ECLI:NL:GHARL:2021:10293

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.291.967
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag, hoofdverblijfplaats en omgang van minderjarige kinderen na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin het gezamenlijk gezag over de minderjarige kinderen is beëindigd en het gezag aan de moeder is toegewezen. De vader verzoekt het hof om een contra-expertise te gelasten, de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen en het gezamenlijk gezag te herstellen. De rechtbank had eerder bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de moeder hebben en dat de vader kinderalimentatie moet betalen. Het hof heeft de procedure in hoger beroep behandeld, waarbij de vader en moeder beiden zijn verschenen met hun advocaten. De minderjarigen hebben ook hun mening kenbaar gemaakt. Het hof heeft overwogen dat er sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat het in het belang van de kinderen is dat zij zelf mogen bepalen wanneer zij contact hebben met de vader. Het hof heeft de verzoeken van de vader afgewezen en de beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het hof oordeelt dat het gezag bij de moeder moet blijven en dat de kinderen bij haar moeten verblijven. De vader heeft niet aangetoond dat hij in staat is om het gezag op een passende wijze uit te oefenen, gezien zijn gebrek aan betrokkenheid bij de opvoeding van de kinderen sinds februari 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.967
(zaaknummer rechtbank Gelderland 370445)
beschikking van 4 november 2021
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. A. Oosterhuis-Boeve te Arnhem,
en
[verweerster] ,
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. W.P.G.M. Schellens-Stoks te Nijmegen.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 juli 2020 en 24 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. Laatstgenoemde beschikking zal hierna de bestreden beschikking worden genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 23 maart 2021;
  • het verweerschrift met producties;
  • een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 26 mei 2021 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 2 juni 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Schellens-Stoks van 9 juni 2021 met productie;
  • een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 6 juli 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 16 augustus 2021 met een brief van dezelfde datum, waarin de man zijn verzoeken heeft vermeerderd en producties;
  • een journaalbericht van mr. Schellens-Stoks van 23 augustus 2021 met producties;
  • een journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 2 september 2021 met een brief van dezelfde datum waarin de man zijn verzoeken heeft vermeerderd.
2.2
De hierna nader te noemen minderjarige [de minderjarige1] heeft bij brief van 27 mei 2021 aan het hof zijn mening kenbaar gemaakt over de verzoeken.
2.3
Op 6 september 2021 is de hierna nader te noemen [de minderjarige2] verschenen, die in aanwezigheid van de griffier door de voorzitter is gehoord.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 7 september 2021 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is [naam1] verschenen. Namens de GI zijn verschenen [naam2] en [naam3] .

3.De feiten

3.1
Tijdens het huwelijk van de ouders zijn geboren de minderjarige kinderen:
  • [de minderjarige1] , geboren [in] 2003 te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige1] , en
  • [de minderjarige2] , geboren [in] 2006 te [plaats] , hierna te noemen [de minderjarige2] .
3.2
Bij beschikking van 23 september 2015 heeft de rechtbank Gelderland de echtscheiding tussen de ouders uitgesproken. Het huwelijk is [in] 2015 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
3.3
Bij de echtscheidingsbeschikking heeft de rechtbank bepaald dat:
  • [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats zullen hebben bij de moeder;
  • de vader als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 472,50 per kind per maand zal betalen, totdat zij 21 jaar worden, te voldoen op de gezamenlijke kinderrekening, met inachtneming van hetgeen is overeengekomen in het ouderschapsplan en met ingang van 1 september 2015;
  • de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen € 303,- per kind per maand zal betalen, totdat zij 21 jaar worden, te voldoen op de gezamenlijke kinderrekening, met inachtneming van hetgeen is overeengekomen in het ouderschapsplan en met ingang van 1 september 2015;
  • de inhoud van aangehecht convenant met ouderschapsplan, gedateerd 28 juli 2015, deel uitmaakt van de beschikking. In het convenant met ouderschapsplan zijn partijen, voor zover van belang, overeengekomen dat
  • de ouders na echtscheiding gezamenlijk het ouderlijk gezag over hun kinderen blijven uitoefenen;
  • de kinderen hun hoofdverblijf bij de moeder hebben;
  • de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken conform het ouderschapsplan is waarbij de kinderen gemiddeld drie van de zeven dagen bij de vader zijn.
