ECLI:NL:GHARL:2021:10350

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.296.663/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onderzoek naar de noodzaak van ondertoezichtstelling van minderjarige kinderen in het kader van opvoedingsproblemen en instabiliteit

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [de minderjarige3]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft drie kinderen, waarvan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] bij hun stiefmoeder en oom wonen, terwijl [de minderjarige3] bij de moeder woont. De kinderrechter had eerder op 7 april 2021 besloten om de kinderen onder toezicht te stellen van de gecertificeerde instelling, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, vanwege zorgen over de opvoedingssituatie en de instabiliteit in het leven van de moeder. De moeder heeft in hoger beroep de beslissing van de kinderrechter betwist en verzocht om de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] te beëindigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 18 oktober 2021 is gebleken dat de moeder moeite heeft met het accepteren van hulpverlening en dat er zorgen zijn over haar opvoedingscapaciteiten. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder in het verleden verschillende mannen in haar leven heeft toegelaten, wat heeft geleid tot een onveilige en instabiele omgeving voor [de minderjarige3]. Ondanks dat de moeder stelt dat zij hulpverlening accepteert, blijkt uit de feiten dat zij nog steeds wantrouwend is tegenover instanties en dat haar gedrag niet in lijn is met de benodigde hulpverlening.

Het hof heeft geconcludeerd dat de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] noodzakelijk blijft, omdat de moeder onvoldoende in staat is om de zorg voor haar kinderen op een veilige en stabiele manier te waarborgen. De beslissing van de kinderrechter is dan ook bekrachtigd, en het hof heeft het verzoek van de moeder om de ondertoezichtstelling te beëindigen afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.296.663/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 177860 en 177881)
beschikking van 4 november 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.R. Rauwerda te Leeuwarden,
en
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord-Nederland, locatie Leeuwarden,
verweerder in hoger beroep.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling,
Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming en Jeugdreclassering(de GI),
gevestigd te Leeuwarden.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 april 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met bijlage(n), ingekomen op 7 juli 2021;
- een brief namens de raad van 20 juli 2021;
- een journaalbericht namens de moeder van 6 augustus 2021 met bijlage(n);
- een brief namens de GI van 6 oktober 2021 met bijlage(n).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 18 oktober 2021 plaatsgevonden. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. A van der Welle (kantoorgenoot van en waarnemend voor mr. Rauwerda). Namens de raad zijn [naam1] en [naam2] verschenen en namens de GI [naam3] en [naam4] .
3. De feiten
3.1
De moeder heeft de volgende drie kinderen:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2004,
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2006,
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2013,
over wie zij alleen het ouderlijk gezag uitoefent.
3.2
[de minderjarige3] heeft een andere vader dan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] . Hij is op dit moment niet betrokken in het leven van [de minderjarige3] . De vader van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is [in] 2020 overleden.
3.3
[de minderjarige1] woont bij haar stiefmoeder (de weduwe van haar vader), [de minderjarige2] woont bij zijn oom (vaderszijde) en [de minderjarige3] woont bij de moeder.
3.4
[de minderjarige3] is vanaf 13 januari 2021 voorlopig onder toezicht gesteld van de GI tot
13 april 2021.
3.5
Bij de bestreden -uitvoerbaar bij voorraad verklaarde- beschikking heeft de kinderrechter [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] onder toezicht gesteld van de GI van 7 april 2021 tot 7 april 2022. Tevens is een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] in een (netwerk)pleeggezin voor dezelfde duur verleend.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met een grief in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grief beoogt de ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] aan de orde te stellen. De moeder verzoekt de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen en alsnog het inleidende verzoek van de raad, tot ondertoezichtstelling van [de minderjarige3] , af te wijzen.
4.2
De raad en de GI voeren mondeling ter zitting verweer en verzoeken de bestreden beschikking in stand te laten.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.2
Het hof vindt dat de beslissing van de kinderrechter op goede gronden is genomen. Anders dan door de moeder is betoogd, oordeelt het hof dat [de minderjarige3] ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd, nog steeds wordt bedreigd en dat de moeder de hulpverlening die nodig is om de ontwikkelingsbedreigingen weg te nemen onvoldoende accepteert. Waarom dit het oordeel is, wordt hierna uitgelegd.
5.3
Vanwege het overlijden van de vader van [de minderjarige2] en [de minderjarige1] zijn zij begin 2020 bij de moeder en [de minderjarige3] komen wonen. De spanningen liepen hier al snel op en hebben er uiteindelijk toe geleid dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] sinds oktober 2020 niet meer bij de moeder wonen. Zij wonen nu bij de stiefmoeder ( [de minderjarige1] ) en de oom ( [de minderjarige2] ). De moeder heeft nog steeds geen contact met [de minderjarige1] en sinds kort wel weer met [de minderjarige2] . [de minderjarige3] ziet haar halfzus hierdoor ook helemaal niet, haar halfbroer mondjesmaat.
