ECLI:NL:GHARL:2021:10341

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
200.291.070/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ouderlijk gezag over minderjarige dochter met complexe achtergrond

In deze zaak heeft de moeder in hoger beroep verzocht om het ouderlijk gezag over haar dochter, die op het punt staat meerderjarig te worden. De rechtbank Noord-Nederland had eerder, op 2 december 2020, het verzoek van de moeder afgewezen. De moeder is het niet eens met deze beslissing en heeft het hof gevraagd om deze te vernietigen. Het hof heeft de zaak behandeld op 21 oktober 2021, waarbij de moeder en haar advocaat aanwezig waren, evenals vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling Regiecentrum Bescherming en Veiligheid. De dochter heeft geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid om haar mening te geven.

De moeder heeft een complexe relatie met haar dochter, die sinds haar geboorte onder toezicht staat en in verschillende pleeggezinnen heeft gewoond. De dochter heeft te maken gehad met een belast verleden, waaronder een reactieve hechtingsstoornis en andere psychische problemen. Het hof heeft vastgesteld dat de dochter momenteel in een stabiele omgeving woont en dat er positieve ontwikkelingen zijn in haar leven. De moeder heeft aangegeven dat zij de verantwoordelijkheid voor haar dochter wil dragen, maar het hof is van mening dat het toewijzen van het ouderlijk gezag aan de moeder een risico voor de stabiliteit van de dochter met zich meebrengt.

Het hof heeft de belangen van de dochter vooropgesteld en geconcludeerd dat het in haar belang is dat zij de huidige stabiliteit behoudt. De moeder's verzoek is afgewezen en de beschikking van de rechtbank is bekrachtigd. Het hof benadrukt dat continuïteit in de zorg en ondersteuning cruciaal is voor de ontwikkeling van de dochter, vooral gezien haar verleden en de huidige positieve situatie.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.070/01
(zaaknummer rechtbank 172974)
beschikking van 2 november 2021
inzake
[verzoekster](de moeder),
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
advocaat: mr. M.J. Buitenhuis te Leeuwarden
.
Als belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Regiecentrum Bescherming en Veiligheid(de GI),
gevestigd te Leeuwarden.
In zijn adviserende en/of toetsende taak is gekend:
de raad voor de kinderbescherming(de raad),
regio Noord Nederland, locatie Leeuwarden.

1.Waar gaat het over

De rechtbank (Noord-Nederland, locatie Leeuwarden) heeft op 2 december 2020 - onder meer - beslist dat het verzoek van de moeder om haar te belasten met het gezag over haar dochter wordt afgewezen. De moeder is het met die beslissing niet eens en is van die beslissing in hoger beroep gekomen.

2.Hoe is de procedure verlopen

2.1
Het hof heeft de volgende stukken ontvangen:
- het verzoekschrift van de moeder in hoger beroep met bijlagen (ontvangen op 2 maart 2021);
- een journaalbericht van de moeder van 10 maart 2021 met bijlagen;
- een brief van de raad van 19 maart 2021;
- het verweerschrift van de GI van 22 april 2021;
- een brief van de GI van 8 oktober 2021.
2.2
Het hof heeft de dochter van de moeder per brief een uitnodiging gestuurd om haar mening te geven. Van die gelegenheid heeft zij geen gebruik gemaakt.
2.3
Op 21 oktober 2021 heeft het hof het verzoek van de moeder op een zitting behandeld. Bij de zitting waren aanwezig:
- de moeder met haar advocaat;
- namens de GI, [naam1] en [naam2] .

3.Wat wordt er verzocht

3.1
De moeder heeft tijdens de zitting haar verzoek in hoger beroep gewijzigd. Na wijziging van haar verzoek, verzoekt zij het hof de beslissing van de rechtbank
Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van 2 december 2020 te vernietigen voor zover daarbij haar verzoek om haar te belasten met het ouderlijk gezag over haar dochter is afgewezen en, opnieuw beslissende, de moeder te belasten met het ouderlijk gezag over haar dochter.
3.2
De GI verzoekt het hof het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de beschikking waarvan beroep te bekrachtigen.

