ECLI:NL:GHARL:2021:104

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2021
Publicatiedatum
7 januari 2021
Zaaknummer
200.277.208
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezamenlijk gezag en zorgregeling voor minderjarige na scheiding van ouders

In deze zaak gaat het om de gezamenlijke gezagsregeling en zorgregeling voor een minderjarige, geboren in 2018, wiens ouders na een korte relatie uit elkaar zijn gegaan. De moeder had tot de bestreden beschikking het alleen gezag over het kind. De vader verzocht de rechtbank om gezamenlijk gezag en een zorgregeling, waarbij het kind om de veertien dagen bij hem verblijft. De rechtbank heeft de vader vervangende toestemming gegeven om het kind te erkennen en heeft de verzoeken van de vader over gezamenlijk gezag en omgang aangehouden. In hoger beroep heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat de ouders gezamenlijk belast worden met het gezag over het kind. Het hof heeft vastgesteld dat de vader een actieve rol in het leven van het kind wil spelen en dat er geen redenen zijn om aan te nemen dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders. De zorgregeling is vastgesteld op een halve dag per week, met begeleiding van een instantie. De vader heeft verzocht om een dwangsom op te leggen aan de moeder voor het niet naleven van de zorgregeling, maar dit verzoek is afgewezen omdat niet is gebleken dat de moeder niet meewerkt. Het hof heeft ook het verzoek van de vader om de raad voor de kinderbescherming een onderzoek te laten verrichten naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling afgewezen, omdat de wet dit niet toestaat. De beslissing van de rechtbank is bekrachtigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.277.208
(zaaknummer rechtbank Gelderland 339260)
beschikking van 7 januari 2021
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim adres,
verzoekster in het principaal hoger beroep,
verweerster in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.R. van Laar te Arnhem,
en
[verweerder],
wonende te [A] ,
verweerder in het principaal hoger beroep,
verzoeker in het incidenteel hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. Karsdorp te Apeldoorn.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen (hierna: de rechtbank), van 31 juli 2018, 14 december 2018, 26 juli 2019 en 13 januari 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 13 januari 2020 wordt hierna de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 13 april 2020;
- het verweerschrift tevens houdende incidenteel hoger beroep met producties;
- het verweerschrift in het incidenteel hoger beroep met producties;
- een journaalbericht van mr. Karsdorp van 17 juni 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Karsdorp van 12 november 2020 met producties;
- een journaalbericht van mr. Van Laar van 12 november 2020 met een productie.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 24 november 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, de moeder is bijgestaan door haar advocaat, de vader door mr. M.L.J. Wekking, kantoorgenoot van mr. Karsdorp. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [B] verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2018 te [C] . De relatie tussen de ouders is ongeveer een maand na de geboorte van [de minderjarige] verbroken.
woont bij de moeder. Tot de bestreden beschikking was de moeder alleen belast met het gezag over [de minderjarige] .
3.2
De vader heeft de rechtbank verzocht om vervangende toestemming voor erkenning van [de minderjarige] , om gezamenlijk gezag en om vaststelling van een zorgregeling/omgangsregeling waarbij [de minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en elke week op woensdag bij de vader verblijft, alsmede de helft van de feest- en vakantiedagen.
3.3
De rechtbank heeft op 14 december 2018 de vader vervangende toestemming gegeven [de minderjarige] te erkennen en bepaald dat de moeder iedere eerste week van de maand de vader per e-mail informeert over de ontwikkelingen van [de minderjarige] . De rechtbank heeft de verzoeken van de vader over het gezag en de omgang met [de minderjarige] aangehouden.
3.4
De rechtbank heeft op 26 juli 2019 als voorlopige verdeling van de zorgregeling dan wel omgangsregeling vastgesteld dat er binnen twee maanden is toegewerkt naar twee uur omgang per week tussen [de minderjarige] en de vader, onder begeleiding van het Omgangshuis van [D] te [C] . Het verzoek van de vader tot gezamenlijk gezag en het vaststellen van een definitieve zorgregeling heeft de rechtbank aangehouden om de raad een onderzoek te laten verrichten.

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, bestreden beschikking is bepaald dat de ouders gezamenlijk worden belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] en is, met wijziging van de beschikking van 26 juli 2019, als definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] vastgesteld dat:
  • vóór 15 juli 2020 is toegewerkt naar een halve dag (vier uur) omgang per week tussen [de minderjarige] en de vader, onder begeleiding van het Omgangshuis van [D] en (na overdracht) uiterlijk op 15 juli 2020 onder begeleiding van [E] en dat
  • binnen het daaropvolgende halfjaar, dat betekent vóór 15 januari 2021, is toegewerkt naar een tweede halve dag (vier uur) omgang per week tussen [de minderjarige] en de vader, onder begeleiding van [E] .
4.2
De moeder is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het verzoek van de vader ten aanzien van het gezamenlijk gezag af te wijzen en als definitieve verdeling van de zorg- en opvoedingstaken over [de minderjarige] vast te stellen dat de omgang tussen de vader en [de minderjarige] eenmaal per week een halve dag zal zijn onder begeleiding van het Omgangshuis van [D] , dan wel een regeling die het hof juist oordeelt.
4.3
De vader voert verweer en is met een grief in incidenteel hoger beroep gekomen. De vader heeft zijn verzoek vermeerderd en verzoekt de moeder een dwangsom op te leggen van € 250,- voor iedere keer dat zij nalaat haar medewerking te verlenen aan de zorgregeling. De vader verzoekt daarnaast de raad voor de kinderbescherming op te dragen een beschermingsonderzoek in te stellen gericht op de noodzaak van een kinderbeschermingsmaatregel.
4.4
De moeder voert verweer en verzoekt de verzoeken van de man in het incidenteel hoger beroep af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