Gedurende (de tweede helft van) het jaar 2020, en dus voorafgaand aan de ondertoezichtstelling, zijn er (tenminste) vijf zorgmeldingen gedaan over de (thuis)situatie bij de moeder en zorgen over [de minderjarige3] . De meldingen komen (onder meer) uit de hoek van familieleden (vaderszijde), de school van [de minderjarige2] , als ook de school van [de minderjarige1] . In die periode is ook het gebiedsteam betrokken geraakt en die heeft de raad verzocht een onderzoek in te stellen omdat er ernstige zorgen zijn over de kinderen en hulpverlening in het vrijwillige kader niet toereikend lijkt. Tijdens het onderzoek van de raad worden de zorgen bevestigd, ook voor wat betreft [de minderjarige3] . De zorgen over [de minderjarige3] zijn gelegen in de instabiliteit van de opvoedingssituatie bij de moeder. Zij is geconfronteerd met het verlies van haar grootouders (moederszijde) en een onverwachts vertrek van haar zus en broer uit de thuissituatie bij de moeder.
Ook laat de moeder bij herhaling mannen toe in de thuissituatie. Deze mannen worden snel en gemakkelijk in haar leven toegelaten en waar zij vervolgens zwaar op leunt. Deze mannen worden vervolgens ook weer even snel en plotseling uit het leven van de moeder en dat van [de minderjarige3] gebannen. Zo woont er sinds de GI betrokken is inmiddels een derde man bij de moeder, die zij -naar eigen zeggen- in huis nam omdat ze vond dat ze hem niet in de regen kon laten staan. Welke rol hij zal aan- of innemen is onduidelijk, de GI weet via-via pas sinds kort over hem.
Daarnaast is ze drie keer van school gewisseld, waarbij de moeder de verantwoordelijkheid voor schoolkeuzes volledig bij [de minderjarige3] lijkt te leggen. Verder zijn de moeder en [de minderjarige3] verhuisd naar [woonplaats1] . Allemaal grote veranderingen in het leven van een jong meisje.
5.4
Het feit dat de man die bij aanvang van de ondertoezichtstelling bij de moeder en [de minderjarige3] woonde nu volgens de moeder niet langer in haar leven en dat van [de minderjarige3] betrokken is, geeft geen aanleiding om te oordelen dat er daardoor geen ontwikkelingsbedreiging meer is. Sinds kort woont er immers een andere man in het huis bij de moeder en [de minderjarige3] . Hetzelfde geldt voor de stelling dat de verschillende zorgmeldingen allemaal uit de familiehoek komen en een vooropgezet plan zijn, nog los van het feit dat er ook diverse zorgmeldingen door scholen zijn gedaan. Het hof is daarom van oordeel dat [de minderjarige3] ernstig in haar ontwikkeling werd bedreigd bij aanvang van de ondertoezichtstelling en dat dit nu niet anders is. Dat [de minderjarige3] op dit moment (nog) geen kindsignalen vertoont en het goed doet op school doet, al ware dat zo, hier evenmin aan af.
5.5
De moeder heeft gesteld dat zij benodigde hulpverlening voldoende accepteert. Met de medewerker van [naam5] heeft ze een goede samenwerking. Wat de moeder betreft is er daarom geen noodzaak voor een ondertoezichtstelling. De raad en de GI zien dit anders. [naam5] is ingezet, in het kader van de ondertoezichtstelling en door middel van een schriftelijke aanwijzing, omdat vrijwillige hulpverlening niet bij de moeder binnenkwam. [naam5] heeft vanuit dat gedwongen kader voet aan de grond gekregen en er is een vorm van samenwerking met de moeder die maakt dat afgeschaald kan worden naar hulpverlening van [naam6] . [naam5] heeft geconstateerd dat de moeder meer openstaat voor hulpverlening, maar dat het haar vanwege persoonlijke problematiek niet altijd lukt om te doen wat in het belang van [de minderjarige3] nodig is. Het hoofd van de moeder zit volgens [naam5] regelmatig vol en er is een groot wantrouwen richting instanties. Dit is wat het hof tijdens de zitting ook heeft waargenomen. De moeder heeft moeite om antwoorden te geven op concrete vragen en komt in plaats daarvan met verhalen over tegen haar gerichte complotten. Zo verspreiden volgens de moeder het gebiedsteam en [naam7] alleen maar leugens over haar.
5.6
Het voorgaande maakt dat de moeder wel kan zeggen dat ze hulpverlening aanvaardt of zal aanvaarden, maar dit vertaalt zich (nog) niet in haar acties, gedrag of woorden. Hulpverlening is slechts tot stand gekomen onder druk van de ondertoezichtstelling en een schriftelijke aanwijzing. De samenwerking met [naam5] is er inmiddels, maar door de persoonlijke problematiek van de moeder slaat deze hulpverlening nog niet volledig aan. Uit de woorden van de moeder volgt bovendien dat eventuele voortzetting van hulpverlening in het vrijwillige kader onmogelijk is, omdat de moeder de instanties met wie ze dit moet vormgeven categorisch afwijst. Kortom, de moeder accepteerde en accepteert de benodigde hulpverlening onvoldoende.
5.7
Naar aanleiding van de zitting en wat de moeder daar heeft gezegd en laten zien zijn de zorgen van het hof toegenomen. De moeder vertelt bijvoorbeeld tussen neus en lippen door dat de biologische vader van [de minderjarige3] een valse naam draagt, dat er statusvoorlichting over hem heeft plaatsgevonden, hij jaren gedetineerd heeft gezeten en dat [de minderjarige3] hem recent is tegengekomen zonder dat ze wist dat hij haar vader is. Verder doet de moeder geen afstand van de uitspraak dat [de minderjarige2] en [de minderjarige1] door de duivel bezeten waren en blijft ze de schuld voor het uitblijven van contact tussen haar en [de minderjarige1] bij [de minderjarige1] leggen. Er is nu enkel contact tussen de moeder (en [de minderjarige3] ) en [de minderjarige2] omdat [de minderjarige2] naar haar toe is gekomen. Voor het hof is duidelijk dat ook voor deze zorgen aandacht moet zijn vanuit het gedwongen hulpverleningskader.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 7 april 2021, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, I.M. Dölle en
M.A.L.M. Willems, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.