3.4
Partijen zijn op 18 oktober 2017 nader overeengekomen dat de vader een bedrag van € 195,25 zou voldoen per maand en de moeder een bedrag van € 105,34 per maand op de kinderrekening.
3.5
Bij beschikking van 24 juli 2020 heeft de kinderrechter, voor zover thans van belang, de raad verzocht onderzoek te doen, te rapporteren en te adviseren, kort gezegd over de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de zorgregeling en de psychologische hulpverlening voor [de minderjarige2] . De rechter heeft verder iedere beslissing aangehouden en de zaak verwezen naar de meervoudige kamer.
3.6
Op 30 november 2020 heeft de raad een rapport uitgebracht.
3.7
Bij beschikking van 24 december 2020 heeft de kinderrechter [de minderjarige1] en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 december 2020 tot 24 juni 2021, dus voor de duur van een half jaar. Deze beschikking is door dit hof bij beschikking van 8 juni 2021 vernietigd. Het hof heeft [de minderjarige1] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 december 2020 tot 17 december 2021 en [de minderjarige2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 24 december 2020 tot 24 december 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil het gezag over de kinderen, de hoofdverblijfplaats van de kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende de kinderen en de te betalen kosten in de verzorging en opvoeding van de kinderen (hierna ook: kinderalimentatie).
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank:
  • het gezamenlijk gezag van de ouders beëindigd en bepaald dat het gezag over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] voortaan wordt uitgeoefend door de moeder;
  • de in het ouderschapsplan van 28 juli 2015 (aangehecht aan de beschikking van rechtbank Gelderland van 23 september 2015) vermelde verdeling van zorgtaken gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige1] bij de moeder verblijft en zelf kan bepalen wanneer hij naar de vader gaat;
  • de in het ouderschapsplan van 28 juli 2015 (aangehecht aan de beschikking van rechtbank Gelderland van 23 september 2015) vermelde verdeling van zorgtaken gewijzigd, in die zin dat [de minderjarige2] bij de moeder verblijft en zelf kan bepalen wanneer hij naar de vader gaat;
  • de in het ouderschapsplan van 28 juli 2015 (aangehecht aan de beschikking van rechtbank Gelderland van 23 september 2015) gemaakte financiële afspraken over de kosten van de kinderen gewijzigd, in die zin dat met ingang van de datum van de beschikking de kinderrekening wordt opgeheven en de vader aan de moeder een bedrag van € 408,50 per kind per maand moet betalen als kinderalimentatie voor [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , steeds bij vooruitbetaling te voldoen;
  • bepaald dat het saldo op de en/of-kinderrekening met ingang van de datum van de beschikking voor de helft op de spaarrekening van [de minderjarige1] respectievelijk [de minderjarige2] dient te worden gestort, waarna partijen verplicht zijn de rekening op te heffen binnen twee weken;
  • de beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad verklaard;
  • het meer of anders verzochte afgewezen, en
  • de proceskosten gecompenseerd zo dat ieder van partijen de eigen kosten draagt.
4.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De grieven zien op de zorgregeling, het gezag en de kinderalimentatie.
