ECLI:NL:GHARL:2021:10331

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
21-000928-21
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Overijssel inzake poging tot afpersing en winkeldiefstal door een minderjarige

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Overijssel. De verdachte, geboren in 2003, was betrokken bij een poging tot afpersing en een winkeldiefstal. De rechtbank had eerder een jeugddetentie van 242 dagen opgelegd, met een voorwaardelijke PIJ-maatregel. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het hoger beroep van de verdachte. Tijdens de zitting op 13 oktober 2021 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die een jeugddetentie en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel heeft geëist. De verdachte heeft de winkeldiefstal bekend, maar ontkent de poging tot afpersing. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is voor de poging tot afpersing, onder andere door getuigenverklaringen en forensisch bewijs. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke jeugddetentie van 242 dagen, met de oplegging van een PIJ-maatregel voor de duur van drie jaar. De vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke taakstraf is afgewezen. Het hof heeft de teruggave van een in beslag genomen iPhone gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000928-21
Uitspraak d.d.: 27 oktober 2021
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel van 11 februari 2021 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 08-050314-20 en 16-051597-20, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-147977-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2003,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Justitiële Jeugdinrichting De Hunnerberg te Nijmegen.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 13 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 primair en hetgeen hem in de gevoegde zaak ten laste is gelegd (een winkeldiefstal) tot een jeugddetentie voor de duur van 242 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, en tot oplegging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen. Daarnaast heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf van twintig uren, met parketnummer 05-147977-18, zal worden afgewezen. Tot slot heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof de onder de verdachte in beslag genomen iPhone aan hem zal teruggeven. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. L.W. Plantenga, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van het onder 1 primair en hetgeen hem in de gevoegde zaak ten laste is gelegd. veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 242 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. De rechtbank heeft verdachte voorts een maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen opgelegd en bepaald dat deze niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders gelast, indien verdachte binnen een proeftijd van twee jaren de door de rechtbank opgelegde algemene en bijzondere voorwaarden niet zal naleven, te weten de algemene voorwaarde dat verdachte zich niet aan een strafbaar feit schuldig zal maken en de bijzondere voorwaarden in de vorm van een meldplicht, intensieve begeleiding in het kader van het ITB Harde Kern traject, deelname aan gesprekken met jeugdreclassering gericht op toezicht en begeleiding bij het nakomen van de bijzondere voorwaarden, de plicht om mee te werken aan door jeugdreclassering noodzakelijk geachte ondersteuning, de plicht te verblijven bij verdachtes broer, de plicht naar school te gaan of een andere zinvolle dagbesteding te hebben en een ambulante behandelplicht.
De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van de eerder aan verdachte opgelegde voorwaardelijke taakstraf van twintig uren, met parketnummer 05-147977-18, toegewezen en teruggave gelast van de onder de verdachte in beslag genomen iPhone. Tot slot heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 08-050314-20:primair
hij op of omstreeks 29 september 2019 te [plaats1] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam1] en/of [naam2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan die [naam2] en/of [naam1] of aan een derde toebehoort hij, verdachte en/of diens mededader(s) gemaskerd en/of met bivakmutsen op hun hoofd(en) de cafetaria zijn ingelopen en/of vervolgens die [naam1] en/of [naam2] een mes en/of een breekijzer en/of een (vuur)wapen heeft/hebben voorgehouden/getoond en vervolgens daarbij dreigend tegen die [naam1] en/of [naam2] heeft/hebben geroepen: "geef mij je geld, geef mij geld" althans woorden van gelijke aard en/of strekking; terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
[medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] op of omstreeks 29 september 2019 te [plaats1] , tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [naam2] en/of [naam1] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan deze of aan een derde, toebehoorde, doordat verdachte en/of diens mededader(s) gemaskerd en/of met bivakmutsen op hun hoofden de cafetaria zijn ingelopen en/of vervolgens die [naam1] en/of [naam2] een mes en/of een breekijzer en/of een (vuur)wapen heeft/hebben voorgehouden/getoond en vervolgens daarbij dreigend tegen die [naam1] en/of [naam2] heeft/hebben geroepen: "geef mij je geld, geef mij geld" althans woorden van gelijke aard en/of strekking; bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 29 september 2019 te [plaats1] , opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft door bij die cafetaria ( 't Trefpunt ) of in de nabije buurt op de uitkijk te gaan staan en/of de omgeving voor te verkennen;
zaak met parketnummer 16-051597-20:
hij op of omstreeks 24 februari 2020 te [plaats2] een Snickers en/of een blikje Red Bull, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam3] (vestiging [adres1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Standpunt van de verdediging
Ter terechtzitting van het hof heeft verdachte ten aanzien van het feit in de gevoegde zaak (de winkeldiefstal) een bekennende verklaring afgelegd.