gezag
5.1
Ingevolge artikel 1:253c lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de tot het gezag bevoegde ouder van het kind, die nimmer het gezag gezamenlijk met de moeder uit wie het kind is geboren heeft uitgeoefend, de rechtbank onder andere verzoeken de ouders met het gezamenlijk gezag over het kind te belasten. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat indien het verzoek ertoe strekt de ouders met het gezamenlijk gezag te belasten en de andere ouder met gezamenlijk gezag niet instemt, het verzoek slechts wordt afgewezen indien
a. er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen of
b. afwijzing anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.2
Het hof vindt dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen door de vader en de moeder gezamenlijk te belasten met het gezag over [de minderjarige] . Het hof zal uitleggen waarom.
5.3
Uit het rapport van de raad voor de kinderbescherming blijkt dat de vader naast de moeder een gelijkwaardige positie wil hebben als ouder. Hij wil graag meedenken en mee beslissen over [de minderjarige] . Dit heeft hij ook verteld tijdens de zitting van het hof. Het hof vindt dat de moeder niet duidelijk heeft gemaakt waarom [de minderjarige] bij gezamenlijk gezag klem of verloren zou raken tussen de ouders. Ook heeft zij niet duidelijk naar voren gebracht dat het om een andere reden in het belang van [de minderjarige] nodig is dat de ouders niet gezamenlijk worden belast met het gezag. Het hof ziet dan ook geen redenen waarom [de minderjarige] klem of verloren zou raken tussen de ouders als de vader ook het gezag krijgt. Ook ziet het hof geen andere redenen waardoor het in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is dat de vader niet ook het gezag krijgt.
De vader geeft al vorm aan het gezag. Hij speelt een rol in het leven van [de minderjarige] , want er is wekelijks een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] . Eerst was dit een keer per week twee uur bij het omgangshuis [D] . Sinds juli 2020 is dit een keer per week vier uur bij de vader thuis onder begeleiding van een medewerker van [E] . Uit de informatie van de raad en van [D] blijkt dat de vader goed voor [de minderjarige] zorgt tijdens deze contacten. De vader kan het nog niet alleen, dus hij heeft wel begeleiding bij de zorgregeling nodig. De vader staat daar ook voor open. Hij wil het zo goed mogelijk doen voor [de minderjarige] . De ouders hebben samen met de begeleiders van de vader overleg met elkaar over zaken die er rondom [de minderjarige] spelen en geven op die manier ook samen vorm aan het gezag.
zorgregeling
5.4
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a BW kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten een toedeling aan ieder van de ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.5
Het hof vindt dat de rechtbank ook over de zorgregeling een goede beslissing heeft genomen. Het hof zal uitleggen waarom.
5.6
De vader heeft iedere week contact met [de minderjarige] . Eerst was dat twee uur per keer in een omgangshuis van [D] . Sinds juli 2020 is [de minderjarige] iedere week bij de vader thuis, onder begeleiding van [E] , nu vier uur per keer. Uit de informatie van de raad en van [D] blijkt dat de vader dan goed voor [de minderjarige] zorgt. De vader kan het nog niet alleen, dus hij heeft wel begeleiding nodig. De vader staat daar ook voor open.
De moeder vindt dat [E] niet de juiste instantie is om de zorgregeling te begeleiden omdat [E] de vader begeleiding biedt bij het begeleid wonen. Het hof is het daar niet mee eens. De vader heeft op de zitting verteld dat de indicatie voor de begeleiding van [E] niet alleen voor het begeleid wonen is afgegeven, maar dat er ook een indicatie voor [de minderjarige] is afgegeven. Net als de raad vindt het hof dat [E] de zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] goed kan begeleiden en dat deze regeling op die manier voldoende veilig is voor [de minderjarige] . Nergens is uit gebleken dat het op deze manier niet veilig is voor [de minderjarige] . De moeder heeft ook geen instantie genoemd die de zorgregeling beter zou kunnen begeleiden. Het hof vindt net als de rechtbank en net als de raad dat de zorgregeling zo goed gaat dat deze zo snel mogelijk moet worden uitgebreid naar twee keer vier uur contact per week, onder begeleiding van [E] .
dwangsom
5.7
De vader verzoekt het hof de moeder een dwangsom op te leggen van € 250,- voor iedere keer dat zij niet meewerkt aan de zorgregeling. Het hof zal dit verzoek afwijzen, omdat niet is gebleken dat de moeder niet wil meewerken aan de zorgregeling. De moeder komt deze na. De keren dat [de minderjarige] niet naar de vader kon gaan, was omdat [de minderjarige] ziek was.
verzoek ondertoezichtstelling
5.8
De vader verzoekt het hof de raad op te dragen een onderzoek te verrichten naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] . Het hof zal de vader niet-ontvankelijk verklaren in dit verzoek nu in de wet niet is opgenomen dat de rechter een dergelijk onderzoek kan opdragen aan de raad.
De vader kan wel aan de raad vragen of de raad een onderzoek wil doen en bij de kinderrechter wil verzoeken om [de minderjarige] onder toezicht te stellen. Als de raad dat niet doet, kan de vader zelf de kinderrechter verzoeken [de minderjarige] onder toezicht te stellen. Overigens heeft de raad op de zitting verteld dat er geen reden is om op dit moment een onderzoek in te stellen naar de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] , omdat er geen zorgen zijn over [de minderjarige] .

6.De slotsom

Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen en zal daarom die beslissing bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 13 januari 2020;
verklaart de vader niet-ontvankelijk in het verzoek de raad op te dragen een onderzoek te verrichten naar de noodzaak van een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B. Knottnerus, I.G.M.T. Weijers-van der Marck en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. M. Vodegel als griffier, en is op 7 januari 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.