4.Wat zijn de feiten

4.1
Uit de (toen vijftienjarige) moeder is [in] 2003 geboren:
[de minderjarige] . Het ouderlijk gezag over [de minderjarige] is vanaf haar geboorte uitgeoefend door anderen dan de moeder. Vanaf eind 2018 voert de GI de voogdij uit over [de minderjarige] .
4.2
[de minderjarige] heeft in de jaren 2006 tot in 2011 (onafgebroken) onder toezicht gestaan. Vanaf 2006 (op een periode in de jaren 2007 en 2008 na waarin zij bij haar vader woonde) is zij (met machtigingen) uit huis geplaatst. Het is niet gelukt om [de minderjarige] continuïteit in de leef- en opvoedingssituatie in een (netwerk) pleeggezin te bieden. [de minderjarige] heeft in die jaren in verschillende (crisis) pleeggezinnen (en ook apart van haar broer en toen nog in leven zijnde zusje) gewoond, als ook bij haar vader en bij haar oma vaderszijde.
De laatste jaren is opnieuw sprake van diverse (over)plaatsingen in instellingen, waaronder ook gesloten plaatsingen voor kortere en langere duur.
Vanaf 30 november 2020 verblijft zij (net als haar broer) bij gezinshuis [naam3] . Het is ieders wens dat [de minderjarige] daar ook na haar achttiende verjaardag blijft wonen.
4.3
Er zijn grote zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Zij kent een fors belast verleden waarbij zij verschillende ingrijpende gebeurtenissen heeft meegemaakt in haar leven. In december 2019 is [de minderjarige] gediagnosticeerd met een reactieve hechtingsstoornis, een posttraumatische stress-stoornis, een depressieve stoornis, een ongespecificeerde persoonlijkheidsstoornis en een disharmonisch (laag gemiddeld) intelligentieprofiel.
4.4
[de minderjarige] gaat op dit moment ongeveer eenmaal in de maand naar haar moeder toe. Zij en de moeder volgen (systeem)therapie. [de minderjarige] heeft ook contact met haar vader en haar broer.