Verdachte ontkent de ten laste gelegde poging tot afpersing. Namens verdachte is aangevoerd dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de poging tot afpersing. Het bewijs bestaat voornamelijk uit de auditu verklaringen. In het geval van medeverdachte [medeverdachte2] was dit kennelijk onvoldoende redengevend, aangezien hij is vrijgesproken. Bij verdachte is onvoldoende steunbewijs in het dossier aanwezig. Hetgeen er bij verdachte aan extra bewijs is ten opzichte van de medeverdachte - het mengspoor op de plastic tas - is onvoldoende om tot een veroordeling te komen, nu het een verplaatsbaar object betreft en niet is gebleken dat dit een daderspoor is. Al met al is er onvoldoende bewijs dat verdachte degene is geweest die getracht heeft cafetaria [naam4] te overvallen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze hieronder zijn opgenomen. Aan de hand van deze bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen
Zaak met parketnummer 08-050314-20:
In de hierna te melden bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd 2019343748 en 2019435616, gesloten en getekend op 13 maart 2020 door [verbalisant1] , brigadier bij de eenheid Oost-Nederland.
1. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal (als bijlage op pagina 1 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisanten:
Op zondag 29 september 2019 kregen wij het verzoek te gaan naar de [adres2] te [plaats1] . Aldaar zou een overval op cafetaria [naam4] zijn geweest. Ter plaatse troffen wij [naam2] en [naam1] aan. [naam1] vertelde dat er twee personen de cafetaria binnen kwamen lopen. Een persoon bleef wachten bij de deur. Deze persoon had een voorwerp in zijn hand dat erg leek op een vuurwapen. Dit vuurwapen was zwart van kleur en er zat een draaiend onderdeel aan. De andere persoon is doorgelopen naar de balie. Deze persoon had een koevoet in zijn hand en vermoedelijk een mes in zijn andere hand. [naam1] gaf aan dat deze persoon een plastic zak over de balie had gegooid en had geroepen dat hij geld wilde hebben. [naam2] pakte vervolgens een mes en heeft deze omhoog gehouden om de personen weg te jagen. Beide personen renden weg de cafetaria uit. Wij zagen dat er een paarse plastic zak achter de balie lag, naast de kassa. [naam1] gaf aan dat dit de plastic zak was welke de persoon over de balie had gegooid.
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 3 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [naam1] :
Ik zie dat de man een bivakmuts, zwart van kleur, over zijn hoofd heeft. Hij heeft in zijn rechterhand een mes vast en in zijn andere hand een ijzeren stok waarmee inbrekers deuren kunnen openen. Ik zie dat deze man naar de balie loopt en hoor dat hij zegt: geef mij geld, geld. Dan ziet mijn man, die in de keuken was, de overvaller ook. De overvaller zegt ook tegen mijn man: “geef mij geld, geef mij geld.” Wij vonden een plastic tas bij de kassa. Deze was niet van ons. Deze tas lag voor de overval niet bij de kassa.
3. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van aangifte (als bijlage op pagina 8 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [naam2] :
Ik zie ineens voor mij een persoon staan. Ik hoor de persoon geld van mij vragen. Ik hoorde hem meerdere keren zeggen: “geef mij geld.” Hij heeft dit zeker meer dan twee keer geroepen. Ik zag dat de persoon een keukenmes in zijn rechterhand had. In zijn linkerhand had hij een koevoet vast. Toen ik naar de overvaller liep riep ik tegen hem dat ik geen geld voor ze had maar wel een mes. Ik zie de overvaller naar achteren lopen richting de uitgang. Halverwege in de zaak zie ik nog een man bij de toegangsdeur staan. Ik zag dat zijn gezicht bedekt was met een bivakmuts. Ik zag dat deze persoon een vuurwapen in zijn rechterhand had. De overvaller met de koevoet en die om geld vroeg kan ik als volgt omschrijven: hij droeg een bivakmuts.
4. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 1 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [verbalisant2]:
In en voor de cafetaria bevinden zich camera’s. Op de camerabeelden zag ik het volgende. Er komt een persoon binnen. Ik zie dat hij donkere kleding draagt. De persoon loopt met grote passen in de richting van de vrouw achterin de snackbar. Het lijkt alsof hij in zijn linkerhand een breekijzer heeft en in zijn rechterhand een zak of tas. Gelijk achter hem aan verschijnt er een arm bij de deur van de snackbar met in de hand iets wat lijkt op een vuurwapen. De eerste persoon gooit de zak of tas die hij vast had op de toonbank. Vervolgens zie ik dat deze eerste persoon achteruit de ruimte weer uit loopt. Ik zie dat de mannelijke medewerker/eigenaar deze persoon richting de deur drijft. Ik zie dat hij een groot mes in zijn handen heeft. Nu is tevens te zien dat de eerste persoon ook een mes vast heeft in zijn rechterhand. Ik zie dat de persoon die bij de deur blijft staan, met het wapen blijft richten de snackbar in. De persoon met het mes en het breekijzer komt nog een keer op de mannelijke werknemer afgelopen naar binnen en gaat daarna met de andere persoon naar buiten.
5. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf [adres2] [plaats1] (als bijlage op pagina 11 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [verbalisant3] ):
Op zondag 29 september 2019 om 22:45 uur kwam ik, naar aanleiding van een poging tot overval, voor een forensisch onderzoek aan op de locatie [adres2] te [plaats1] . Ik zag op de toonbank nabij de kassa een paarse plastic zak. Ik zag dat genoemde paarse plastic zak open op de toonbank lag. Ik heb deze zak in beslag genomen. De volgende sporendrager werd in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Goednummer: PL0600-2019434748-2089662
SIN: AAIW9632NL
Object: Zak plastic
Kleur: Paars
Bijzonderheden: Akr290919/2310u paarse plastic zak op balie nabij kassa
6. Een geschrift als bedoeld in artikel 344, eerste lid, aanhef en onder 5° van het Wetboek van Strafvordering, te weten
een rapport dactyloscopisch onderzoek(als bijlage op pagina 25 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Met de afbeelding van dactyloscopisch spoor bekend in Havank onder nummer 08101019050100000 is een vergelijkend onderzoek uitgevoerd in de verzamelingen referentieafdrukken in Havank. Bij aanvraag werden de volgende gegevens vastgelegd:
Datum invoer: 10-10-2019
Kenmerk aanvrager: 2019434748
Kenmerk Havank: 08101019050100000
Dit onderzoek heeft geleid tot individualisatie van het spoor op een persoon geregistreerd in Havank onder:
Biometrienummer: 310001906655
Achternaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] 2003
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Geboorteland: [land]
De individualisatie komt voort uit afzonderlijk en onafhankelijk onderzoek door twee gecertificeerde dactyloscopisch deskundigen. Uit het onderzoek blijkt dat zowel een zeer grote mate van overeenkomst is geconstateerd als de afwezigheid van onverklaarbare dactyloscopische verschillen tussen spoor 08101019050100000 en de afbeelding van de rechter ringvinger van incidentnummer 313300577256 geregistreerd in Havank onder biometrienummer 310001906655. Deze bevindingen liggen geheel in de lijn der verwachtingen wanneer het spoor van de donor afkomstig is. De kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeuring ander persoon is verwaarloosbaar klein. De individualisatie op deze persoon is gebeurd conform de beschreven procedures en op basis van de toepasselijke forensisch-technische normen.
