ECLI:NL:GHARL:2021:10120

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 oktober 2021
Publicatiedatum
28 oktober 2021
Zaaknummer
200.291.821
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijfplaats en zorgregeling voor minderjarigen na echtscheiding

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de hoofdverblijfplaats van vijf minderjarige kinderen en de verdeling van zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen, terwijl de vrouw, verweerster, verzocht om de bestreden beschikking van de rechtbank Gelderland te bekrachtigen, waarin was bepaald dat de kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen onder toezicht staan van de GI en dat de vrouw beter in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen. De man heeft ook verzocht om een zorgregeling, maar het hof heeft besloten dat de omgang met de kinderen begeleid moet plaatsvinden, gezien de huidige situatie en de zorgen van de GI. De rechtbank had eerder de echtscheiding uitgesproken, maar de man was het niet eens met de beslissing over de hoofdverblijfplaats. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd en de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bevestigd, met uitzondering van de jongste, die bij de man blijft wonen. De omgangsregeling is vastgesteld op begeleide omgang gedurende drie uren per week. Daarnaast is er een beslissing genomen over de verdeling van het huwelijksvermogen, waarbij de man de auto en de inboedel krijgt, terwijl de vrouw de gouden sieraden behoudt. De kosten van de procedure zijn gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.291.821 en 200.291.822
(zaaknummer rechtbank Gelderland 376491)
beschikking van 28 oktober 2021
inzake
[verzoeker],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. S. Usanmaz te Arnhem,
en
[verweerster],
wonende te [woonplaats2] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Ünalan-Akkan te Arnhem.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
Stichting Jeugdbescherming regio Amsterdam (Jeugd Veilig Verder),
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 december 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (verder ook te noemen: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties 1, 2 en 3, ingekomen op 10 maart 2021;
- het verweerschrift met producties 1, 2 en 3;
- een journaalbericht van mr. Usanmaz van 6 april 2021 met ontbrekende stukken uit het
procesdossier uit de eerste aanleg;
- een journaalbericht van mr. Usanmaz van 20 september 2021 met producties 4 tot en
met 10;
- een brief van de GI van 23 september 2021 met bijlagen;
- een brief van de GI van 27 september 2021 met een rectificatie;
- een brief van de GI van 28 september 2021 met een rectificatie.
2.2
De man heeft bij separaat verzoekschrift van 16 april 2021 verzoeken gedaan tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking en tot het treffen van voorlopige voorzieningen. Het verzoek tot schorsing is geadministreerd onder zaaknummer 200.291.821/02 en het verzoek tot het treffen van voorlopige voorzieningen onder zaaknummer 200.291.821/03. De mondelinge behandeling van die verzoeken heeft op 10 mei 2021 plaatsgevonden. Bij beschikking van 10 juni 2021 heeft dit hof de werking van de bestreden beschikking ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige3] geschorst en bij wege van voorlopige voorziening bepaald dat de vrouw gehouden is de man één keer per maand schriftelijk (per e-mail) te informeren over alle aangelegenheden rondom de kinderen (zoals gezondheid, ontwikkeling, hobby’s).
2.3
De hierna te noemen minderjarigen [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] zijn in de gelegenheid gesteld om aan het hof te vertellen wat zij vinden het verzoek van hun vader om hun hoofdverblijfplaats bij hun vader te bepalen. [de minderjarige1] en [de minderjarige2] hebben aangegeven niet door het hof gehoord te willen worden, maar hebben wel bij brief hun mening kenbaar gemaakt.
2.4
Op 27 september 2021 is [de minderjarige3] verschenen, die buiten aanwezigheid van zijn vader en moeder door het hof is gehoord.
2.5
De mondelinge behandeling van de hoofdzaak heeft op 30 september 2021 plaatsgevonden. Daarbij zijn partijen in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Ook zijn verschenen [naam1] , gezinsvoogd, namens de GI en [naam2] namens de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de raad). Aan [naam3] en [naam4] , respectievelijk de persoonlijk begeleider van de man en de vrouw, is bijzondere toegang verleend.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn [in] 2004 te [plaats1] (Libanon) gehuwd.
3.2
Zij zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2005;
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2007;
- [de minderjarige3] , geboren [in] 2008;
- [de minderjarige4] , geboren [in] 2015; en
- [de minderjarige5] , geboren [in] 2017.
