ECLI:NL:GHARL:2021:10326

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 oktober 2021
Publicatiedatum
8 november 2021
Zaaknummer
21-002787-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake hennepteelt en diefstal van elektriciteit

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte is beschuldigd van het telen van hennep en diefstal van elektriciteit ten behoeve van de hennepkwekerij. De politierechter had eerder een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand en een taakstraf van 120 uren opgelegd, evenals de toewijzing van een vordering van de benadeelde partij. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, te weten het telen van hennep en diefstal van elektriciteit. De verdachte heeft in de periode van 1 juni 2019 tot en met 13 juni 2019 in een pand een hoeveelheid van 256 hennepplanten geteeld en elektriciteit weggenomen die toebehoorde aan een benadeelde partij. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren. Daarnaast is de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 1.171,32 toegewezen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof heeft de ernst van de feiten en de gevolgen voor de samenleving in aanmerking genomen bij de straftoemeting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002787-20
Uitspraak d.d.: 25 oktober 2021
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 12 augustus 2020 met parketnummer 18-059616-20 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1985,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis van de politierechter. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A. Allersma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen verklaard en heeft een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van een maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen hechtenis opgelegd. Voorts heeft de politierechter de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij] volledig toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2019 tot en met juni 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 256 planten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni tot en met 13 juni 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij in de periode van 1 juni 2019 tot en met 13 juni 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] opzettelijk heeft geteeld (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van in totaal 256 planten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij in de periode van 1 juni tot en met 13 juni 2019 te [plaats] , gemeente [gemeente] een hoeveelheid elektriciteit, die aan een ander toebehoorde, te weten aan [benadeelde partij] BV, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen elektriciteit onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het telen van hennep. Hij heeft uit winstbejag een stof geproduceerd die schadelijk kan zijn voor de gebruikers van die stof. Hennep brengt risico's mee voor de gezondheid van gebruikers en veroorzaakt mede daardoor schade van velerlei aard in de samenleving. Verdachte heeft daaraan door zijn handelen bijgedragen. Ook heeft hij zich schuldig gemaakt aan diefstal van een hoeveelheid elektriciteit ten behoeve van die hennepkwekerij. Diefstal van elektriciteit veroorzaakt naast overlast en schade in veel gevallen brandgevaarlijke situaties.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte - blijkens een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 7 september 2021 - in het verleden tweemaal eerder onherroepelijk is veroordeeld. Dit betroffen echter oude en andersoortige feiten. Het hof zal daarom deze eerdere veroordelingen in het geval van verdachte niet laten meewegen bij de strafoplegging. Het hof heeft tevens acht geslagen op de landelijk geldende oriëntatiepunten.
De verdediging heeft ter zitting verzocht voor wat betreft de oriëntatiepunten te differentiëren binnen de toepasselijke schaal, af te zien van het opleggen van een voorwaardelijke gevangenisstraf en de duur van de op te leggen taakstraf te matigen dan wel een deel voorwaardelijk op te leggen. Het hof ziet gelet op de ernst van het feit en hetgeen hierboven is overwogen geen enkele reden om mee te gaan in dit verzoek van de raadsman. Het hof acht ook de gevangenisstraf geboden, in voorwaardelijke vorm weliswaar, mede om te dienen als waarschuwing voor verdachte niet opnieuw de fout in te gaan.
Het hof acht, gelet op voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren en een taakstraf van 120 uren, passend en geboden. Het hof zal die straffen aan verdachte opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. Derhalve duurt de voeging ter zake van haar in eerste aanleg gedane vordering tot schadevergoeding in het geding in hoger beroep voort. Blijkens het voegingsformulier
benadeelde partijen in het strafproces vordert de benadeelde partij vergoeding van materiële schade tot een bedrag van € 1.171,32 vermeerderd met de wettelijke rente.
De vordering is door de verdediging inhoudelijk niet weersproken. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. De toewijzing ziet op het gehele gevorderde bedrag.
Ter zitting heeft de verdediging verzocht om in het geval van toewijzing van de vordering, toe te staan dat verdachte de vordering in 24 maandelijkse termijnen mag betalen, gelet op de huidige financiële situatie van verdachte. Het hof stelt vast dat de gestelde financiële situatie van verdachte op geen enkele manier is onderbouwd. Gelet hierop wijst het hof dit verzoek af.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
120 (honderdtwintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
60 (zestig) dagen hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.171,32 (duizend honderdeenenzeventig euro en tweeëndertig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 2 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van
€ 1.171,32 (duizend honderdeenenzeventig euro en tweeëndertig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 21 (eenentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 13 juni 2019.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. D.V.E.M. van der Wiel-Rammeloo, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 25 oktober 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.