7. Het deskundigenrapport Forensisch DNA-onderzoek, opgemaakt door dr. [naam5] , NRGD-geregistreerd forensisch DNA-deskundige bij de Maastricht Forensic Institute, gesloten en digitaal getekend op 11 december 2019 (als bijlage op pagina 35 van het proces-verbaal), voor zover - zakelijk weergegeven – inhoudende:
Referentienummer: 2019434748

Bevindingen

Het DNA-mengprofiel verkregen van de bemonstering dacty plastic zak is vergeleken met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] .

Statistische onderbouwing

Om een uitspraak te doen over het mogelijke donorschap van celmateriaal van verdachte [verdachte] in de bemonstering dacty plastic zak is de likelihood-ratio (LR) methode toegepast.
Daarbij worden de resultaten bezien in het licht van twee, elkaar uitsluitende hypothesen:
Hypothese 1: de bemonstering van het spoor bevat DNA van verdachte [verdachte] en twee onbekende, niet verwante personen.
Hypothese : de bemonstering van het spoor bevat DNA van drie onbekende, niet verwante personen.
De resultaten van het onderzoek zijn extreem veel waarschijnlijker wanneer hypothese 1 juist is dan wanneer hypothese 2 juist is.
(Extreem veel waarschijnlijker > 1.000.000).
8. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van verhoor getuige (als bijlage op pagina 50 van het proces-verbaal) voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als verklaring van [naam6] :
Ik heb informatie gehoord, waarvan ik het idee heb dat ik het moet delen met jullie, maar ik vind het wel lastig, omdat het over mijn zoon [medeverdachte2] gaat. Ik heb begin van deze week gehoord dat [medeverdachte2] (het hof begrijpt: [medeverdachte2] ) en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) de overval op 29 september 2019 bij de snackbar hebben gepleegd. Ik wil liever niet vertellen van wie ik dat heb gehoord. Ik heb wel het idee dat degene van wie ik het heb gehoord dat echt weet. Daarom ben ik hier ook om het te melden. Als ik er zelf over had getwijfeld dan was ik niet gekomen. Ik weet dat diegene van wie ik het heb gehoord het zelf van [verdachte] heeft gehoord. Dit is de [verdachte] , waarmee [medeverdachte2] samen in [plaats3] heeft gezeten.
9. Het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van bevindingen (als bijlage op pagina 83 van het proces-verbaal), voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven –
als relaas van verbalisant [verbalisant4]:
Ik heb contact opgenomen met [naam7] . Ze verklaarde: [medeverdachte2] (het hof begrijpt: [medeverdachte2] ) gaat veel met mijn zoon [medeverdachte1] (het hof begrijpt: [medeverdachte1] om. [medeverdachte1] vertelde wat er aan de hand was. Toen kwam alles er uit ook over een overval en [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte) met die snackbar hier. [verdachte] is een donkere jongen die hier veel vaker verblijft en die ook wel bij ons heeft geslapen. Hij begon over de overval bij de cafetaria hier. Hij zei dat [medeverdachte2] en [verdachte] dit hadden gedaan. De eigenaar zou met een hakmes op hen af zijn gekomen. Ze zouden ook een bivakmuts hebben gehad. [verdachte] is een donkere jongen en die komt uit [land] . Het is kleine donkere jongen.
Zaak met parketnummer 16-051597-20:
Gelet op de bekennende verklaring van verdachte volstaat het hof ten aanzien van het ten laste gelegde, conform artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
1. Het proces-verbaal ter terechtzitting d.d. 10 december 2020 van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, voor zover inhoudende
de verklaring van verdachte.
Uit de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal, genummerd PL0900-2020057861, opgemaakt door [verbalisant5] , BOA domein generieke opsporing van politie-eenheid Midden-Nederland, gesloten op 3 maart 2020:
2. Het in de wettelijke vorm opgemaakte
proces-verbaal van aangifte met bijlagen van [naam8], namens [naam3] (als bijlage op pagina 3 van het proces-verbaal).
