ECLI:NL:GHARL:2021:10327

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
21-002786-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel in een hennepkwekerijzaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een ontnemingsvordering op basis van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, waarbij de betrokkene wordt verweten wederrechtelijk voordeel te hebben genoten uit de teelt van hennep en diefstal van elektriciteit. Het hof heeft vastgesteld dat het wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene wordt geschat op € 26.722,19, en legt de verplichting op tot betaling aan de Staat van dit bedrag.

De betrokkene had eerder hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de politierechter, waarin een hoger bedrag aan wederrechtelijk verkregen voordeel werd vastgesteld. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal de vordering tot schatting van het voordeel gepresenteerd, en het hof heeft de verklaringen van de betrokkene en zijn raadsman in overweging genomen. De betrokkene heeft wisselend verklaard over zijn rol in de hennepkwekerij en het behaalde voordeel, wat het hof aanleiding gaf om de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel te baseren op een rapport van de politie.

Het hof heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de betrokkene onvoldoende onderbouwd zijn en dat de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, zoals neergelegd in het rapport, als uitgangspunt moet dienen. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het bedrag van € 26.722,19 is vastgesteld als het wederrechtelijk verkregen voordeel. Tevens is de duur van de gijzeling vastgesteld op maximaal 534 dagen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002786-20
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2021
TEGENSPRAAK
ONTNEMINGSZAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen de beslissing van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 augustus 2020 met parketnummer 18-059616-20 op de vordering ingevolge artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, in de zaak tegen

[de betrokkene] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De betrokkene heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door betrokkene en zijn raadsman,
mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof verenigt zich niet met het vonnis waarvan beroep zodat dit behoort te worden vernietigd en opnieuw moet worden rechtgedaan.
Vordering
De inleidende schriftelijke vordering van de officier van justitie strekt tot schatting van het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel op € 28.671,46 en tot oplegging van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 28.671,46.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep gevorderd dat het door betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op € 28.671,46 en dat aan betrokkene wordt opgelegd de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 28.671,46.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De betrokkene is bij arrest van dit hof van 25 oktober 2021 (parketnummer 21-002787-20) ter zake van het telen van hennep in de periode 1 juni 2019 tot en met 13 juni 2019 en diefstal van elektriciteit in diezelfde periode veroordeeld tot straf.
Uit het strafdossier en bij de behandeling van de vordering ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken dat betrokkene uit een ander strafbaar feit, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat dit door betrokkene is begaan, financieel voordeel heeft genoten. Dit betreft het telen van hennep in de periode van januari 2019 tot juni 2019.
Aan de inhoud van wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van € 26.722,19. Het hof baseert deze schatting op de verklaring van verdachte, afgelegd ter zitting van het hof luidende dat er in de periode van januari 2019 tot juni 2019 sprake is geweest van één oogst en op het Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij ex art. 36e 2e lid Sr, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant] , aspirant van politie Eenheid Noord-Nederland op 23 augustus 2019, hierna te noemen ‘rapport’.
Betrokkene heeft over zijn aandeel in de hennepkwekerij en het daarmee behaalde voordeel ter zitting van het hof verklaard dat hij zijn huis ter beschikking heeft gesteld aan twee Turkse mannen die daar een hennepkwekerij hebben opgezet. Betrokkene heeft wel eens geholpen in de kwekerij met opruimen en het water geven van de planten, maar hij had niet de leiding. Over de opbrengsten heeft betrokkene ter zitting bij het hof eerst verklaard dat hij iets minder dan € 5.000,- heeft gekregen. Later veranderde hij deze verklaring en zei hij dat hij € 3.500,- had gekregen en een zak met 500 gram hennep, die hij voor € 700,- heeft verkocht.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de ontnemingsvordering moet worden afgewezen dan wel dat het bedrag van wederrechtelijk verkregen voordeel op nihil moet worden gezet. Meer subsidiair heeft de raadsman naar voren gebracht dat de vordering moet worden toegewezen tot een bedrag van € 2.500,-, daarbij uitgaande van een opbrengst van
€ 4.500,- minus huisvestingskosten van € 2.000,-.
Het hof stelt vast dat betrokkene over zijn rol in de hennepkwekerij en de mogelijke betrokkenheid van anderen daarbij en over zijn behaalde voordeel wisselend heeft verklaard. Zo heeft betrokkene zich bij de politie zaaksinhoudelijk voornamelijk op zijn zwijgrecht beroepen. Wel heeft hij verklaard dat hij de enige was met een sleutel van de woning. Ter zitting in eerste aanleg heeft hij verklaard dat mensen die de hennepkwekerij hebben geplaatst ook een sleutel hadden. Betrokkene heeft ter zitting van het hof desgevraagd verklaard dat hij geen namen wil noemen van de personen die volgens hem nog meer betrokken waren bij de hennepkwekerij. Het hof stelt vast dat betrokkene zijn verklaring over mogelijk andere betrokken personen op geen enkele manier verifieerbaar of controleerbaar heeft gemaakt. Daarnaast komen uit het dossier en het verhandelde ter zitting onvoldoende aanknopingspunten naar voren die het verhaal van betrokkene op dit punt zouden kunnen ondersteunen. Gelet op het voorgaande acht het hof de verklaring van betrokkene voor zover deze luidt dat andere personen betrokken waren bij de hennepkwekerij onvoldoende onderbouwd en ook anderszins niet aannemelijk geworden.
Gelet hierop neemt het hof de berekening zoals neergelegd in het rapport als uitgangspunt voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel met daarin uitgangspunten van het BOOM, met dien verstande dat het hof de huisvestingskosten zal meenemen bij de berekening.
Dat leidt tot de volgende berekening:
Aantal oogsten: 1
Aantal planten: 256
Opbrengst per oogst aan hennep: 256 planten x 29,6 gram = 7,5776 kilogram
Financiële opbrengst per oogst: 7,5776 kilogram x € 4.070,- = € 30.840,83
Afschrijvingskosten per oogst: € 200,-
Hennepstekken: € 975,36
Variabele kosten € 993,28
Huisvestingskosten € 1.950,- (betrokkene betaalde € 390,- huur per maand.
5 (3 maanden voor één kweekcyclus plus 2 maanden opbouw) x € 390,- = € 1.950,-)
Totale kosten: € 4.118,64

Netto wederrechtelijk verkregen voordeel: 26.722,19

De verplichting tot betaling aan de Staat
Op grond daarvan zal het hof de verplichting tot betaling aan de Staat stellen op voornoemd bedrag.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
Dit voorschrift is toegepast, zoals het gold ten tijde van de procedure.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van €
26.722,19 (zesentwintigduizend zevenhonderdtweeëntwintig euro en negentien cent).
Legt de betrokkene de verplichting op tot
betaling aan de Staatter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ € 26.722,19 (zesentwintigduizend zevenhonderdtweeëntwintig euro en negentien cent).
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden gevorderd op 534 dagen.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 25 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.