5.De beoordeling

5.1
Het hof is het eens met de beoordeling en de beslissing van de rechtbank over het ouderlijk gezag. Het hof neemt, na eigen onderzoek, de motivering van de rechtbank zoals opgenomen onder rechtsoverweging 4.4 tot en met 4.7 over en voegt het volgende toe.
5.2
De moeder is betrokken bij [de minderjarige] en wil graag dat het goed met haar gaat. Zij heeft de overtuiging dat als er eerder en beter naar haar geluisterd was, dat in het belang van [de minderjarige] (maar ook haar andere kinderen) was geweest. Zij ervaart dat haar mening in de afgelopen jaren onvoldoende is meegewogen en vindt ook dat er onvoldoende is gedaan met de inhoud en conclusies van het inspectierapport dat is opgemaakt naar aanleiding van het overlijden van het zusje van [de minderjarige] . Er is onvoldoende oog (geweest) voor het gezinssysteem. De moeder is zich ervan bewust dat [de minderjarige] met ingewikkelde problematiek te maken heeft en dat is ook de reden waarom de moeder zo ‘hamert’ op het bieden van de juiste zorg en hulp aan [de minderjarige] en de reden dat zij daar zo ‘bovenop’ zit. Vanwege haar ervaringen, wantrouwt zij de hulpverlenende instanties en wil zij zelf de verantwoordelijkheid dragen over [de minderjarige] door het ouderlijk gezag over haar uit te oefenen. Hoewel de moeder nu ook vindt dat het (eindelijk) beter gaat met [de minderjarige] en achter het toekomstplan staat dat nu is opgesteld, maakt zij zich nog steeds grote zorgen over [de minderjarige] . Onder andere over hoe de schoolgang van [de minderjarige] is verlopen, het vriendje wat [de minderjarige] nu heeft en de keuzes die gemaakt worden met betrekking tot het gebruik van voorbehoedsmiddelen door [de minderjarige] .
5.3
Vanuit hetgeen de moeder heeft meegemaakt, begrijpt het hof het wantrouwen van de moeder en vindt het hof de wens van de moeder om nu zelf het ouderlijk gezag over [de minderjarige] uit te oefenen ook invoelbaar. Toch vindt het hof dat voor [de minderjarige] geen goede beslissing. Er is gegronde vrees dat bij het toewijzen van het verzoek de belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd. Het hof legt uit waarom.
5.4
Bij de beoordeling staan de belangen van [de minderjarige] voorop. [de minderjarige] heeft een zeer moeilijke jeugd gehad en zij staat nu, qua leeftijd, op de rand van volwassen worden. Zij wordt begin december achttien jaar. De zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] bestaan al vanaf haar geboorte. Dat is begonnen met de zorg over haar toen nog heel jonge moeder die toen een relatie had met de veel oudere vader die beiden ook kampten met eigen persoonlijke problematiek. [de minderjarige] haar jeugd is tot een jaar geleden, gekenmerkt door onrust, instabiliteit, onveiligheid, teleurstellingen, pijn en verdriet.
Vanaf november vorig jaar woont [de minderjarige] bij [naam3] en de situatie van [de minderjarige] lijkt nu ten goede gekeerd. Zij heeft rust gevonden en zij heeft hele grote stappen gezet in haar ontwikkeling. Zij vindt het nog steeds heel moeilijk om mensen te vertrouwen maar zij vertrouwt (een deel van de) begeleiding van [naam3] . Ook vertrouwt zij haar voogd. Zij gaat nu naar school en volgt therapie.
5.5
Het hof vindt de positieve ontwikkelingen die nu gaande zijn pril en kwetsbaar en vindt dat in het belang van [de minderjarige] er geen enkele risico op verstoring daarvan genomen mag worden. De moeder nu belasten met het ouderlijk gezag beschouwt het hof wel als zo’n verstoring als gevolg waarvan de belangen van [de minderjarige] zouden worden verwaarloosd.
Allereerst heeft [de minderjarige] zelf niet de wens uitgesproken dat haar moeder belast wordt met het ouderlijk gezag over haar. Zij heeft vertrouwen in haar voogd en voor haar is het nu goed zoals het is. Het hof vindt dat aan haar mening een zwaarwegend gewicht toekomt. [de minderjarige] is immers al bijna meerderjarig.
Daarnaast is het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] van groot belang dat zij maximale steun en vertrouwen ervaart in haar voorzichtige stappen naar volwassenheid. Uit haar toekomstplan blijkt dat [de minderjarige] zich realiseert dat zij nog veel moet leren. Het is daarom ook haar wens om vanuit de veiligheid en rust die zij daar bij [naam3] ervaart, in kleine stapjes en met hulp van [naam3] toe te werken naar zelfstandigheid. Het hof vindt dat de wens van [de minderjarige] hierin moet worden gevolgd en [de minderjarige] dus vanuit [naam3] geholpen moet worden met de keuzes waar zij voor staat en komt te staan. Het tempo van [de minderjarige] maar ook haar mogelijkheden zullen daarbij leidend moeten zijn. Mede hierom is er ook een bewind voor [de minderjarige] aangevraagd. In deze stappen naar volwassenheid past niet dat de moeder, feitelijk voor nog een aantal weken, belast zou worden met het ouderlijk gezag over haar. Zeker niet nu de relatie tussen de moeder en [de minderjarige] met regelmaat onder druk staat. Mogelijk inderdaad ook, zoals de moeder stelt, om de huidige, en voor het hof ook wel begrijpelijke, zorgen die de moeder over [de minderjarige] heeft. Echter dat maakt niet dat dat nu leidt tot een andere beslissing. De belangen van [de minderjarige] worden verwaarloosd als de moeder - in de fase van ontwikkeling waarin [de minderjarige] nu verkeert - keuzes voor [de minderjarige] gaat maken waar [de minderjarige] zelf niet achter staat. Ook is het hof er niet van overtuigd geraakt dat bij het toewijzen van het verzoek van de moeder de plaatsing van [de minderjarige] niet onder druk komt te staan. Mogelijk niet omdat de moeder het wel eens is met het wonen van [de minderjarige] bij [naam3] maar mogelijk wel omdat de financiering dan feitelijk (vanwege indicatiestellingen) anders georganiseerd zal moeten worden en dit tot een complexe situatie kan leiden.
5.6
Tot slot overweegt het hof ten overvloede het in strijd met de zwaarwegende belangen van [de minderjarige] te vinden dat haar voogd, zoals gesteld haar taken moet gaan neerleggen zodra [de minderjarige] meerderjarig wordt. Het is bekend dat continuïteit in de leef- en opvoedingssituatie een onmisbare voorwaarde is voor de ontwikkeling van een jeugdige. Bij [de minderjarige] (maar ook bij haar zusje en haar broer) is sprake geweest van grote discontinuïteit tijdens de gehele periode van hulpverlening. Het is positief dat nu voor [de minderjarige] verlengde jeugdhulp wordt aangevraagd om haar plaatsing bij [naam3] te continueren. Echter in lijn daarmee is het dan wel ook het meest in het belang van [de minderjarige] (die door haar verleden maar weinig mensen vertrouwt) dat zij ook de persoon die nu de voogdij over haar uitoefent en die zij vertrouwt, ook na haar achttiende jaar, kan behouden.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, van
2 december 2020 voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.P. den Hollander, mr. J.G. Idsardi en
mr. B.J. Voerman, bijgestaan door mr. M.J. Muller als griffier, en is op 2 november 2021 uitgesproken in het openbaar in aanwezigheid van de griffier.