Overweging omtrent het bewijs van de poging tot afpersing
Het hof overweegt dat aan de hand van de bewijsmiddelen het volgende vast is komen te staan. Op de plaats delict is een plastic tas aangetroffen. Uit de verklaring van aangeefster [naam1] en uit de camerabeelden blijkt dat de daders deze plastic tas hebben meegebracht en op de balie van de cafetaria naast de kassa hebben achtergelaten. De politie heeft deze plastic tas veiliggesteld voor onderzoek. Op de plastic tas is een vingerafdruk aangetroffen. Uit dactyloscopisch onderzoek is gebleken dat deze vingerafdruk een grote mate van overeenkomst heeft met de rechter ringvinger van verdachte en dat de kans om deze mate van overeenkomst aan te treffen bij een willekeurig ander persoon verwaarloosbaar klein is.
Ook is de plastic zak bemonsterd. De bemonstering van de plastic zak bevat een DNA-mengspoor van drie personen. Het Maastricht Forensic Institute heeft berekend dat de resultaten van het onderzoek extreem veel waarschijnlijker – meer dan een miljoen keer – zijn onder de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van verdachte en twee onbekende, niet verwante personen dan onder de hypothese dat de bemonstering DNA bevat van drie onbekende, niet verwante personen.
Het hof is van oordeel dat hoewel de plastic zak een verplaatsbaar object is, vast is komen te staan dat deze door de overvallers mee is genomen naar de cafetaria en het dus voor de hand ligt dat de dader deze plastic zak heeft aangeraakt. De plastic zak betreft een daderspoor. De omstandigheid dat daarop zowel een vingerafdruk als een DNA-mengprofiel is aangetroffen waarvan verdachte zeer waarschijnlijk de bron is geweest, ‘schreeuwt’ naar het oordeel van het hof om een verklaring van de verdachte. Hoewel verdachte daar tijdens de terechtzitting van het hof ruimschoots de gelegenheid voor heeft gekregen, heeft hij die verklaring niet gegeven. Daarbij hebben zowel [naam6] als [medeverdachte1] verklaard te hebben gehoord dat verdachte de overval heeft gepleegd, al dan niet tezamen met hun zoon(s). Het technisch bewijs en de verklaringen van deze getuigen vinden derhalve steun in elkaar. Het hof is van oordeel dat daarmee vast is komen te staan dat verdachte betrokken is geweest bij de poging tot afpersing en verwerpt het door de verdediging opgeworpen verweer.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 08-050314-20 primair en in de zaak met parketnummer 16-051597-20 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 08-050314-20:
primair
hij op 29 september 2019 te [plaats1] tezamen en in vereniging met een ander, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededader voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich en een ander wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [naam1] en [naam2] te dwingen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, dat aan die [naam2] en/of [naam1] toebehoort, hij, verdachte en/of diens mededader, met bivakmutsen op hun hoofden de cafetaria zijn ingelopen en vervolgens die [naam1] en [naam2] een mes en een breekijzer en een vuurwapen hebben getoond en vervolgens daarbij dreigend tegen die [naam1] en [naam2] heeft/hebben geroepen: "geef mij geld, geef mij geld" terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
zaak met parketnummer 16-051597-20:
hij op 24 februari 2020 te [plaats2] een Snickers en een blikje Red Bull, dat aan een ander toebehoorde, te weten aan [naam3] (vestiging [adres1] ), heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 08-050314-20 primair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van poging tot afpersing.
Het in de zaak met parketnummer 16-051597-20 bewezenverklaarde levert op:
diefstal.

Strafbaarheid van de verdachte

In het kader van deze strafzaak is op 17 november 2020 een Pro Justitia rapport uitgebracht door C.J.F. Kemperman, psychiater, en op 24 november 2020 door L. Heukelom, GZ-psycholoog.