3.3
De vijf kinderen zijn onder toezicht gesteld van de GI. De ondertoezichtstelling is laatstelijk verlengd tot 30 april 2022.
3.4
Uit een eerdere relatie heeft de man nog drie kinderen, die allen meerderjarig zijn.
3.5
Op 16 januari 2018 heeft de vrouw een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. Bij beschikking van de rechtbank van 18 februari 2019 heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken en verder onder meer beslist over de hoofdverblijfplaats van de kinderen en verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en kinderalimentatie. Deze echtscheidingsbeschikking is echter nimmer ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand, zodat het huwelijk niet is geëindigd.
3.6
De vrouw heeft op 10 september 2020 opnieuw een verzoek tot echtscheiding en tot het treffen van nevenvoorzieningen ingediend. De man heeft in die procedure geen verweer gevoerd.
3.7
In de bestreden beschikking is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Die echtscheidingsbeschikking is op 23 april 2021 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand in Den Haag, waarmee het huwelijk van partijen is geëindigd.
3.8
Naast het uitspreken van de echtscheiding heeft de rechtbank in de bestreden beschikking bepaald dat de vijf minderjarige kinderen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, bepaald dat de man als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van die vijf kinderen een bedrag van € 50,- per maand aan de vrouw zal voldoen met ingang van 10 september 2020 en partijen is bevolen om ten overstaan van een notaris over te gaan tot het verdelen van de gemeenschap van goederen. Het meer of anders verzochte is afgewezen. Behoudens de uitgesproken echtscheiding zijn de voormelde beslissingen van de rechtbank uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de hoofdverblijfplaats van de vijf kinderen, de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (hierna: zorgregeling), en verdeling van het huwelijksvermogen.
4.2
De man is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Hij verzoekt het hof de bestreden beschikking (het hof leest:) deels te vernietigen en:
 de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem vast te stellen, of in ieder geval die van [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] ,
 een vakantieregeling vast te stellen,
 voor het geval de kinderen niet bij hem zouden komen te wonen een zorgregeling vast te stellen zoals door hem verwoord onder de punten 21 tot en met 26 in zijn beroepschrift,
 de huurrechten van de woning in [woonplaats1] aan hem toe te wijzen,
 de (wijze van) verdeling vast te stellen (te gelasten) van de huwelijksgoederengemeenschap zoals door hem omschreven in de punten 28 tot en met 36 van zijn beroepschrift, en
 de vrouw te veroordelen tot afgifte van bepaalde persoonlijke spullen van de man, uiterlijk binnen zeven dagen na de te wijzen beschikking.
Een en ander kosten rechtens.
4.3
De vrouw voert verweer en verzoekt het hof om, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken, behoudens het verzoek om het huurrecht van de woning aan hem toe te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Partijen hebben beiden de Nederlandse nationaliteit. Op de mondelinge behandeling heeft de man verklaard dat hij sinds 1995 de Nederlandse nationaliteit heeft en de vrouw heeft verklaard dat zij sinds 2015 de Nederlandse nationaliteit heeft. Verder hebben partijen verklaard dat de man al vóór het huwelijk in Nederland woonachtig was en dat de vrouw kort na hun huwelijk, te weten op 27 juli 2004, bij de man in Nederland is komen wonen.
de hoofdverblijfplaats
5.2
Het hof stelt ambtshalve vast dat aan de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt en dat het Nederlands recht van toepassing is op de verzoeken ten aanzien van de hoofdverblijfplaats en de zorgregeling.
5.3
Partijen hebben samen het gezag. Op grond van artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten:
a. een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken, alsmede met overeenkomstige toepassing van artikel 377a, derde lid, een tijdelijk verbod aan een ouder om met het kind contact te hebben;
b. de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft;
c. de wijze waarop informatie omtrent gewichtige aangelegenheden met betrekking tot de persoon en het vermogen van het kind wordt verschaft aan de ouder bij wie het kind niet zijn hoofdverblijfplaats heeft dan wel de wijze waarop deze ouder wordt geraadpleegd;
d. de wijze waarop informatie door derden overeenkomstig artikel 377c, eerste en tweede lid, wordt verschaft.
