ECLI:NL:GHARL:2021:10187

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 november 2021
Publicatiedatum
2 november 2021
Zaaknummer
21-005086-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in jeugdstrafzaak wegens onvoldoende bewijs van steekincident

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 november 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder veroordeeld voor poging tot zware mishandeling en kreeg een jeugddetentie opgelegd. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld na het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2021. De kern van de zaak draait om een steekincident dat plaatsvond op 30 maart 2019 in Culemborg, waarbij de aangever, [aangever], verklaarde dat hij door de verdachte met een mes was gestoken. Het hof heeft vastgesteld dat er weliswaar letsel was bij de aangever, maar dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte degene was die de steekpartij had gepleegd.

De advocaat-generaal stelde dat er wettig en overtuigend bewijs was voor de schuld van de verdachte, maar het hof oordeelde anders. De verklaring van de aangever werd niet voldoende ondersteund door getuigenverklaringen of ander bewijs. De verdachte had wisselend verklaard en er was geen mes bij hem aangetroffen. Het hof concludeerde dat de verklaring van de aangever niet voldoende was om de verdachte te veroordelen.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten. De vordering van de benadeelde partij werd ook afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de schade zou hebben veroorzaakt. Het hof heeft de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005086-20
Uitspraak d.d.: 2 november 2021
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 22 december 2020 met parketnummer 05-075768-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2004,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 oktober 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J. Sietsma, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte ter zake van poging tot zware mishandeling veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 116 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming overgenomen en als bijzondere voorwaarde een contactverbod met [aangever] opgelegd. Aan de Jeugdbescherming Gelderland is opdracht gegeven toezicht te houden op de naleving van deze voorwaarden.
Tot slot heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [aangever] ter hoogte van € 1.467,84 toegewezen, met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Culemborg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om een persoon, te weten [aangever] , opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] met een mes, althans met een scherp puntig voorwerp, in zijn zij (onder zijn ribbenkast) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Culemborg, aan een persoon, te weten [aangever] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steekwond, heeft toegebracht door die [aangever] met een mes, althans een scherp puntig voorwerp, in diens zij (onder de ribbenkast) te steken;
meer subsidiair:
hij op of omstreeks 30 maart 2019 te Culemborg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [aangever] met een mes, althans een scherppuntig voorwerp, in zijn zij (onder zijn ribbenkast) heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de meer subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling. De verklaring van aangever dat hij is gestoken met een mes en dat verdachte degene is geweest die hem heeft gestoken, wordt ondersteund door diverse getuigenverklaringen en het bij aangever aangetroffen letsel. Er is geen reden om aan deze verklaring te twijfelen. Aangever heeft deze verklaring direct na het incident tegenover de politie en tegenover zijn opa afgelegd. Aangever is meerdere malen gehoord en heeft steeds een eenduidig verhaal verteld. Daarbij komt dat er voorafgaand aan het conflict contact is geweest tussen aangever en verdachte om af te spreken bij of in de speeltuin om te vechten. Verdachte heeft daarentegen wisselend verklaard. De verklaring van verdachte dat hij op grote afstand stond toe te kijken naar wat er gebeurde, wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. Het door de verdediging geschetste alternatieve scenario dat verdachte in de sloot op een scherp voorwerp is gevallen, vindt geen steun in het dossier en is volstrekt onaannemelijk.