Na wijziging van zijn verzoeken verzoekt de vader het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, (naar het hof begrijpt):
PRIMAIR
I. een contra-expertise op grond van artikel 810a van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) te gelasten, uit te voeren door een daartoe door de richtlijn aangewezen deskundige, naar de oorzaak van de problematiek binnen dit gewezen gezin, althans een contra-expertise te gelasten met een dusdanige invulling die het hof juist acht en binnen een tijdslimiet die het hof juist acht, en dat in afwachting daarvan de zaak wordt aangehouden tot een nader op korte termijn te bepalen mondelinge behandeling voor de behandeling van de volgende verzoeken:
II. op grond van artikel 22 Rv de moeder te gelasten de whatsappconversatie die zij met [de minderjarige1] op 23 april 2020 heeft gevoerd – de dag dat [de minderjarige1] ineens vertrok bij de vader na whatsappconversatie met de moeder – over te leggen;
III. te bepalen dat de moeder de adviezen en aanbevelingen die volgen uit de contra-expertise dient op te volgen en haar ongeclausuleerde medewerking dient te verlenen aan ieder onderzoek dat en/of behandeling die wordt voorgeschreven door de ter zake deskundige(n), een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per dag, althans een dusdanige dwangsom die het hof redelijk acht;
IV. het gezamenlijk gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige1] en [de minderjarige2] te herstellen en het gezagsregister daarmee in overeenstemming te brengen;
V. te bepalen dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hun hoofdverblijfplaats weer bij de vader zullen hebben;
VI. de moeder te gelasten dat zij de inschrijving van de kinderen bij haar huisarts in [woonplaats2] — indien en voor zover ze daar zorg voor heeft gedragen — ongedaan zal maken en te bepalen dat de moeder binnen een week na de beschikking, haar medewerking dient te verlenen aan herinschrijving van de kinderen bij hun huisarts dr. [naam4] (huisartsenpraktijk [naam5] ) te [woonplaats1] , bij gebreke waarvan deze beschikking in de plaats zal treden van haar toestemming;
VII. te bepalen dat artikel 6.2. van het ouderschapsplan wordt aangepast waarbij beslissingen omtrent medische aangelegenheden ten aanzien van [de minderjarige2] worden genomen in onderling overleg en dat indien de ouders niet tot overeenstemming kunnen komen de gezinsvoogd door middel van een schriftelijke aanwijzing – conform haar bevoegdheid – daarover een beslissing neemt;
VIII. te bepalen dat de moeder zich dient te onthouden van negatieve uitlatingen (waaronder doch niet uitsluitend, het stellen dat de vader haar of de kinderen zou hebben mishandeld, de vader voor klein kind uitmaken, stellen dat de vader geen vrienden heeft, hij altijd aan het werk is, constant gamet, de kinderen niet op nummer één komen) over de vader, en hem conform artikel 9 van het ouderschapsplan met respect dient te behandelen, op straffe van een dwangsom van € 1.000,-- per overtreding respectievelijk dat de moeder deze bepaling niet nakomt, althans een dwangsom die het hof redelijk acht;
IX. te bepalen dat de moeder de overige bepalingen in het ouderschapsplan d.d. 23 september 2015 stipt dient na te komen, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per overtreding dat de moeder deze bepaling niet nakomt, althans een dwangsom die het hof redelijk acht;
X.
[over de ondertoezichtstelling waarop al is beslist]
XI. te bepalen dat het contact tussen de vader en de kinderen onder begeleiding van de gezinsvoogd met onmiddellijke ingang wordt hersteld op basis van het als productie 69 overgelegde opbouwschema, althans een opbouw vast te leggen die het hof redelijk acht, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,- per dag dat de moeder niet meewerkt aan deze regeling, met een maximum van € 25.000,-, waarbij indien de moeder de regeling nog niet nakomt als het maximum is bereikt deze beschikking uitvoerbaar bij lijfsdwang wordt bepaald;
XII. te bepalen dat partijen opnieuw een kinderrekening openen, waarbij de afspraken die partijen over de kinderrekening hebben gemaakt in de e-mailcorrespondentie van 18 oktober 2017 en vervat in de als productie 37 overgelegde e-mailcorrespondentie door beide partijen nagekomen dienen te worden, inhoudende dat de vader € 195,25 per maand dient bij te dragen op de kinderrekening en de moeder € 105,34 per maand, alsmede dat de bijdragen van overheidswege op deze rekening bijgeschreven dienen te worden, en
XIII. te bepalen dat de moeder ervoor zorg dient te dragen dat het saldo op de kinderrekening zoals dat er was ten tijde van de opheffing (€ 6.333,14), wordt teruggestort op de opnieuw te openen kinderrekening zoals onder XII is genoemd, althans
SUBSIDIAIR (indien het verzoek tot het gelasten van een deskundigenonderzoek wordt afgewezen) – in plaats van de hierboven genoemde verzoeken onder IV, V en XI, en onder handhaving van de overige verzoeken – dat het hof alleen de vader zal belasten met het gezag over [de minderjarige2] en de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] naar de vader zal wijzigen, alsmede een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige2] zal vaststellen die het hof redelijk acht.
