [geïntimeerde1] de woning van de erflater zou bewaren door middel van bewoning, en dat zij tevens de woning zou onderhouden, een en ander tegenover een maandelijkse vergoeding van € 1.500,-. [geïntimeerde1] zou verder de kosten van nutsbedrijven en dergelijke zelf voldoen. De overeenkomst gold voor twee jaren vanaf 1 juli 2008, waarna deze steeds stilzwijgend is verlengd. Dat de periode van bewoning lang heeft geduurd, is (mede) te wijten aan het feit dat partijen als erfgenamen geen overeenstemming hebben kunnen bereiken over de verdeling van de nalatenschap, en het ook lang heeft geduurd voordat is besloten de woning te verkopen waarbij partijen het ook niet eens konden worden over de vraagprijs. Al die tijd heeft [geïntimeerde1] op grond van de bewaarovereenkomst in de woning gewoond en zich aan de verplichtingen uit deze overeenkomst gehouden. Het hof ziet dan ook geen reden om haar - met terugwerkende kracht - alsnog te verplichten om een marktconforme huur te betalen.
[geïntimeerde1] heeft voor het geval de door [appellante] gevorderde gebruiksvergoeding zou worden toegewezen, aanspraak gemaakt op vergoeding van het door het handelen van [appellante] ontstane schade, zonder daar overigens een vordering aan te verbinden. Nu de vordering van [appellante] wordt afgewezen zal het hof dit onderdeel niet verder bespreken.
Wijze van verdeling
* percelen
2.18.
Partijen hebben geen overeenstemming kunnen bereiken over de verdeling van de percelen. Ter zitting is gebleken dat ieder voor zich valide lijkende redenen kan aandragen waarom het betreffende perceel aan haar dient te worden toebedeeld, dan wel dient te worden verkocht. Er is verder tussen partijen discussie over de vraag of de getaxeerde waarde ook de werkelijke waarde is van een aantal percelen, mede met het oog op de vraag of er ontwikkelplannen voor het betreffende perceel mogelijk zijn. Het hof ziet in de ernstig verstoorde verhouding van partijen, en het debat tussen hen rondom de mogelijkheden en waarden van de percelen, aanleiding om voor alle percelen te bepalen dat deze dienen te worden verkocht - op de in het dictum omschreven wijze - temeer nu geen van partijen heeft aangevoerd het betreffende perceel nodig te hebben voor broodwinning of een andere noodzakelijke reden.
2.19.
Ter toelichting op de in het dictum omschreven wijze van verkoop merkt het hof nog het volgende op. [appellante] heeft expliciet gevraagd om benoeming van een makelaar die buiten de regio Alkmaar werkzaam is en heeft aangegeven dat de makelaar kennis en ervaring dient te hebben met projectontwikkeling.
Zowel voorafgaande aan de zitting van 27 januari 2021 als daarna heeft het hof het nodige onderzoek gedaan naar geschikte makelaars. Uit dat onderzoek is gebleken dat in dit geval, waarin er (nog) geen planologische bestemming op de percelen rust die planontwikkeling mogelijk maken, makelaars buiten de regio zich niet geschikt achten om de verkoop op zich te nemen. Het hof was daardoor aangewezen op makelaars in de regio Alkmaar.
Ten behoeve van een zorgvuldige procedure gaat het hof over tot benoeming van twee makelaars die in samenspraak met elkaar met de verkoop worden belast. De beide makelaars hebben desgevraagd verklaard dat zij ten opzichte van alle erfgenamen vrij en onafhankelijk zijn.
Partijen zullen met beide makelaars een overeenkomst van opdracht moeten aangaan. Vervolgens zullen partijen de beide makelaars over de te verkopen percelen moeten informeren, waartoe in ieder geval behoort het ter beschikking stellen van de taxatierapporten die de door het hof benoemde deskundigen hebben uitgebracht.
In het kader van een transparante procedure acht het hof het raadzaam dat eerst wordt getracht de percelen - hetzij alle percelen gezamenlijk hetzij afzonderlijk (al dan niet tezamen met andere percelen - via een inschrijvingsprocedure overeenkomstig de NVM richtlijn ‘Richtlijn inschrijvingsvoorwaarden verkoop bij inschrijving’ te verkopen. Weliswaar heeft die richtlijn in ieder geval betrekking op woonruimte, maar de richtlijn kan ook worden gebruikt voor een inschrijvingsprocedure voor percelen onbebouwde grond.
