ECLI:NL:GHARL:2021:10291

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 november 2021
Publicatiedatum
4 november 2021
Zaaknummer
200.291.253
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geschil over hoofdverblijfplaats, zorg- en contactregeling en inschrijving op een basisschool

In deze zaak gaat het om een geschil tussen de ouders van een minderjarige over de hoofdverblijfplaats, zorg- en contactregeling en de inschrijving op een basisschool. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikking van de rechtbank Overijssel aangevochten, waarin de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij de vader is bepaald. De ouders zijn gezamenlijk gezagdragers en de relatie tussen hen is op 30 oktober 2019 verbroken. Sindsdien is er een complexe situatie ontstaan, waarbij de minderjarige in verschillende omgevingen heeft gewoond en met verschillende opvoedingsstijlen te maken heeft gehad. De rechtbank heeft in eerdere beschikkingen de hoofdverblijfplaats van de minderjarige voorlopig bij de moeder bepaald, maar in de bestreden beschikking is deze gewijzigd naar de vader, die volgens de rechtbank een stabielere opvoedsituatie biedt. Het hof heeft de zaak behandeld op 26 augustus 2021, waarbij beide ouders en vertegenwoordigers van de GI en de raad voor de kinderbescherming aanwezig waren. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en de situatie van de minderjarige beoordeeld. De moeder verzoekt om de hoofdverblijfplaats bij haar te bepalen, terwijl de vader verweer voert en de bestreden beschikking wil laten bekrachtigen. Het hof concludeert dat de vader momenteel de betere opvoedsituatie biedt en dat het in het belang van de minderjarige is om bij hem te blijven wonen. De bestreden beschikking wordt dan ook bekrachtigd, en de verzoeken van de moeder worden afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.291.253
(zaaknummer rechtbank Overijssel 240689)
beschikking van 4 november 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. J.F. Sabaroedin te Enschede,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. M. ter Brake te Enschede.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
gevestigd te Hengelo (Overijssel),
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 6 februari 2020 en 1 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer. De beschikking van 1 december 2020 wordt verder de bestreden beschikking genoemd.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 1 maart 2021;
- het verweerschrift van de vader met een productie;
- het verweerschrift van de GI met producties, en
- een journaalbericht van mr. Sabaroedin van 24 maart 2021 met producties.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 26 augustus 2021 plaatsgevonden. Aanwezig waren:
- de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- [naam1] namens de GI, en
- [naam2] namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad).
De advocaten van beide partijen hebben pleitnotities voorgedragen en overgelegd.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2015 te [woonplaats2] . De vader heeft [de minderjarige] erkend. De ouders oefenen gezamenlijk het gezag uit over [de minderjarige] .
3.2
De relatie tussen de ouders is op 30 oktober 2019 verbroken. De moeder is toen met [de minderjarige] bij familie in [woonplaats1] gaan wonen.
3.3
Van 30 oktober 2019 tot 7 februari 2020 is er geen contact geweest tussen de vader en [de minderjarige] . Sinds 7 februari 2020 is er weer (begeleid) contact tussen hen.
3.4
Bij beschikking van 23 januari 2020 van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, is [de minderjarige] voorlopig onder toezicht gesteld van de GI. Bij beschikking van 14 april 2020 is [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI tot 14 april 2021. Bij beschikking van 29 maart 2021 is de ondertoezichtstelling verlengd tot 14 april 2022.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen zijn in geschil de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] (verder ook: de zorg- en contactregeling) en de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool.
4.2
De rechtbank heeft bij de, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, tussenbeschikking van 6 februari 2020 de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] voorlopig bepaald bij de moeder, als voorlopige regeling omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken vastgesteld dat de zorg- en contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] in het kader van de ondertoezichtstelling voorlopig onder regie van de GI zal plaatsvinden en aan de moeder vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] in te schrijven op basisschool [de school1] te [woonplaats1] . Daarnaast heeft de rechtbank de raad verzocht in het kader van de voorlopige ondertoezichtstelling ook een onderzoek in te stellen naar de voor [de minderjarige] meest wenselijke hoofdverblijfplaats en zorg- en contactregeling.
