Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Naar aanleiding van dit tussenarrest heeft op 6 september 2021 een mondelinge behandeling bij het hof plaatsgevonden. Daarvan is een proces-verbaal opgemaakt dat aan het dossier is toegevoegd.
2.Waar gaat deze zaak over?
1 maart 1978, zijn partijen overeengekomen dat tussen hen slechts een gemeenschap van vruchten en inkomsten zal bestaan.
primairde man te gelasten om aan de vrouw opgave te doen van het door hem
subsidiairde man te gelasten om aan de vrouw te doen toekomen een schriftelijke machtiging, waarmee de betreffende informatie bij de pensioenuitvoerder kan worden opgevraagd, één en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat hij zijn medewerking hieraan niet verleent, althans een andere door de rechtbank juist te achten dwangsom;
8 januari 2020 - samengevat – overwogen:
8 januari 2020 zal vernietigen en opnieuw rechtdoende bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, zal beslissen overeenkomstig haar vorderingen, welke gelijkluidend zijn aan die onder 2.6 zijn weergegeven, met dien verstande dat de vordering ter zake van de proceskostenveroordeling is vervallen.
primair’ de woorden ‘voorafgaand en’ laten vallen. Nu dit aansluit bij de mededeling van de vrouw dat zij in hoger beroep enkel pensioenverdeling c.q. verrekening vordert van het door de man tijdens huwelijk opgebouwde pensioen en de vrouw dat ter zitting heeft bevestigd, zal het hof uitgaan van de vordering als in de akte is weergegeven.
3.De motivering van de beslissing in hoger beroep
27 november 1981 en 1 mei 1995. Daarom moet aan de hand van het pensioenarrest worden beoordeeld of de vrouw aanspraak kan maken op een deel van het door de man opgebouwde pensioen. Het pensioenarrest heeft betrekking op verrekening van pensioenrechten bij de verdeling van een algehele gemeenschap van goederen. De Hoge Raad heeft daarover overwogen dat de tot het tijdstip van de ontbinding van de algehele gemeenschap opgebouwde pensioenrechten ingevolge artikel 1:94 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in die gemeenschap vallen en daardoor in beginsel bij de verdeling van de gemeenschap door middel van verrekening in aanmerking moeten komen.
mr. J. Wachters, notaris, uit 1995 en 1996, betreffende voorstellen over de wijze van de verdeling, worden enige goederen genoemd die in de verdeling zijn betrokken, maar van het door de man opgebouwde pensioen wordt geen melding gemaakt. Hoewel partijen het er over eens zijn dat er destijds ook andere goederen waren die niet in de verdelingsakte zijn genoemd (zoals bijvoorbeeld bankrekeningen), maar die wel in de verdeling zijn betrokken, betekent dit niet zonder meer dat ook het pensioen in de verdeling is betrokken. De standpunten van partijen of tot die andere goederen ook de pensioenrechten behoren lopen uiteen.
26 augustus 2021 overgelegde akte onderbouwd gesteld dat zij niet over inkomsten beschikt, wat niet door de man is weersproken. Hij heeft wel gesteld dat de vrouw door haar huwelijk in materiële zin niets tekortkomt, maar eventuele inkomsten of vermogen van de echtgenoot van de vrouw zijn onvoldoende reden om te oordelen dat de vrouw bij uitbetaling van haar aandeel in het ouderdomspensioen in een betere financiële positie zal komen te verkeren dan de man. Het hof ziet dan ook geen aanleiding om de verrekenvordering van de vrouw te matigen of af te wijzen.
4.De slotsom
5.De beslissing
8 januari 2020 en doet opnieuw recht;
2 november 2021.