ECLI:NL:GHARL:2021:10432

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 november 2021
Publicatiedatum
9 november 2021
Zaaknummer
200.289.543
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de zorgregeling en kinderalimentatie na echtscheiding met onvoldoende inzicht in draagkracht

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, is de man in hoger beroep gekomen tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin de kinderalimentatie en zorgregeling voor de minderjarige kinderen zijn vastgesteld. De man heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn financiële situatie, wat heeft geleid tot de bevestiging van de eerdere beschikking. De rechtbank had eerder bepaald dat de man een bijdrage van € 465,- per maand moest betalen voor de kinderalimentatie, die later verlaagd werd naar € 357,-. De man betoogde dat hij geen draagkracht had om deze alimentatie te voldoen, maar het hof oordeelde dat hij niet voldoende bewijs had geleverd van zijn financiële situatie. De man had geen recente inkomstengegevens overgelegd en zijn verklaringen over zijn schulden en uitgaven waren niet onderbouwd. Het hof concludeerde dat de man in staat was om de vastgestelde kinderalimentatie te betalen, omdat hij geen deugdelijke gegevens had verstrekt die zijn beweringen konden ondersteunen. Daarnaast werd de zorgregeling, die in het ouderschapsplan was vastgelegd, niet gewijzigd. De man had verzocht om aanpassingen in de zorgregeling, maar het hof wees deze verzoeken af, aangezien de bestaande regeling goed functioneerde. De beslissing van het hof was om de beschikking van de rechtbank te bekrachtigen en de proceskosten te compenseren, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.289.543
(zaaknummer rechtbank Gelderland 367239)
beschikking van 9 november 2021
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S.C.M. Wouda-Van Velzen te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. S. Kaya te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de jong-meerderjarige],
wonende te [woonplaats2] ,
verder te noemen: [de jong-meerderjarige] .

1.De procedure in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (verder te noemen: de rechtbank), van 28 juli 2020 en 10 november 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De laatste beschikking wordt verder ook genoemd: de bestreden beschikking.

2.De procedure in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 5 februari 2021;
  • het verweerschrift van de vrouw met productie;
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming (hierna te noemen: de raad) van 10 mei 2021, waarin staat dat de raad niet aanwezig zal zijn op de zitting;
  • een journaalbericht van mr. Wouda-Van Velzen van 14 juli 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Kaya van 19 juli 2021 met producties, waaronder het verweerschrift van [de jong-meerderjarige] ;
  • een journaalbericht van mr. Wouda-Van Velzen van 3 augustus 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Kaya van 5 augustus 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 10 augustus 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de man met zijn advocaat,
- de vrouw, bijgestaan door mr. G.J.P.C. Verheijen te Nijmegen (als waarnemer van mr. Kaya).

3.De feiten

3.1
Bij beschikking van 21 mei 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Het huwelijk van partijen is [in] 2019 door echtscheiding ontbonden.
3.2
Partijen zijn de ouders van:
- [de meerderjarige] , geboren [in] 2000 te [woonplaats1] ;
- [de jong-meerderjarige] , geboren [in] 2003 te [woonplaats1] ( [in] 2021 18 jaar);
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2010 te [woonplaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2011 te [woonplaats2] ;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013 te [woonplaats2] .
In deze zaak gaat het over de vier jongste kinderen van partijen.
3.3
In het ouderschapsplan (door partijen getekend op 6 mei 2019) dat deel uitmaakt van de echtscheidingsbeschikking van 21 mei 2019, zijn de ouders overeengekomen dat [de minderjarige3] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben en dat [de minderjarige1] en [de jong-meerderjarige] hun hoofdverblijfplaats bij de man hebben.
In voornoemd ouderschapsplan hebben partijen als regeling voor de verdeling van de
zorg- en opvoedingstaken vastgelegd dat [de minderjarige3] , [de minderjarige2] en [de minderjarige1] in de even weken bij de vrouw verblijven en in de oneven weken bij de man. [de jong-meerderjarige] (en de meerderjarige broer [de meerderjarige] ) verblijven in de even weken bij de man en in de oneven weken bij de vrouw. Op zondagavond na het eten vindt een wisseling plaats.
Over de verdeling van de kosten van de kinderen zijn de ouders overeengekomen dat
per 1 mei 2019 een kinderrekening geopend zou worden. De man stort elke maand € 438,-
op de kinderrekening en € 47,- op de bankrekening van de vrouw.