4.3
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof de verzoeken van de vader af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

Stukken
5.1
Mr. Schellens-Stoks heeft bezwaar gemaakt tegen de indiening van het journaalbericht van mr. Oosterhuis-Boeve van 2 augustus 2021 met producties en de wijziging van het verzoek omdat dit te laat is ingediend. Het hof heeft op de mondelinge behandeling beslist dat de stukken en de wijziging van het verzoek worden toegelaten. In jeugdzaken kunnen stukken die van belang zijn voor de zaak nog tot op een laat moment worden ingediend. Ook een wijziging van het verzoek wegens actuele ontwikkelingen is in dit geval toelaatbaar. Mr. Schellens-Stok en de andere belanghebbenden hebben de gelegenheid gekregen om kennis te nemen van deze stukken en het gewijzigde verzoek en een inhoudelijke reactie daarop voor te bereiden.
Contra-expertise (I)
5.2
Artikel 810a lid 1 Rv bepaalt dat in zaken betreffende minderjarigen, uitgezonderd zaken als bedoeld in het tweede lid alsmede die welke het levensonderhoud van een minderjarige betreffen, de rechter pas beslist nadat een ouder, indien deze daarom verzoekt, in de gelegenheid is gesteld een rapport van een niet door de rechter benoemde deskundige over te leggen, mits dat mede tot de beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
Het tweede lid bepaalt dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen of de beëindiging van het ouderlijk gezag of van de voogdij, de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet.
5.3
Het hof vat het verzoek van de vader op als een verzoek op basis van het tweede lid van artikel 810a Rv, nu hij het hof heeft verzocht een contra-expertise te gelasten. Het hof is echter van oordeel dat het tweede lid niet van toepassing is nu sprake is van een geschil tussen de ouders onderling. Het tweede lid regelt het recht op een contra-expertise in zaken waarin een maatregel van kinderbescherming wordt getroffen. Daarmee wordt voor de verweerder tegenover de overheidsinstantie recht gedaan aan het beginsel van ‘equality of arms’.
Voor zover de vader zijn verzoek baseert op het eerste lid van artikel 810a Rv bevat het niet de daarvoor benodigde elementen, zoals de naam van een deskundige die hij zelf opdracht had willen geven. Derhalve is het verzoek niet op deze grond toewijsbaar.
Het hof ziet evenmin aanleiding om een deskundigenonderzoek te gelasten op grond van artikel 194 Rv, omdat het hof zich voldoende voorgelicht acht om een beslissing te nemen. Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, is het hof met de raad van oordeel dat het gezinssysteem dusdanig onder druk staat dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hieronder lijden, dat zij uit zelfbescherming handelen en dat geen sprake is van ouderverstoting.
Gezag (IV, gewijzigd)
5.4
Ingevolge artikel 1:253n van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de niet met elkaar gehuwde ouders of van een van hen het gezamenlijk gezag beëindigen als nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of bij het nemen van de beslissing op grond waarvan het gezamenlijk gezag is ontstaan van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. De rechter kan dan bepalen dat het gezag over een kind aan één van hen toekomt indien:
er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of
wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is.