5.4
De rechtbank heeft - uitvoerbaar bij voorraad - de hoofdverblijfplaats van de vijf minderjarige kinderen bij de vrouw bepaald. Feitelijk echter is [de minderjarige3] bij zijn vader blijven wonen. De man is het er niet mee eens dat de hoofdverblijfplaats van de vijf kinderen bij de vrouw is bepaald. Hij verzoekt dat hun hoofdverblijfplaats bij hem wordt bepaald, althans in ieder geval van de jongste drie kinderen.
5.5
Het hof wijst dat verzoek af en overweegt daartoe als volgt. De vijf minderjarigen staan al lange tijd onder toezicht van de GI. Deze ondertoezichtstelling is recentelijk weer verlengd, omdat er nog steeds wordt voldaan aan de vereisten voor een ondertoezichtstelling. De ontwikkelingsbedreigingen die aanleiding zijn geweest voor de ondertoezichtstelling zijn dus nog niet weggenomen en de doelen die zijn gesteld worden nog niet gehaald. Om dat te kunnen bewerkstelligen is de medewerking van de ouders vereist. De GI heeft aangegeven dat zij met de vrouw goed in gesprek kunnen, dat zij leerbaar is en dat met haar afspraken kunnen worden gemaakt, maar dat dit met de man niet mogelijk is. Hij is het oneens met de GI en de gezinsvoogd, die dan ook op veel weerstand bij de man stuiten. De man wil zelf bepalen hoe hij met zijn kinderen omgaat en voelt zich onbegrepen en ongehoord. Hierdoor raakt de man gefrustreerd wat zich uit in emoties en dreigende bewoordingen en gedrag jegens de GI.
Voor de kinderen is het van belang dat zij rust ervaren en zo kunnen werken aan hun eigen problematieken. Die rust ervaren de kinderen volgens de GI bij hun moeder en daarom is het, in het belang van de kinderen, het beste als zij hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben. Niet alleen in juridische zin, maar ook feitelijk. Ook [de minderjarige3] , ten aanzien van wie zowel de GI als de raad grote zorgen hebben, dient dus bij zijn moeder te gaan wonen. [de minderjarige3] verblijft nog bij zijn vader, maar wordt als boodschapper gebruikt tussen zijn ouders. Zelf heeft hij aangegeven als ‘brug’ tussen hen te willen fungeren. Dat is echter niet iets waar een jongen van dertien zich mee moet bezighouden. [de minderjarige3] zit klem tussen zijn ouders en worstelt met een loyaliteitsconflict. Die indruk heeft het hof ook gekregen in het gesprek met [de minderjarige3] . Sinds kort krijgt [de minderjarige3] , net als zijn oudste zuster [de minderjarige1] (die gediagnostiseerd is met PTSS) persoonlijke hulpverlening. Die hulpverlening en behandeling moet hij in alle rust kunnen ondergaan. Die rust krijgt hij volgens de GI bij zijn moeder. Ook voor [de minderjarige2] is volgens de GI hulpverlening geïndiceerd, maar die is daar zelf nog niet aan toe. Ook voor de twee jongste kinderen is het volgens de GI en de raad beter dat zij bij hun moeder hun hoofdverblijfplaats hebben.
Gelet op de adviezen van de GI en de raad en gezien de overgelegde stukken is het hof van oordeel dat de vijf minderjarige kinderen van partijen hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw moeten hebben. De bestreden beschikking zal op dit punt bekrachtigt worden en de schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad eindigt. Dit houdt dus in dat [de minderjarige3] feitelijk van zijn vader naar zijn moeder moet verhuizen.
de zorgregeling
5.6
Voor het geval hof het verzoek van de man om de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij hem te bepalen niet zou toewijzen, heeft hij subsidiair om een omgangs- en vakantieregeling verzocht. Die zal het hof hierna beoordelen.
5.7
Op dit moment verloopt de omgang van de man met [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige5] en [de minderjarige4] moeizaam. De man heeft [de minderjarige1] sinds de scheiding niet meer gezien. [de minderjarige1] wil haar vader nu ook even niet zien. Met [de minderjarige2] heeft de man af en toe via WhatsApp en telefonisch contact. Eind maart jongstleden is er een voorval geweest waar de man zonder overleg en tegen de afspraken in de twee jongste kinderen naar de kermis en naar zijn huis heeft meegenomen. Dat heeft erin geresulteerd dat door de gezinsvoogd een tijdelijk contactverbod is afgekondigd. Sindsdien heeft de man de twee jongste kinderen niet meer gezien.