Het hof acht een termijn van drie maanden na de totstandkoming van de overeenkomst van opdracht daarvoor toereikend. De laatprijs - de minimale prijs - stelt het hof op 90% van de door het hof benoemde deskundigen getaxeerde waarde van de percelen. Alle partijen worden door de makelaars uitgenodigd om in hun aanwezigheid de ontvangen biedingen te openen, waarna binnen een termijn van drie werkdagen wordt beslist of op basis van een bieding een perceel of percelen aan een gegadigde wordt gegund.
Indien de inschrijvingsprocedure niet leidt tot verkoop van alle percelen, zal voor de overblijvende percelen de gebruikelijke procedure van verkoop worden gevolgd. In het dictum zullen daarvoor regels worden opgenomen.
* aandelen2.20. Voor wat betreft de aandelen in de besloten vennootschappen Schilderbedrijf [naam1] BV en [naam2] Vastgoed BV zal het hof bepalen dat ieder van partijen een gelijke hoeveelheid aandelen in elke afzonderlijke besloten vennootschap krijgt toebedeeld.
*
het saldo op de rekening [nummer2]
2.21.
Het hof zal bepalen dat ieder gerechtigd is tot éénderde gedeelte van het saldo van deze rekening.
*
vordering op [geïntimeerde2]
2.22.
Zoals hierboven onder 2.14 tot en met 2.16 is overwogen is het hof van oordeel dat [geïntimeerde2] een bedrag van € 70.000,- aan de nalatenschap dient te voldoen, per saldo een bedrag van € 23.333,33 aan zowel [appellante] alsook [geïntimeerde1] , te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 30 november 2020.
Proceskosten en kosten deskundigen
2.23.
Het hof zal ook in hoger beroep - zoals gebruikelijk in zaken van familierechtelijke aard - de kosten (met uitzondering van die ter zake van het deskundigenonderzoek) compenseren. Het bestreden vonnis zal om praktische redenen geheel worden vernietigd, maar de proceskosten in eerste aanleg zullen ook in deze uitspraak worden gecompenseerd.
2.24.
Bij beschikking van dit hof van 3 juli 2020 is de aanspraak van de deskundigen begroot op € 5.745,50 inclusief BTW, wegens loon en schadeloosstelling. Op grond van art. 195 en 199 Rv dienen de kosten van het deskundigenbericht ten laste van partijen te komen. Het hof acht het billijk en zal dienovereenkomstig bepalen dat ieder van partijen een derde deel van de kosten van de deskundigen, te weten elk € 1.915,17, voor hun rekening nemen. [geïntimeerde1] heeft reeds voldaan een bedrag van € 3.630,- en € 200,33, totaal € 3.830,33. Een bedrag van € 1.915,17 is ten laste van ’s Rijks kas gebracht. Zowel [appellante] alsook [geïntimeerde2] dienen daarom ieder aan [geïntimeerde1] te betalen een bedrag van € 957,58 en aan de griffie een bedrag van € 957,58.

3.De beslissing

Het gerechtshof:
vernietigt het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
15 april 2015, en doet opnieuw recht:
verklaart [appellante] niet ontvankelijk met betrekking tot haar vorderingen van [naam2] Vastgoed BV op Staringsoord Vastgoed BV en [geïntimeerde2] ;
gelast de navolgende wijze van verdeling van de nalatenschap van [erflater] (overleden [in] 2008) en de tussen partijen bestaande eenvoudige gemeenschappen als volgt:
Percelen
- bepaalt dat partijen de percelen zoals genoemd onder 2.12 en 2.13 van dit arrest dienen te verkopen en te leveren aan de koper, waartoe partijen binnen vier weken na het wijzen van dit arrest gezamenlijk een opdracht tot verkoop dienen te verstrekken aan de makelaars:
  • [naam3] RM RT, werkzaam bij het makelaarskantoor Kuijs Reinder Kakes, Kanaalkade 91 te 1811 LT Alkmaar;
  • [naam4] RMT, werkzaam bij het makelaarskantoor Klaver Makelaardij, Vijverweg 2 te 1733 AS Nieuwe Niedorp;
- bepaalt dat indien partijen niet binnen vier weken na het wijzen van dit arrest gezamenlijk aan makelaars [naam3] en [naam4] een opdracht tot verkoop hebben verstrekt, ieder van hen afzonderlijk en namens de ander(en) bevoegd is tot het verstrekken van een opdracht aan deze makelaars;
- bepaalt dat partijen binnen twee weken na de overeenkomst van opdracht alle relevante informatie over de te verkopen percelen aan de makelaars dienen te verstrekken, waaronder in ieder geval de door het hof benoemde deskundigen uitgebrachte deskundigenrapport,
