ECLI:NL:GHARL:2021:10127

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
200.299.800/02
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot machtiging uithuisplaatsing van minderjarige na zorgwekkende situatie

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake de uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had het hof verzocht de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 29 juli 2021 te vernietigen, waarin de GI (Jeugdbescherming Gelderland) de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] had gekregen. De moeder was van mening dat de thuissituatie niet zodanig was dat een uithuisplaatsing gerechtvaardigd was en dat er minder ingrijpende maatregelen mogelijk waren. De GI voerde aan dat de uithuisplaatsing noodzakelijk was in het belang van [de minderjarige], gezien de zorgen over haar geestelijke en lichamelijke gesteldheid. Het hof heeft vastgesteld dat de machtiging tot uithuisplaatsing ten tijde van de zitting niet was geëffectueerd en dat [de minderjarige] nog bij haar ouders woonde. Het hof oordeelde dat er onvoldoende acute noodzaak was voor een uithuisplaatsing, vooral gezien de recente positieve ontwikkelingen in de schoolgang van [de minderjarige]. Het hof heeft de bestreden beschikking vernietigd en het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing alsnog afgewezen. De ouders werden aangespoord om samen te werken met hulpverlenende instanties en de GI werd verzocht een actievere rol te spelen in de begeleiding van [de minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.299.800/01 en 200.299.800/02
(zaaknummer rechtbank Gelderland 390166)
beschikking van 28 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.R. Roethof te Arnhem,
en
de gecertificeerde instelling
Jeugdbescherming Gelderland,
gevestigd te Arnhem,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader] ,
wonende te [woonplaats1] ,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, tevens houdende een schorsingsverzoek, met producties, ingekomen op
1 september 2021;
- een journaalbericht van mr. Roethof van 4 oktober 2021 met producties;
- een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 5 oktober 2021;
- het verweerschrift van de GI;
- een journaalbericht van mr. Roethof van 12 oktober 2021 met een productie.
2.2
Op 11 oktober 2021 is de hierna te noemen [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden door een raadsheer van het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 15 oktober 2021 plaatsgevonden. Daarbij waren aanwezig:
-de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
-de vader;
- [naam1] en [naam2] , namens de GI.
De raad heeft in zijn brief van 5 oktober 2021 aan het hof laten weten zich niet ter zitting te laten vertegenwoordigen.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
[de minderjarige] , geboren in de gemeente [gemeente] [in] 2007.
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige] . De vader heeft [de minderjarige] erkend.
3.2
Bij beschikking van 7 mei 2020 heeft de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, [de minderjarige] onder toezicht gesteld voor de duur van een half jaar, tot 7 november 2020, welke termijn laatstelijk is verlengd bij beschikking van 2 november 2020,tot 7 november 2021.
3.3
Bij beschikking van 20 april 2021 heeft dit hof de hiervoor genoemde beschikking van 2 november 2020 bekrachtigd.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 29 juli 2021 heeft de kinderrechter de GI gemachtigd om [de minderjarige] uit huis te plaatsen in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 29 juli 2021 tot 7 november 2021.
3.5
De in 3.4 genoemde machtiging was ten tijde van de zitting van het hof niet geëffectueerd. Dat betekent dat [de minderjarige] nog thuis woonde, bij haar ouders.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof de schorsing te bevelen van de uitvoerbaarheid bij voorraad van genoemde beschikking.
Zij verzoekt het hof verder de bestreden beschikking te vernietigen en het verzoek van de GI om machtiging te verlenen tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af te wijzen.
4.2
De GI heeft verweer gevoerd en gevraagd het verzoek van de moeder in hoger beroep af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
De schorsing van de uitvoerbaarheid bij voorraad
5.2
Het hof doet in deze beschikking uitspraak over het verzoek van de moeder tot afwijzing van de machtiging tot uithuisplaatsing. Daarom heeft de moeder geen belang meer bij een oordeel van het hof over het verzoek tot schorsing van de werking van de beschikking van de rechtbank. Het hof zal dat laatste verzoek daarom afwijzen.
De uithuisplaatsing
5.3
De moeder kan zich met de uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet verenigen. Zij voert – kort samengevat – het volgende aan. De moeder erkent dat er zorgen zijn over [de minderjarige] . De thuissituatie is volgens haar echter niet zodanig dat een uithuisplaatsing van [de minderjarige] gerechtvaardigd is. Er zijn andere, minder ingrijpende, maatregelen mogelijk om hetzelfde effect te bereiken. Zij en de vader zijn bereid om hulp te accepteren en mee te werken met de hulpverlenende instanties. Het verzoek van de GI tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] moet alsnog worden afgewezen, aldus de moeder.
