In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de betrokkene wordt verweten wederrechtelijk voordeel te hebben genoten uit de teelt van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene wordt geschat op € 26.722,19, en legt de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag.
De betrokkene had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter, waarin een hoger bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal de vordering tot schatting van het voordeel gepresenteerd, en het hof heeft de verklaringen van de betrokkene en zijn raadsman in overweging genomen. De betrokkene heeft wisselend verklaard over zijn rol in de hennepkwekerij en het behaalde voordeel, wat het hof aanleiding gaf om de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te baseren op een rapport van de politie.
Het hof heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de betrokkene onvoldoende onderbouwd zijn en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals neergelegd in het rapport, als uitgangspunt moet dienen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bedrag van € 26.722,19 is vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 534 dagen.