- bepaalt dat de makelaars binnen drie maanden na de overeenkomst van opdracht de percelen gezamenlijk of in onderdelen via een inschrijvingsprocedure met inachtneming van de NVM richtlijn te koop aanbieden, waarbij de termijn voor gunning drie werkdagen bedraagt, en in ieder geval wordt gegund indien voor een of meerdere percelen een bod is uitgebracht van gelijk aan of meer dan 90% van de door de door het hof benoemde deskundigen getaxeerde waarde;
- bepaalt dat in geval een of meerdere percelen door de inschrijvingsprocedure niet wordt verkocht en geleverd, die percelen door de makelaars te koop worden aangeboden, waarbij in het geval partijen niet binnen twee weken na afloop van de inschrijvingsprocedure erin slagen gezamenlijk de vraagprijs te bepalen, partijen (of één van hen) de makelaars kan verzoeken een bindende marktconforme vraagprijs te bepalen;
- bepaalt dat partijen in overleg met deze makelaars de verkoop aangaan met degene die de hoogste prijs biedt, indien en voor zover die prijs volgens partijen de best mogelijke prijs is. In geval partijen het niet eens kunnen worden over de vraag of een aanbod de best mogelijke prijs is, kunnen partijen (of één van hen) de makelaars verzoeken de laatprijs naar beste weten en kunnen bindend te bepalen;
- bepaalt dat indien de verkoopprijs door de makelaars bindend is vastgesteld, partijen verplicht zijn hun medewerking te verlenen aan de verkoop en levering van het betreffende perceel aan de koper;
- bepaalt dat de netto-verkoopopbrengst gelijk tussen partijen zal worden verdeeld;
- bepaalt dat iedere partij bij overdracht van een perceel aan een koper éénderde gedeelte van de kosten van de makelaars, de notaris en de overige kosten ter zake de verkoop en de levering draagt;
Aandelen- bepaalt dat de aandelen in de besloten vennootschappen Schilderbedrijf [naam1] BV en [naam2] Vastgoed BV gelijk tussen partijen worden verdeeld, in die zin dat ieder éénderde gedeelte van de aandelen in elke besloten vennootschap krijgt toebedeeld;
- bepaalt dat de levering van de aandelen zal plaatsvinden binnen vier weken na het wijzen van dit arrest bij een notaris van het kantoor Actus Notarissen te Heerhugowaard;
- bepaalt dat dit arrest zo nodig in de plaats zal treden van alle rechtshandelingen die één van de partijen in dit verband moet verrichten, waaronder het tekenen van de leveringsakte;
- bepaalt dat iedere partij bij levering van de aandelen éénderde gedeelte van de kosten van de notaris draagt;
Banksaldo
- bepaalt dat ieder van partijen gerechtigd is tot éénderde gedeelte van het saldo van de rekening [nummer2] ;
Vordering op [geïntimeerde2]
- veroordeelt [geïntimeerde2] om binnen twee weken na het wijzen van dit arrest een
bedrag van € 23.333,33 aan [appellante] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 30 november 2020 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt [geïntimeerde2] om binnen twee weken na het wijzen van dit arrest een
bedrag van € 23.333,33 aan [geïntimeerde1] te voldoen, te vermeerderen met de wettelijk rente vanaf 30 november 2020 tot de dag van algehele voldoening;
Kosten deskundige
- veroordeelt [geïntimeerde1] , [appellante] en [geïntimeerde2] in de kosten van het deskundigenbericht en beveelt [geïntimeerde2] en [appellante] ieder om te voldoen aan de griffier van het gerechtshof - na ontvangst van een nota met betaalinstructies van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak - het bedrag van € 957,58 inclusief btw voor het voorlopig ten laste van ‘s Rijks kas gebrachte gedeelte van die kosten;
-
veroordeelt [geïntimeerde2] en [appellante] om binnen twee weken na het wijzen van dit arrest ieder aan [geïntimeerde1] te betalen een bedrag van € 957,58;
Overig
- bepaalt dat iedere partij haar eigen proceskosten van beide instanties draagt;
- verklaart dit arrest tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
- wijst af hetgeen meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. C. Koopman, mr. I. Tubben en mr. D. H. de Witte en is
door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 9 november 2021