In het psychologisch onderzoek Pro Justitia wordt geconcludeerd dat er bij verdachte diagnostisch sprake is van een persisterende reactie op psychotrauma met PTSS-achtige symptomen, een normoverschrijdende gedragsstoornis (matig) en een stoornis in tabaksgebruik (licht, in vroege remissie, in een gereguleerde omgeving). Daarnaast heeft verdachte te maken met beperkte cognitieve vermogens en een achterstand in zijn sociaal-emotionele ontwikkeling. De psycholoog beschrijft onder meer dat de indruk bestaat dat verdachte een ontheemde en getraumatiseerde jongen is die momenteel aan het verharden is. Verdachte lijkt geleerd te hebben om vanuit wantrouwen te opereren in de relatie met de ander, met zijn eigen belang te allen tijde voorop. Hij staat weinig stil bij de gevolgen voor of het leed van de ander. Hij lijkt de gevolgen van zijn handelen moeilijk in te kunnen schatten en kan over andermans grenzen gaan. Het egocentrisch redeneren is ook deels te verklaren vanuit zijn mogelijk beperkt cognitieve vermogens en achterstand in sociaal-emotionele ontwikkeling. Deze problematiek was volgens de psycholoog ten tijde van de feiten reeds bij verdachte aanwezig. De psycholoog adviseert de winkeldiefstal volledig aan verdachte toe te rekenen. Hoewel de normoverschrijdende gedragsstoornis en zijn mogelijk beperkt cognitieve vermogens maken dat verdachte moeite heeft om de gevolgen van zijn handelen te overzien, is verdachte zich bewust geweest van de ontoelaatbaarheid van zijn handelen, zodat het meer berekenende gedrag van verdachte volledige toerekening van dit feit rechtvaardigt. Door de ontkennende houding van verdachte met betrekking tot de poging overval is onduidelijk gebleven of zijn problematiek bij deze poging overval heeft doorgewerkt op de gedragingen en gedragskeuzes van verdachte ten tijde van dit feit. Daarom onthoudt de psycholoog zich met betrekking tot dit feit van advies rondom de toerekenbaarheid.
De DSM-5 classificatie die de psychiater in het psychiatrisch onderzoek Pro Justitia hanteert betreft antisociaal gedrag in de adolescentie bij een vermoedelijk zwakbegaafd functioneren. De psychiater benoemt verder dat in de differentiaaldiagnose de normoverschrijdende gedragsstoornis kan worden opgenomen, of aanwijzingen daarvoor, met ontwikkeling richting een antisociale persoonlijkheidsstoornis bij een vermoedelijk zwakbegaafd functioneren. Deze ziekelijke stoornis, dan wel deze gebrekkige ontwikkeling van de geestesvermogen van verdachte waren ten tijde van de feiten aanwezig. De psychiater benoemt dat de winkeldiefstal eventueel in relatie te brengen is tot al langer bestaande gedragsproblematiek bij een zwakbegaafd functioneren, waarbij verdachte niet goed alle consequenties van zijn gedrag overziet. De psychiater stelt dat dit feit volledig toe te rekenen is aan verdachte, omdat verdachte daarover vertelde dat hij er zin in had, maar geen geld had. Met betrekking tot de poging tot afpersing kan de psychiater de mate van toerekening niet beargumenteren, omdat verdachte niet over dat feit wil praten.
Het hof kan zich verenigen met deze bevindingen van de gedragsdeskundigen over de geestesvermogens van verdachte en neemt deze over. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat bij de verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens en dat deze ook aanwezig waren ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
Omtrent de toerekening van deze feiten aan verdachte overweegt het hof het volgende. De winkeldiefstal zal het hof verdachte, zoals geadviseerd door de deskundigen, volledig toerekenen. Het hof acht met betrekking tot de poging tot afpersing een verband tussen de stoornis en het feit aannemelijk op grond van de aard van de stoornis en de door de deskundigen beschreven wijze waarop de stoornis invloed heeft op het gedrag van verdachte. Het hof is van oordeel dat dat feit de verdachte in verminderde mate kan worden toegerekend.
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat ten opzichte van de verdachte ook overigens geen strafuitsluitingsgronden aanwezig worden geacht, acht het hof de verdachte strafbaar.