5.5
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof overneemt en tot de zijne maakt, van oordeel dat sprake is van gewijzigde omstandigheden en dat er een onaanvaardbaar risico is dat [de minderjarige2] klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet te verwachten is dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen. Dat betekent dat gezamenlijk gezag niet langer mogelijk is. De vader verzoekt in hoger beroep in plaats van de moeder het eenhoofdig gezag over [de minderjarige2] te verkrijgen. Het hof neemt echter ook het oordeel van de rechtbank over inhoudende dat het gezag bij de moeder dient te worden belegd. Ter aanvulling overweegt het hof dat hulpverlening voor [de minderjarige2] inmiddels is opgestart en dat het in het belang is van [de minderjarige2] dat deze hulpverlening wordt gecontinueerd. Voor het hof is onduidelijk of de vader zal meewerken aan de hulpverlening. Daarbij komt dat de vader sinds februari 2020 niet meer betrokken is bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige2] , zodat hij ook om die reden niet in staat is het gezag op een passende wijze uit te oefenen.
Hoofdverblijfplaats (V, gewijzigd)
5.6
Op grond van het vorenstaande wijst het hof ook het verzoek tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige2] af. De hoofdverblijfplaats wordt immers bepaald door de ouder met gezag. Daarbij acht het hof van belang dat [de minderjarige2] zich ernstig verzet tegen een verblijf bij de vader.
whatsappconversatie (II)
5.7
Het verzoek heeft geen juridische grond en het hof ziet daarnaast ook geen enkele aanleiding om de moeder te bevelen om de door de vader bedoelde whatsappconversatie tussen de moeder en [de minderjarige1] te overleggen.
Medewerking adviezen contra-expertise (III)
5.8
Gelet op het vorenstaande komt het hof niet toe aan de beoordeling van het derde verzoek van de vader.
Inschrijving huisarts (VI)
5.9
Nu de moeder het eenhoofdig gezag over [de minderjarige2] en [de minderjarige1] heeft, bepaalt zij bij welke huisarts de kinderen staan ingeschreven, zodat het hof het verzoek dienaangaande afwijst.
Nakoming ouderschapsplan (VII, VIII en IX)
5.1
Nu de moeder het eenhoofdig gezag over [de minderjarige2] heeft en het ouderschapsplan is gebaseerd op het gezamenlijk gezag, zijn de verzoeken van de vader tot nakoming van het ouderschapsplan ongegrond.
Omgang (XI)
5.11
Ingevolge artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen of van degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind een beslissing inzake de omgang alsmede een door de ouders onderling getroffen omgangsregeling wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan.
5.12
Het hof stelt vast dat sprake is van een wijziging van omstandigheden sinds de in het ouderschapsplan van 28 juli 2015 vastgestelde zorgregeling, nu [de minderjarige1] en [de minderjarige2] sinds begin 2020 geen contact meer hebben met de vader.
Het hof is met de rechtbank en op dezelfde gronden, die het hof na eigen weging overneemt, van oordeel dat het in het belang van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] is dat zij zelf mogen bepalen wanneer zij naar de vader gaan. Het hof overweegt ter aanvulling dat de raad ter zitting van het hof heeft geadviseerd het contact van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] met de vader niet af te dwingen omdat dat een averechts effect zal hebben. Er is al jaren sprake van een verstoord familiesysteem en er is sprake van forse problematiek bij de jongens. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] zijn getraumatiseerd en [de minderjarige2] zal een traject met EMDR-therapie ingaan. Ook van belang acht het hof dat de jongens inmiddels zeventien (bijna achttien) en vijftien jaar oud zijn en dat hun weerstand tegen het contact met de vader groot is. Het hof vindt het belangrijk dat [de minderjarige2] hierin serieus wordt genomen ook al is hij voorlopig nog minderjarig.
Kinderrekening (XII en XIII)
5.13
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat sprake is van een wijziging van omstandigheden op grond waarvan de door partijen gemaakte afspraken over de kinderrekening voor hernieuwde beoordeling in aanmerking komen.
Voorts ziet het hof evenals de rechtbank en tegen de achtergrond dat het gezamenlijk gezag van de ouders is gewijzigd in het eenhoofdig gezag van de moeder, geen basis meer aanwezig voor de uitoefening van de eerder gemaakte afspraken rondom de kinderrekening.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 24 december 2020;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, J.B. de Groot en D.J.I. Kroezen, bijgestaan door mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek als griffier, en is op 4 november 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.