5.8
De man wenst een uitgebreide zorgregeling. De GI heeft aangegeven dat dit nu niet in het belang van de kinderen is. Verder heeft de GI zich uitgelaten wat nu wel wenselijk is in de omgang tussen de man en de kinderen, namelijk begeleide omgang gedurende drie uren op zaterdag met [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige5] en [de minderjarige4] . De GI zou graag de bevoegdheid willen om de verdere invulling van de contactregeling tussen de man en [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige5] en [de minderjarige4] zelfstandig vorm te geven en te wijzigen voor zover dit in het belang is van de kinderen. Voor [de minderjarige1] adviseert de GI de omgang met de man op te schorten tot zij en haar behandelaar aangeven dat zij weer klaar is om omgang op te bouwen.
5.9
Het hof overweegt als volgt. De uitvoering van de ondertoezichtstelling ligt bij de GI. De GI heeft daarom goed zicht op wat nodig en haalbaar is qua omvang in het belang van de kinderen. Van belang voor de kinderen is dat zij een goed contact met de vader en de moeder hebben. Daarvan is nu geen sprake en daar zal ook in het kader van de ondertoezichtstelling aan gewerkt moeten worden. Het hof zal daarom aan het verzoek van de GI tegemoet komen en bepalen dat [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige5] en [de minderjarige4] iedere zaterdag gedurende drie uren begeleide omgang met hun vader hebben. Het is vervolgens aan de GI om de omgangsregeling verder in te vullen en vorm te geven en zo nodig, in het belang van de kinderen, te wijzigen. Ten aanzien van [de minderjarige1] zal het hof de man het contact met haar ontzeggen, omdat aannemelijk is geworden dat omgang ernstig nadeel oplevert voor [de minderjarige1] en zij ernstige bezwaren tegen de omgang heeft (artikel 1:377a lid 1 onder a en c BW). Op dit moment is het beter dat [de minderjarige1] haar vader even niet ziet, gelet op haar PTSS en de hulpverlening daarbij. Bovendien heeft [de minderjarige1] ook zelf aan het hof laten weten op dit moment geen contact met haar vader te willen. Zodra de behandelaar van [de minderjarige1] aangeeft dat omgang weer kan, zal in overleg tussen [de minderjarige1] en de GI weer omgang kunnen worden opgebouwd.
5.1
Het vaststellen van een vakantieregeling met alle kinderen zoals de vader wenst, is in dit stadium nog te prematuur. Grief I van de man faalt.
de verdeling van het huwelijksvermogen
5.11
De man heeft ook verzocht om de verdeling van het huwelijksvermogen vast te stellen. Het hof heeft ambtshalve vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van dit verzoek. Nu partijen zijn gehuwd in Libanon, zal, voordat aan een verdeling wordt toegekomen, eerst moeten worden vastgesteld welk recht op het huwelijksvermogen van partijen van toepassing is.
5.12
Het hof heeft partijen bij brief van 14 juni 2021 verzocht zich uit te laten over het toepasselijke recht. Partijen hebben daarop niet gereageerd. Op de mondelinge behandeling is namens de man betoogd dat het Nederlandse huwelijksvermogensrecht vanaf de huwelijksvoltrekking van toepassing is op het huwelijksvermogen van partijen. Van de zijde van de vrouw is dit niet weersproken.
5.13
Het hof volgt de conclusie van de advocaat van de man. Partijen zijn gehuwd [in] 2004. Gelet op de huwelijksdatum is het Verdrag inzake het recht dat van toepassing is op het huwelijksvermogensregime (Haags Huwelijksvermogensverdrag 1978, verder: HHV) van toepassing. Partijen hebben geen rechtskeuze gemaakt. Op grond van artikel 4 van het HHV geldt dan als hoofdregel dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het interne recht van de staat op welks grondgebied de echtgenoten hun eerste gewone verblijfplaats na het huwelijk (huwelijksdomicilie) vestigen. De uitzonderingen op deze regel zijn niet van toepassing, zodat het huwelijksvermogensregime van partijen wordt beheerst door het Nederlandse recht, nu partijen hun eerste huwelijksdomicilie in Nederland hadden. Door partijen zijn voor noch tijdens het huwelijk huwelijksvoorwaarden gemaakt, zodat zij zijn zij gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen.