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte van het tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs. Allereerst is daartoe aangevoerd dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat aangever gestoken is met een mes. Het dossier bevat onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangever dat hij gestoken is met een mes. Er zijn geen getuigen die gezien hebben dat aangever gestoken is. Ook is er geen mes door anderen dan aangever gezien of later aangetroffen. Bovendien is het scenario dat aangever in de sloot op iets scherps is gevallen, niet uit te sluiten, zo volgt uit de aanvullende verklaring van de forensisch arts. Voorts is aangevoerd dat, mocht het hof van oordeel zijn dat aangever wel is gestoken met een mes, niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die aangever met een mes heeft gestoken. Het dossier bevat eveneens onvoldoende steunbewijs voor de verklaring van aangever dat verdachte hem heeft gestoken met een mes. Verdachte ontkent te hebben gestoken. Er zijn geen getuigen die gezien hebben dat er door verdachte gestoken is, er is geen mes bij verdachte gezien of aangetroffen en verdachte had geen bloed of verwondingen aan zijn handen. Het door de rechtbank aangenomen steunbewijs vormt onvoldoende ondersteuning van de aangifte, aldus de raadsman.
Oordeel hofDe verklaring van aangever
Aangever [aangever] heeft tegenover de politie verklaard dat hij in de avond van 30 maart 2019 door verdachte met een mes in zijn rechterzij is gestoken. Aangever heeft verklaard dat hij zag dat verdachte een mes uit zijn broekzak pakte en het mes openklapte. Het mes had een zwart handvat. Aangever zag dat verdachte hem met kracht stak in zijn rechterzij, tussen zijn onderste twee ribben. Kort daarna voelde hij iets lopen langs zijn lichaam. Toen hij keek, zag hij dat zijn shirt rood was op de plek waar hij gestoken was. Daarna voelde hij ook dat het pijn deed.
Bij de rechter-commissaris heeft aangever deze verklaring herhaald. Aangever heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met een voorwerp op hem af kwam en hem stak. Hij zag dat het voorwerp glansde en dat verdachte het uitklapte. Verdachte haalde uit met een ronde beweging vanaf zijn middel. Iedereen keek eigenlijk toe. Verdachte kwam uit de groep naar voren lopen. De rest van de groep stond achter hem. Daarnaast heeft aangever verklaard dat hij niet met zijn zij in de sloot is gevallen en dat er niets scherps in de sloot lag.
Is aangever gestoken?
Het hof is van oordeel dat de verklaring van aangever dat hij is gestoken met een mes wordt ondersteund door het bij aangever aangetroffen letsel, het bloed en de beschadiging op het T-shirt van aangever en de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Het geconstateerde letsel en de waarnemingen van de getuigen passen bij de verklaring van aangever dat hij is gestoken met een mes. De aanvullende verklaring van de forensisch arts dat er meerdere scenario’s mogelijk zijn bij dit letsel maakt dit niet anders. Het scenario dat aangever in de sloot op een scherp voorwerp is gevallen, vindt geen steun in het dossier. Gelet op het voorgaande stelt het hof vast dat aangever [aangever] gestoken is met een mes.
Heeft verdachte aangever gestoken?
Het hof kan op basis van het dossier niet met een voldoende mate van zekerheid vaststellen dat verdachte degene is geweest die aangever met een mes heeft gestoken. De verklaring van aangever dat verdachte een mes uit zijn broekzak pakte en dit openklapte, vindt geen verdere steun in het dossier. Geen van de getuigen heeft hierover verklaard. Daarbij komt dat bij verdachte geen mes is aangetroffen en geen van de getuigen heeft verklaard bij verdachte een mes te hebben gezien, terwijl er -volgens de verklaring van aangever- een toekijkende groep personen achter verdachte zou hebben gestaan toen aangever gestoken werd. Ook heeft geen van de getuigen verklaard te hebben gezien dat verdachte een steekbeweging heeft gemaakt. Daarnaast heeft geen van de getuigen verklaard dat verdachte vlak voor of bij aangever heeft gestaan op het moment dat aangever uit de sloot kwam en zou zijn gestoken.
Het voorgaande brengt mee dat niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich aan het tenlastegelegde heeft schuldig gemaakt, zodat hij hiervan dient te worden vrijgesproken.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 167,84 aan materiële schade en € 1.300,00 aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in de vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [aangever]

Verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Veroordeelt de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. R. Prakke-Nieuwenhuizen en mr. M.J. Vos, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. E.G. Ruissaard, griffier,
en op 2 november 2021 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. R.W. van Zuijlen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.