4.3
Bij de, uitvoerbaar bij voorraad verklaarde, bestreden beschikking heeft de rechtbank de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader bepaald, aan de vader vervangende toestemming verleend om [de minderjarige] met ingang van 1 januari 2021 in te schrijven op basisschool [de school2] te [woonplaats2] , en de navolgende zorgregeling vastgesteld:
  • [de minderjarige] verblijft bij de moeder om het weekend van vrijdagmiddag tot zondagmiddag 18.00 uur. In de andere week verblijft [de minderjarige] een middag na schooltijd bij de moeder;
  • de vakanties en feestdagen worden verdeeld onder regie van de gezinsvoogd.
De rechtbank heeft het meer of anders verzochte afgewezen.
4.4
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, te bepalen dat [de minderjarige] de hoofdverblijfplaats heeft bij de moeder, dat er een zorgregeling zal zijn waarbij [de minderjarige] één keer in de veertien dagen een weekend van vrijdagmiddag tot zondagavond 18.00 uur bij de vader zal zijn en de vakantie- en feestdagen worden verdeeld onder regie van de gezinsvoogd en dat aan de moeder vervangende toestemming wordt verleend voor inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [de school1] te [woonplaats1] .
4.5
De vader voert verweer en verzoekt de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep, althans het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, met veroordeling van de moeder in de kosten van het geding.
4.6
De GI voert verweer en verzoekt het hoger beroep van de moeder te verwerpen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De ouders hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen over de gezamenlijke uitoefening van het gezag op verzoek van de ouders of van één van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. Op grond van artikel 1:253a lid 2 BW kan de rechtbank eveneens op verzoek van de ouders of van een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan onder meer omvatten een zorg- en contactregeling en de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt. De rechter moet bij zijn beslissing rekening houden met alle omstandigheden van het geval. Dit kan ertoe leiden dat andere belangen zwaarder wegen dan het belang van het kind.
5.2
Op basis van het dossier en hetgeen is besproken op de zitting bij het hof is het hof van oordeel dat de rechtbank de juiste beslissingen heeft genomen over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] , de zorg- en contactregeling en de inschrijving van [de minderjarige] op een basisschool. Het hof vindt dat de rechtbank die beslissingen goed heeft uitgelegd. Het hof neemt die uitleg daarom over. Het hof voegt daaraan nog het volgende toe.
5.3
[de minderjarige] heeft in haar jonge leven al veel meegemaakt. Nadat haar ouders in 2019 uit elkaar gingen, is de moeder abrupt met [de minderjarige] vertrokken naar familie in [woonplaats1] . [de minderjarige] is van haar school - basisschool [de school2] in [woonplaats2] - gehaald, zonder dat zij afscheid heeft kunnen nemen van haar klasgenootjes en vriendinnen. Vervolgens heeft [de minderjarige] de vader vier maanden niet gezien en is zij drie maanden niet naar school geweest. Daarna is [de minderjarige] gestart op basisschool [de school1] in [woonplaats1] . Sinds 14 december 2020 woont zij bij de vader en sinds januari 2021 gaat zij weer naar basisschool [de school2] in [woonplaats2] .
5.4
Volgens [naam3] , die [de minderjarige] eind 2020 heeft onderzocht, is de hechtingsrelatie tussen [de minderjarige] en de ouders onder druk komen te staan door de strijd tussen de ouders en de vele wisselingen in het leven van [de minderjarige] . In het verslag van het onderzoek van 29 december 2020 schrijft [naam3] dat wanneer een omgeving onvoldoende duidelijkheid, veiligheid en stabiliteit biedt aan een (jong) kind reactieve problematiek kan ontstaan. In het geval van [de minderjarige] was sprake van zo’n instabiele omgeving toen zij nog de leeftijd had in de kwetsbare fase waarin hechtingsrelaties gevormd worden. Bij [de minderjarige] lijkt de problematiek die daardoor is ontstaan zich te uiten in aandacht vragend en grensoverschrijdend gedrag. Daarnaast lijkt het erop dat door deze situatie [de minderjarige] zich niet goed verder kan ontwikkelen. Volgens [naam3] is het voor de ontwikkeling van [de minderjarige] erg belangrijk dat [de minderjarige] veiligheid en stabiliteit gaat ervaren en dat zij de mogelijkheid krijgt om een hechtingsrelatie op te bouwen.
