In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van twee minderjarige kinderen na het overlijden van hun moeder. De vader van de kinderen, verzoeker in hoger beroep, had bezwaar gemaakt tegen de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel (GI) toestemming had gegeven om de kinderen uit huis te plaatsen bij hun opa en oma aan vaderszijde. De kinderen waren sinds het overlijden van hun moeder op 1 september 2021 bij hun grootouders ondergebracht, maar de vader verzocht om hen bij hem te laten wonen.
Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd door de conflicten tussen de ouders en de gevolgen van het overlijden van hun moeder. Ondanks deze zorgen heeft het hof geoordeeld dat er onvoldoende zwaarwegende redenen zijn om de kinderen uit huis te plaatsen. De vader biedt een liefdevolle en veilige omgeving voor de kinderen en is bereid om hulpverlening te accepteren. Het hof heeft daarom de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing afgewezen. De kinderen zullen bij hun gezaghebbende vader blijven wonen, waarbij het hof het belang van de kinderen vooropstelt en de betrokkenen oproept om samen te werken in het belang van de kinderen.
De beslissing van het hof benadrukt het uitgangspunt dat kinderen in beginsel bij hun biologische ouders horen op te groeien, tenzij er zwaarwegende redenen zijn om hiervan af te wijken. In dit geval was het hof van mening dat de zorgen van de GI niet voldoende onderbouwd waren om tot uithuisplaatsing over te gaan. De vader heeft het vertrouwen van het hof gekregen om de zorg voor zijn kinderen op zich te nemen en hen te ondersteunen in hun rouwverwerking.