Oplegging van straf en maatregel

Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een winkeldiefstal gepleegd en daarnaast tezamen met een ander getracht een cafetaria te overvallen, onder bedreiging van een vuurwapen, een mes en een koevoet. De beide eigenaren en een personeelslid waren op dat moment in de cafetaria aanwezig en het is slechts aan het resolute optreden van de eigenaar te danken dat de overval niet voltooid is. Verdachte heeft een bedreigende situatie geschapen en gevoelens van angst en onveiligheid bij aangevers teweeggebracht. De ervaring leert dat de medewerkers van een onderneming, die ten tijde van een overval aanwezig zijn in die onderneming, nog lange tijd psychische gevolgen van een overval ondervinden. In dit geval is dat eveneens gebleken uit de zich in het dossier bevindende slachtofferverklaring. Bovendien dragen feiten als deze bij aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij. Het hof rekent verdachte dit aan.
Het hof heeft acht geslagen op het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 22 september 2021. Hieruit blijkt dat verdachte eerder meerdere malen onherroepelijk is veroordeeld wegens het plegen van strafbare feiten, waaronder ook een vermogensdelict. Daarnaast heeft het hof rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals deze onder meer blijken uit verschillende zich in het dossier bevindende en de verdachte betreffende rapportages.
Gelet op de aard en de ernst van hetgeen is bewezenverklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht het hof oplegging van een jeugddetentie passend en geboden. Zoals door de advocaat-generaal is geëist en eveneens door de rechtbank is opgelegd, zal het hof verdachte een onvoorwaardelijke jeugddetentie opleggen gelijk aan het voorarrest, te weten 242 dagen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Oplegging van maatregel
De rechtbank heeft verdachte een voorwaardelijke PIJ-maatregel opgelegd. Ter terechtzitting van het hof heeft de advocaat-generaal gevorderd verdachte deze maatregel onvoorwaardelijk op te leggen. De raadsvrouw heeft aangevoerd dat verdachte nog te weinig kans heeft gehad om zich aan de voorwaarden te kunnen houden, omdat hij in voorlopige hechtenis zit. Verdachte is bereid zich aan de voorwaarden te houden en een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel opleggen is een brug te ver.
Het hof overweegt als volgt.
Zowel de psychiater als de psycholoog schatten het risico op recidive in als hoog als verdachte geen verdere begeleiding of intensieve behandeling krijgt. Hoewel er enkele beschermende factoren zijn, zoals de steun van zijn broer en vrienden, laat verdachte zien dat hij ontoereikende probleemoplossingsvaardigheden heeft, alsmede beperkt overzicht en weinig zicht in de gevolgen van zijn handelen. Ook heeft hij moeite met het omgaan met negatieve emoties en heeft hij een gebrekkige gewetensvorming, die daardoor een onvoldoende rem is voor strafbaar gedrag. Daarbij is sprake van een beperkt empathisch vermogen. Deze factoren, voortkomend uit de problematiek van verdachte, dragen bij aan een verhoogd recidiverisico. Verdachte heeft een voorgeschiedenis met diverse traumatische ervaringen, een onduidelijke toekomst in Nederland, en er is sprake van middelengebruik, omgang met delinquente leeftijdsgenoten en een voorgeschiedenis van delinquent gedrag. Zijn drang naar vrijheid, beperkte frustratietolerantie en verzet tegen hulpverlening staan begeleiding in de weg. Wegens de hoog ingeschatte kans op herhaling van delictgedrag en in het kader van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling wordt door de psycholoog intensieve psychologische behandeling noodzakelijk geacht, waarbij aanbeveling verdient de behandeling en begeleiding in te zetten in het kader van een intensieve behandelingsmaatregel. Volgens de psychiater is de noodzaak van een gedwongen kader bij behandeling voldoende aanwezig. De psychiater adviseert bij bewezenverklaring van de poging tot afpersing een - al dan niet voorwaardelijke - PIJ-maatregel. De psycholoog adviseert de PIJ-maatregel voorwaardelijk op te leggen, omdat wanneer de situatie ten tijde van het opstellen van de rapportage (verblijf bij broer) wordt doorkruist, de hulpverlening verdachte verder zou verliezen. Een voorwaardelijke PIJ-maatregel dient volgens de psycholoog als laatste kans te worden gezien. Zij adviseert in het geval van recidive of onvoldoende medewerking een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel te overwegen.
