ECLI:NL:GHARL:2021:10333

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
21-001704-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor het aanwezig hebben van hennep en verzet tegen verbalisanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1989 en wonende te [woonplaats], was eerder veroordeeld voor het aanwezig hebben van 0,5 kilogram hennep en 420 hennepplantjes, alsook voor verzet tegen de politie tijdens zijn aanhouding op 4 april 2018. De politierechter had hem een gevangenisstraf van 5 maanden opgelegd, waarvan 1 maand voorwaardelijk, en een taakstraf. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal een gevangenisstraf van 60 dagen, waarvan 58 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 180 uren geëist. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die heeft verklaard zijn leven beter op orde te hebben.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001704-19
Uitspraak d.d.: 28 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 26 maart 2019 met parketnummer 18-119190-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 dagen waarvan 58 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest met een proeftijd van 2 jaren, een taakstraf voor de duur van 180 uren te vervangen door 90 dagen hechtenis en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. R.P. Eefting, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter voornoemd heeft verdachte ter zake van – kort gezegd – het aanwezig hebben van 0,5 kilogram hennep en 420 hennepplantjes en het plegen van verzet bij zijn aanhouding, gepleegd op 4 april 2018 te [plaats] , veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren met toewijzing van de vordering van de benadeelde partij van € 150,00 vermeerderd met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 4 april 2018 te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,5 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep en/of 420 hennepplantjes/hennepstekjes, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op of omstreeks 4 april 2018, te [plaats] , althans in de gemeente [gemeente] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, namelijk [verbalisant1] en/of [verbalisant2/benadeelde partij] , beiden werkzaam bij de politie Landelijke Eenheid, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte en/of diens medeverdachte, immers is verdachte in een worsteling geraakt met die [verbalisant1] en/of [verbalisant2/benadeelde partij] en/of heeft verdachte die [verbalisant1] en/of [verbalisant2/benadeelde partij] geslagen en/of gestompt en/of geduwd/gedrukt, terwijl dit misdrijf en/of de daarmede gepaard gaande feitelijkheden enig lichamelijk letsel, te weten een pijnlijke duim en/of een wond op de duim van die [verbalisant1] en/of een pijnlijke arm van die [verbalisant2/benadeelde partij] , ten gevolge heeft gehad.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 4 april 2018 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 0,5 kilogram en 420 hennepplantjes/hennepstekjes, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
2.
hij op 4 april 2018, te [plaats] zich met geweld heeft verzet tegen ambtenaren, namelijk [verbalisant1] en [verbalisant2/benadeelde partij] , beiden werkzaam bij de politie Landelijke Eenheid, werkzaam in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, te weten ter aanhouding van verdachte, immers heeft verdachte die [verbalisant1] en [verbalisant2/benadeelde partij] geslagen en/of geduwd/gedrukt, terwijl dit misdrijf enig lichamelijk letsel, te weten een wond op de duim van die [verbalisant1] en een pijnlijke arm van die [verbalisant2/benadeelde partij] , ten gevolge heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
wederspannigheid, terwijl het misdrijf enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft bekend zich schuldig te hebben gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben in de auto die hij bestuurde van 0,5 kilogram hennep en 420 hennepplantjes op 15 november 2018 te [plaats] .
Het is algemeen bekend dat softdrugs een bedreiging vormen voor de volksgezondheid. Bovendien vindt een deel van andersoortig crimineel gedrag direct of indirect haar oorsprong in het gebruik van dergelijke softdrugs.
Het hof heeft gelet op de straffen die ter zake van het aanwezig hebben van hennep plegen te worden opgelegd. In de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) wordt voor tussen de honderd en vijfhonderd hennepplanten - welke hoeveelheid in het geval van verdachte van toepassing is - een onvoorwaardelijke taakstraf van honderdtwintig uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand als uitgangspunt genomen.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het plegen van verzet tegen de verbalisanten bij zijn aanhouding. Verdachte heeft daarbij geweld gebruikt.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 9 september 2021 blijkt dat verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van misdrijven.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij inmiddels zijn leven beter op orde heeft. Hij heeft werk en is nadien niet meer met politie en justitie in aanraking gekomen.
Het hof stelt vast dat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het (Europees) Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het hoger beroep is ingesteld op 28 maart 2019 en dit arrest is dus niet gewezen binnen twee jaren na het instellen van het hoger beroep. Aangezien het in dit geval gaat om een beperkte termijnoverschrijding, zal het hof hieraan, mede gezien het feit dat er geen gevangenisstraf maar een taakstraf zal worden opgelegd, geen rechtsgevolg verbinden en volstaan met de constatering hiervan.
Gelet op het voorgaande acht het hof, alles afwegende, oplegging van een taakstraf voor de duur van 180 uren een passende bestraffing.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant2/benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 250,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 150,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 22c, 22d, 36f, 57 en 181 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
180 (honderdtachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
90 (negentig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant2/benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [verbalisant2/benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 150,00 (honderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [verbalisant2/benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 150,00 (honderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 3 (drie) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 4 april 2018.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. M.C. Fuhler en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van G.G. Eisma, griffier,
en op 28 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.