Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
1.Het geding in eerste aanleg
2.Het geding in hoger beroep
in de zaak met nummer 200.298.573
- het beroepschrift met productie, ingekomen op 5 augustus 2021;
- het verweerschrift van de GI, met producties.
- de moeder en haar advocaat;
- [naam1] en [naam2] namens de GI;
- de vader en een ambulant begeleider, [naam3] , aan wie bijzondere toestemming is verleend tot het bijwonen van de mondelinge behandeling.
3.De feiten
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2015 in [plaats1] ;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 in [plaats1] ; en
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2018 in [plaats1] ;
4.De omvang van het geschil
in een voorziening voor pleegzorgverlengd tot uiterlijk 5 juni 2022.
in een gezinshuistot uiterlijk 5 juni 2022.
5.De motivering van de beslissing
Gebleken is in de eerste plaats dat de kinderen zodanig getraumatiseerd en beschadigd zijn, dat zij nu en de komende tijd extra zorg nodig hebben. Dit blijkt onder meer uit de op 24 maart 2021 door [naam6] Pleegzorg opgestelde beoordelingsboog, waar met name de professionele hulpverleners ( [naam7] en de speltherapeut, naast de hulpverleners van [naam6] ) grote zorgen over de kinderen benoemen. De moeder ontkent deze zorgen ook niet.
[de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn in april van dit jaar gestart met een traumabehandeling bij het [naam8] Kinderziekenhuis. [de minderjarige3] is nog te jong om behandeld te worden. De behandeling heeft in de zomer een periode stilgelegen en is pas recent opnieuw aangevangen. Om deze behandeling succesvol te laten verlopen is het nodig dat de kinderen in een rustige en veilige omgeving wonen.
In de tweede plaats heeft de moeder zelf pas onlangs emotieregulatie-therapie afgesloten en moet zij nog beginnen met traumatherapie. Ook is zij recent gestart met het gebruik van psychofarmaca, zoals blijkt uit de door haar overgelegde brief van 6 oktober 2021, van haar behandelaar. Hoewel zij goed meewerkt en haar situatie is verbeterd, heeft zij nog een lange weg te gaan. Daarbij overweegt het hof dat bij de moeder, tot aan de uithuisplaatsing van de kinderen, al heel veel en intensieve (opvoed)hulpverlening ingezet is geweest, eerst vanuit [naam9] en daarna door [naam7] gedurende 20 uur per week, met aanvullende hulp vanuit een steungezin en daarnaast hulp voor schoonmaak. De hulpverlening heeft toen geconstateerd dat de moeder beperkt inzicht had in de oorzaken van het trauma bij de kinderen en vastgesteld werd dat zij eerst met haar eigen problematiek aan de slag moest, alvorens kon worden nagedacht over eventuele terugplaatsing. Hoewel de moeder daarmee nu is begonnen is zij nog beperkt belastbaar. Zo heeft de omgangsbegeleiding vastgesteld dat de moeder zonder begeleiding nog niet in staat is de kinderen voldoende structuur te bieden. Anderhalf uur omgang lijkt op dit moment al aan de forse kant.
Het hof is van oordeel dat de moeder niet in staat is de drie kinderen, die allen bijzondere zorg en aandacht nodig hebben, naast traumabehandeling voor de twee oudsten, te bieden wat voor hun ontwikkeling noodzakelijk is. Daarom laat het hof de beslissingen van de rechtbank in stand.