4.Het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking is op verzoeken van de vrouw, voor zover hiervan belang, met wijziging van de beschikking van 21 mei 2019,
- de hoofdverblijfplaats van de minderjarige kinderen [de jong-meerderjarige] en [de minderjarige1] bij de vrouw vastgesteld;
- als regeling voor de verdeling van zorg- en opvoedingstaken (verder ook te noemen: de zorgregeling) vastgesteld dat de kinderen een keer per veertien dagen bij de man verblijven van vrijdag 17.30 uur tot zondag na het avondeten en de helft van de vakanties en feestdagen, in de even jaren verblijven de kinderen het eerste deel van de vakanties bij de man en in de oneven jaren verblijven de kinderen het tweede deel van de vakanties bij de man;
- als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen (verder ook te noemen: de kinderalimentatie) vastgesteld dat de man in de periode van 4 maart 2020 tot 1 augustus 2020 een bedrag van € 465,- per maand aan de vrouw dient te voldoen en in de periode vanaf 1 augustus 2020 een bedrag van € 357,- per maand, maandelijks bij vooruitbetaling door de man aan de vrouw te voldoen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de draagkracht van de man en op de zorgregeling.
De man verzoekt om, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking - deels - te vernietigen en, opnieuw (het hof leest) beschikkende:
1. het verzoek van de vrouw om de man te veroordelen tot betaling aan haar van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen af te wijzen, dan wel een zodanige minimale bijdrage op te leggen als het hof juist acht;
2. de verzochte en vastgestelde zorgregeling aan te vullen met de navolgende bepalingen:
a. dat bij elk contactmoment de regeling ‘brengen/brengen’ geldt, waarbij de ouder bij wie de
kinderen op dat moment verblijven de kinderen op het door de rechtbank vastgestelde
tijdstip (terug-)brengt naar de andere ouder;
b. dat de man en de kinderen minimaal eens per week telefonisch contact met elkaar
hebben, of zoveel vaker als de kinderen wensen.
4.3
De vrouw en [de jong-meerderjarige] voeren gemotiveerd verweer en verzoeken de verzoeken van de man af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, kosten rechtens.