5.5
Zowel in de thuissituatie bij de moeder als in de thuissituatie bij de vader is hulpverlening ingezet. Uit het raadsrapport van 12 november 2020 komt daarover het volgende naar voren. Gebleken is dat het [de minderjarige] bij de moeder thuis ontbreekt aan structuur, voorspelbaarheid en veiligheid. [de minderjarige] laat bijzonder gedrag zien in alle situaties, maar met name bij de moeder. Dit lijkt voort te komen uit een gebrek aan begrenzing en een gebrek aan basisveiligheid in de opvoeding. In de opvoedsituatie bij de moeder is sprake van structurele overvraging en onmacht. De moeder (h)erkent de zorgen over [de minderjarige] niet. De tips en adviezen vanuit de hulpverlening beklijven niet, waardoor er geen verbetering optreedt in de opvoedsituatie bij de moeder. Hoewel de vader ook leerpunten heeft, is het wezenlijke verschil tussen de ouders dat de vader inzicht kan tonen in zijn eigen handelen en dat hij moeilijkheden bespreekbaar maakt met de betrokken hulpverlening. De vader durft zich kwetsbaar op te stellen. De hulpverlening ziet daarnaast dat de vader leerbaar is, doordat hij de aangereikte handvatten toepast in de dagelijkse opvoeding van [de minderjarige] . De duidelijke en consequente houding van de vader heeft een positief effect op het gedrag van [de minderjarige] . [de minderjarige] laat bij de vader thuis minder bepalend gedrag zien. Daarnaast biedt de vader ruimte aan de moeder in het leven van [de minderjarige] en is hij in staat zich flexibel op te stellen, wanneer een situatie hierom vraagt. Hij kan dan meedenken en handelen vanuit het belang van [de minderjarige] .
5.6
De GI heeft op de mondelinge behandeling bij het hof naar voren gebracht dat de vader [de minderjarige] een veilige en stabiele plek biedt en dat het goed gaat met [de minderjarige] . De GI ziet een stijgende lijn bij [de minderjarige] sinds zij bij de vader woont.
5.7
Verder is op de mondelinge behandeling bij het hof gebleken dat de moeder op korte termijn een andere woning zal betrekken. Zij zal zelfstandig gaan wonen. De begeleiding van de broer en de schoonzus van de moeder bij de opvoeding en verzorging van [de minderjarige] zal dan wegvallen. Het is nog onzeker wat het effect daarvan zal zijn op de opvoedsituatie van [de minderjarige] bij de moeder.
5.8
Nu de opvoedsituatie van de vader beter aansluit bij wat [de minderjarige] nodig heeft dan de opvoedsituatie bij de moeder en zij bij de vader een positieve ontwikkeling doormaakt, acht het hof het net als de rechtbank, de GI en de raad het meest in het belang van [de minderjarige] om de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] bij de vader te bepalen. Het hof zal de beslissing van de rechtbank over de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige] daarom in stand laten. Gezien deze beslissing zal het hof het verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming voor inschrijving van [de minderjarige] op basisschool [de school1] in [woonplaats1] en het verzoek van de moeder tot het vaststellen van een zorg- en contactregeling tussen de vader en [de minderjarige] afwijzen. Het hof acht het in het belang van [de minderjarige] dat [de minderjarige] naar school gaat in de plaats waar zij woont, zodat zij niet elke dag verder moet reizen dan nodig is, en dat [de minderjarige] niet nogmaals van basisschool hoeft te wisselen.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.
6.2
Gelet op de aard van de procedure zal het hof de proceskosten in hoger beroep compenseren, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Overijssel, locatie Almelo, van 1 december 2020;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, voorzitter, E.B. Knottnerus en H. Phaff, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 4 november 2021 door mr. H. Phaff uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.