In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 9 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verblijfplaats van een minderjarige, geboren in 2013, die onder toezicht staat van de GI. De vader en de pleegouders hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, waarin toestemming werd verleend voor wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige naar de moeder. De vader en de pleegouders zijn van mening dat deze wijziging niet in het belang van het kind is en hebben zorgen geuit over de thuissituatie bij de moeder, waaronder mogelijke terugval in drugsgebruik en de invloed van de partner van de moeder.
Het hof heeft de feiten en de procedure in eerste aanleg in overweging genomen, evenals de adviezen van het NIFP, dat een psychologisch onderzoek heeft uitgevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder de doelen van de GI heeft behaald en dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor een terugval in haar gedrag. De zorgen van de vader en de pleegouders zijn door het hof als onvoldoende onderbouwd beoordeeld.
Het hof heeft geoordeeld dat het niet noodzakelijk is dat de minderjarige bij de pleegouders blijft wonen en heeft de bestreden beschikking van de kinderrechter bekrachtigd. Het verzoek van de vader tot schorsing van de beschikking is afgewezen, omdat het hof in de hoofdzaak uitspraak heeft gedaan. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, waarbij de rechters zijn bijgestaan door een griffier.