De rechtbank heeft bij vonnis van 11 februari 2021 het advies van de psycholoog opgevolgd en de PIJ-maatregel voorwaardelijk opgelegd, met daaraan gekoppeld de voorwaarden zoals door de Raad voor de Kinderbescherming en de Jeugdreclassering zijn geadviseerd. De rechtbank heeft bevolen dat de voorwaarden en het daarop uit te oefenen toezicht dadelijk uitvoerbaar zijn.
In hoger beroep is het volgende gebleken. Het hof stelt vast dat verdachte op 7 mei 2021 is voorgeleid wegens een verdenking van mishandeling. Zijn voorlopige hechtenis in het kader van dat feit is toen geschorst. Verdachte is kort daarna opnieuw in verzekering gesteld, in het kader van een andere zaak, en verkeert sinds 12 mei 2021 tot op heden wederom in voorlopige hechtenis. In de relatief korte periode dat verdachte op vrije voeten is geweest, heeft hij zich aan een belangrijk deel van de door de rechtbank opgelegde en dadelijk uitvoerbaar verklaarde voorwaarden niet gehouden. Zo heeft verdachte geen zinvolle dagbesteding gevonden, al dan niet in de vorm van school.
Ter terechtzitting van het hof is deskundige [naam9] van de William Schrikker Jeugdbescherming & Jeugdreclassering gehoord. Zij verklaarde onder meer dat verdachte ook op enkele belangrijke afspraken die door de therapeut van De Waag Topzorg waren geregeld niet is verschenen. Desgevraagd verklaarde zij dat verdachte door de rechtbank duidelijke en strenge voorwaarden zijn opgelegd, waar verdachte zich niet aan heeft gehouden. De deskundige acht het niet haalbaar om deze voorwaarden opnieuw met verdachte in te vullen.
Bij deze stand van zaken is het hof van oordeel dat een voorwaardelijke PIJ-maatregel thans in redelijkheid niet meer uitvoerbaar is. Verdachte heeft laten zien onvoldoende aan de voorwaarden mee te kunnen of willen werken, zodat het hof daartoe geen ruimte meer ziet. Het hof zal aldus het advies van de psycholoog en van deskundige [naam9] opvolgen en acht oplegging van een onvoorwaardelijke PIJ-maatregel noodzakelijk. Aan de vereisten voor het opleggen van een PIJ-maatregel is voldaan. Verdachte heeft een delict gepleegd waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. De veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen vereist het opleggen van de PIJ-maatregel en de maatregel is ook in het belang van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van verdachte, temeer omdat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.
Het bewezen verklaarde feit betreft een feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegestaan. De PIJ-maatregel geldt voor de duur van drie jaar. Na twee jaar eindigt de maatregel voorwaardelijk, tenzij de maatregel wordt verlengd. De maatregel kan worden verlengd tot een maximale duur van zeven jaren nu de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat is gericht tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 28 september 2018 opgelegde voorwaardelijke taakstraf van twintig uren, parketnummer 05-147977-18. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal gevorderd dat deze vordering zal worden afgewezen.
Het hof acht toewijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de taakstraf niet verenigbaar met de aan de verdachte opgelegde maatregel en zal de vordering tot tenuitvoerlegging afwijzen.
Beslag
Het hof zal teruggave aan de verdachte gelasten van het inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten een witte Apple iPhone 6s.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 45, 47, 63, 77a, 77g, 77h, 77i, 77s, 77gg, 310 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 08-050314-20 primair en in de zaak met parketnummer 16-051597-20 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 08-050314-20 primair en in de zaak met parketnummer 16-051597-20 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
242 (tweehonderdtweeënveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde jeugddetentie in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast de plaatsing van de verdachte in een inrichting voor jeugdigen.

Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
Apple iPhone 6s (wit).
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Overijssel Oost-Nederland van 26 mei 2020, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 28 september 2018, parketnummer 05-147977-18, voorwaardelijk opgelegde werkstraf voor de duur van 20 uren subsidiair 10 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. A.H. toe Laer en mr. P.L.M van Gorkom, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 27 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.