5.4
De GI stelt dat de uithuisplaatsing in het belang van [de minderjarige] noodzakelijk is. Er zijn nog steeds zorgen om de geestelijke en de lichamelijke gesteldheid van [de minderjarige] . Afgelopen periode is een patroon gezien waarin de ouders hun toezegging om volledig mee te werken met hulpverlening voor [de minderjarige] steeds toch weer niet nakomen. De ouders geven geen inzicht in de thuissituatie. Omdat de ouders in het verleden geen dan wel onvoldoende medewerking hebben verleend aan minder ingrijpende maatregelen, bleef er geen andere mogelijkheid dan de uithuisplaatsing van [de minderjarige] aan te vragen.
5.5
Het hof oordeelt als volgt. Een uithuisplaatsing is een zogenoemd ‘ultimum remedium’ dat in de regel uiteindelijk wordt ingezet als andere, minder ingrijpende, maatregelen hebben gefaald. De moeder (en de vader) en de GI zijn het er over eens dat, zo is gebleken uit de stukken en het verhandelde ter zitting, er zorgen bestaan over [de minderjarige] . Er waren al langer zorgen over de schoolgang van [de minderjarige] , die zich op haar vorige school buitengesloten en gediscrimineerd voelde. Zij is afgelopen schooljaar en ook tijdens de hele basisschoolperiode veelvuldig afwezig geweest. Tijdens het gesprek met [de minderjarige] en tijdens de zitting is duidelijk geworden dat [de minderjarige] sinds 15 september 2021 een andere school bezoekt, het [naam3] College te [plaats] , waar onder andere wordt onderzocht welke school het best bij [de minderjarige] aansluit. Het hof acht het in ieder geval een positieve ontwikkeling dat deze zorg inmiddels de nodige aandacht krijgt en dat [de minderjarige] het naar haar zin heeft op deze school. Daarnaast bestaan er echter nog steeds zorgen over de sociaal-emotionele en cognitieve ontwikkeling van [de minderjarige] , die de nodige aandacht moeten krijgen. De ouders stellen dat de GI onvoldoende inspanningen heeft verricht om met minder ingrijpende maatregelen aan de zorgen van [de minderjarige] te werken.
De GI stelt daarentegen dat zij van de ouders geen gelegenheid heeft gekregen om met hen in gesprek te gaan en inzicht te krijgen in de thuissituatie. De GI kwam daardoor niet toe aan het inzetten van minder ingrijpende maatregelen en voor haar stond geen andere mogelijkheid meer open dan een machtiging tot uithuisplaatsing te vragen. Hoewel het hof die gedachtegang op zichzelf kan volgen, moet het constateren dat de verleende machtiging tot nu toe niet is geëffectueerd. Daar komt bij dat ten aanzien van het belangrijkste zorgpunt, de schoolgang van [de minderjarige] , nu een eerste positieve ontwikkeling is ingezet. Verder weegt mee dat [de minderjarige] in het gesprek op 11 oktober 2021 duidelijk te kennen heeft gegeven dat zij bij haar ouders wil blijven wonen. Bij deze stand van zaken is van de (acute) noodzaak voor een uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder onvoldoende gebleken. Het hof zal de verzochte machtiging tot uithuisplaatsing alsnog afwijzen.
Daarmee is niet gezegd dat er geen sprake meer is van een ernstige situatie en dat niet op voortvarende wijze aan de andere genoemde zorgen van [de minderjarige] dient te worden gewerkt. Het hof verwacht van de ouders dat zij, conform hun toezegging ter zitting en in het belang van [de minderjarige] , hun uiterste best gaan doen om zich open te stellen voor en mee te werken met hulpverlenende instanties en dat zij alle in dat verband te maken afspraken nakomen. Zij kunnen daarbij in beginsel geen voorwaarden stellen ten aanzien van de jeugdbeschermers die in het kader van de ondertoezichtstelling voor de GI optreden. Het hof verwacht van de GI dat zij een minder afwachtende houding zal aannemen en bij voor [de minderjarige] noodzakelijke beslissingen eerder tot uitvoering zal overgaan. Het hof wijst de ouders erop dat de huidige machtiging tot uithuisplaatsing, gelet op de hierna genoemde beslissing, vervalt maar dat de GI in de toekomst – bijvoorbeeld indien voldoende medewerking van de ouders uitblijft en de zorgen over [de minderjarige] blijven bestaan – een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] kan aanvragen.
5.6
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking vernietigen en het verzoek van de GI alsnog afwijzen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 29 juli 2021 en opnieuw beschikkende:
wijst het verzoek van de GI tot het verlenen van een machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] alsnog af;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E. de Boer, H.L. Wattel en A.T. Bol, bijgestaan door G.E.M. Bours als griffier, bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. Wattel en op 28 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.