5.De overwegingen voor de beslissing

Kinderalimentatie
Wijziging van omstandigheden
5.1
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het van het Burgerlijk Wetboek kan een rechterlijke uitspraak of een overeenkomst betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen. Dat sprake is van relevante wijzigingen van omstandigheden is tussen partijen niet in geschil.
Draagkracht van de man
5.2
Partijen zijn verdeeld over het netto besteedbaar inkomen van de man en over het antwoord op de vraag of met schulden van de man bij de berekening van zijn draagkracht rekening moet worden gehouden.
5.3
De man heeft – kort gezegd – aangevoerd dat hij geen draagkracht (meer) heeft om enige kinderalimentatie te voldoen. Hij heeft gesteld per 1 augustus 2021 geen inkomsten uit arbeid meer te hebben. Volgens de man komt hij vanaf die datum in aanmerking voor een ziektewetuitkering, maar hij weet thans niet hoe hoog deze uitkering zal zijn. De man hoopt/verwacht op den duur weer op de arbeidsmarkt werkzaam te kunnen zijn.
Daarnaast heeft de man gesteld € 500,- per maand af te lossen op huwelijkse schulden. Deze schulden drukken op zijn draagkracht.
De man heeft ten slotte nog aangevoerd dat hij opnieuw getrouwd is en dat hij onderhoudsplichtig is voor het minderjarige kind van zijn echtgenote dat bij hen inwoont.
Gelet op zijn inkomen en de aflossing van de schulden is de man niet in staat om kinderalimentatie te betalen.
5.4
Ten aanzien van de hoogte van het netto besteedbaar inkomen (NBI) van de man overweegt het hof als volgt. De man heeft in eerste aanleg geen inkomstengegevens overgelegd en de rechtbank heeft de fictieve netto verdiencapaciteit van de man vastgesteld op € 27.600,- per jaar. Het NBI van de man bedraagt (volgens de door de rechtbank gemaakte draagkrachtberekening) vanaf 4 maart 2020 € 2.784,- per maand en vanaf 1 augustus 2020 € 2.300,- per maand. Blijkens de door de man in hoger beroep overgelegde draagkrachtberekening bedroeg het inkomen van de man € 2.200,- bruto per maand (exclusief vakantietoeslag), hetgeen neerkomt op een bruto jaarsalaris van € 28.512,- per jaar. De man heeft in hoger beroep over 2020 alleen een loonstrook over november 2020 overgelegd en een jaaropgave over 2020 (€ 25.315,- over de periode vanaf 20 januari 2020, dus niet over een heel jaar, zie productie 1 bij hoger beroepschrift). Op de loonstrook november 2020 staat een fiscaal jaarloon van € 26.400,-. Op de strook van januari 2021 staat een fiscaal jaarloon van het vorig jaar van € 26.700,- vermeld. Een deugdelijk inzicht wat de man precies in 2020 heeft verdiend, ontbreekt. Dit kan ook niet worden afgeleid door een vergelijking te maken met de paar loonstroken die de man over 2021 heeft overgelegd (januari april, mei en juni 2021), waarop ook moeilijk te volgen inhoudingen zijn vermeld. Om die reden gaat het hof net als de rechtbank uit van de fictieve netto verdiencapaciteit van de man van € 2.784,- per maand vanaf 4 maart 2020 en vanaf 1 augustus 2020 van € 2.300,- per maand.
5.5
Uit de brief van de werkgever van de man van 20 mei 2021 (productie 8 bij het journaalbericht van 14 juli 2021 van mr. Van Velzen) blijkt dat de arbeidsovereenkomst van de man per 1 augustus 2021 zal eindigen en dat zijn arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd. De man heeft op de zitting in hoger beroep verklaard dat hij (nog) geen andere baan heeft en dat hij vanwege gezondheidsproblemen een ziektewetuitkering heeft aangevraagd. De man heeft hiervan geen stukken overgelegd, behalve een brief van een bedrijfsarts van 23 juli 2021 die weinig concreet is over de eventuele arbeidsongeschiktheid van de man. Uit die brief blijkt vooral dat de prognose goed is. Evenmin heeft de man gesteld wat de hoogte van de ziektewetuitkering zal zijn, zodat voor het hof onduidelijk is wat de financiële gevolgen voor de man zijn. Hierdoor kan het hof geen nieuwe draagkrachtberekening maken voor de periode vanaf 1 augustus 2021.
5.6
Over de door de man aangevoerde lasten overweegt het hof dat bij het bepalen van de draagkracht van een onderhoudsplichtige rekening dient te worden gehouden met alle uitgaven die voor de bepaling van de draagkracht in redelijkheid van belang kunnen zijn. Op de draagkracht zijn in beginsel alle schulden van de onderhoudsplichtige van invloed, ook schulden die zijn ontstaan na het tijdstip waarop de onderhoudsplicht is komen vast te staan en ook schulden waarop niet wordt afgelost. De rechter kan echter redenen aanwezig oordelen om in afwijking van deze hoofdregel aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen.
Het hof zal geen rekening houden met de door de man gestelde extra lasten, aangezien de man geen inzicht heeft gegeven in het ontstaan van de schulden, de omvang van de schulden en de aflossingen daarop. Het hof gaat er bij gebrek aan gegevens vanuit dat de man de lasten uit zijn vrije ruimte kan voldoen en zal daarom met deze lasten niet afzonderlijk rekening houden bij de bepaling van zijn draagkracht.
5.7
Concluderend is het hof van oordeel dat de man onvoldoende inzicht in zijn draagkracht gegeven heeft. Het had op de weg van de man gelegen om, nu hij zich beroept op gebrek aan draagkracht, adequate bescheiden te produceren aan de hand waarvan die (actuele) draagkracht op een deugdelijke wijze kan worden vastgesteld. Nu de man heeft verzuimd deugdelijke gegevens met betrekking tot zijn financiële situatie over te leggen en geen deugdelijke informatie heeft verschaft over zijn lasten noch over de door hem gestelde onderhoudsplicht voor het inwonende minderjarige kind van zijn echtgenote, is het hof van oordeel dat de man niet heeft aangetoond dat hij geen draagkracht heeft om de bij de bestreden beschikking vastgestelde onderhoudsbijdrage te voldoen. Nu de benodigde financiële gegevens ontbreken, moet het ervoor worden gehouden dat de man in staat is de door de rechtbank vastgestelde kinderalimentatie te voldoen.
Zorgregeling
5.8
In het ouderschapsplan zijn partijen een regeling overeengekomen over het halen en brengen van de kinderen tijdens de zorgregeling. Op dit punt heeft de rechtbank geen gewijzigde beslissing genomen, zodat de regeling in het ouderschapsplan nog steeds geldt. Op de zitting in hoger beroep is gebleken dat de regeling over het halen en brengen tussen partijen onderling wordt nagekomen en dat dit tussen partijen wordt verdeeld, in die zin dat de ene ouder de kinderen brengt en de andere ouder de kinderen haalt.
De man heeft nog verzocht om een belregeling vast te stellen. Ook daarover staat een regeling in het ouderschapsplan opgenomen, namelijk dat als de kinderen bij de ene ouder zijn deze ouder telefonisch of e-mail contact met de andere ouder niet in de weg zal staan.
Gelet op het vorenstaande zal het hof de verzoeken van de man ten aanzien van de zorgregeling afwijzen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Met inachtneming van het voorgaande zal het hof beslissen als volgt.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure de bijdrage aan de uit die relatie geboren kinderen betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 november 2020, voor zover het de beslissing met betrekking tot de kinderalimentatie betreft;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, E.B. Knottnerus en I.G.M.T. Weijers-van der Marck, bijgestaan door mr. A.B. de Wit, griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Knottnerus en in het openbaar uitgesproken op 9 november 2021.