5.14
In zijn beroepschrift heeft de man vermeld dat de gemeenschap het volgende omvat:
  • de huurwoning te [woonplaats1] aan de [adres] ;
  • de auto van de man;
  • de inboedel in de woning;
  • 3 laptops;
  • 3 digitale fotocamera’s;
  • een externe harde schijf met fotobestanden van de man;
  • een usb stick van de man;
  • foto albums van de man;
  • gouden sieraden.
5.15
De vrouw heeft geen opgave gedaan van de omvang van de gemeenschap, maar heeft de voormelde opsomming door de man ook niet weersproken. Wel heeft zij ten aanzien van een aantal goederen gesteld dat deze niet in de verdeling dienen te worden betrokken of dat zij ze niet heeft. Gelet hierop zal het hof hierna de verschillende bestanddelen bespreken en voor zover mogelijk tot verdeling van de gemeenschap overgaan.
de huurwoning
5.16
Uiteraard behoort de huurwoning niet tot de gemeenschap, de man verzoekt dan ook om het huurrecht van deze woning aan hem toe te wijzen. De vrouw kan met dit verzoek instemmen. Het hof zal daarom, op grond van artikel 7:266 lid 5 BW, bepalen dat alleen de man met ingang van 1 november 2021 huurder van de woning [adres] te [woonplaats1] is.
de auto
5.17
De vrouw stelt dat de auto aan de man kan worden toegedeeld, maar dat de waarde tussen partijen verdeeld moet worden. Door de man is ten aanzien van de auto (een Honda Stream) een verkoopbewijs en een vrijwaringsbewijs overgelegd gedateerd 27 februari 2021. De auto is die dag voor € 100,- verkocht aan een sloopbedrijf. Op de peildatum behoorde deze auto dus nog tot de gemeenschap. Kennelijk was deze, gelet op het verkoopbewijs, € 100,- waard. De auto zal aan de man worden toegedeeld.
de inboedel
5.18
De inboedel staat kennelijk nog grotendeels in de woning in [woonplaats1] . Geen van partijen heeft een opgave gedaan van de zaken die tot de inboedel behoren en evenmin is daar een waarde aan toegekend. Weliswaar heeft de vrouw in haar verweer aangegeven dat de inboedel bij helfte verdeeld moet worden, maar zij heeft verzuimd om aan te geven welke zaken zij dan zou willen ontvangen. Gelet op het feit dat de vrouw inmiddels elders woont en er vanuit mag worden gegaan dat die woning is voorzien van inboedel, zal het hof de inboedel in de woning [adres] aan de man toedelen, behoudens die ten aanzien waarvan hierna anders wordt beslist. Ten aanzien van de waarde is door geen van partijen iets gesteld. Doorgaans echter heeft een gebruikte inboedel in het economisch verkeer weinig of geen waarde.
de laptops
5.19
Partijen zijn het erover eens dat er drie laptops zijn. Twee daarvan behoren echter toe aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] , ook daarover zijn partijen het eens. De laptops van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] behoren dan ook niet tot de te verdelen gemeenschap. De man wil de derde laptop graag toegedeeld krijgen, omdat daar bestanden van hem op staan. Volgens de vrouw is de laptop van haar en is deze stuk. Ze heeft er echter geen bezwaar tegen dat deze naar de man gaat. Het hof zal daarom die laptop aan de man toedelen. Gelet op het feit dat de laptop stuk is, gaat het hof ervan uit dat deze geen waarde heeft. Geen van partijen heeft overigens iets gesteld over de waarde van deze laptop.
fotocamera’s, externe harde schijf en usb stick
5.21
Volgens de man heeft de vrouw drie digitale fotocamera’s meegenomen, een externe harde schijf en een usb stick. Hierop zijn persoonlijke foto’s en bestanden opgeslagen. Van de camera’s wil hij er één hebben, de overige twee mag de vrouw behouden. Ter onderbouwing heeft hij de aankoopbon uit 2010 overgelegd. De vrouw verklaarde ter zitting dat zij de fotocamera’s niet heeft en ook niet weet waar ze zijn. Uit de door de man overgelegde aankoopbon blijkt bovendien dat het gaat om twee camera’s en een geheugenkaartje. Ook de externe harde schijf en de usb stick heeft de vrouw niet.
5.22
Het hof kan gelet op het vorenstaande de fotocamera’s, de externe harde schijf en de usb stick niet verdelen, nu niet duidelijk is of ze er nog zijn. Kennelijk heeft de man ze niet en de vrouw ook niet.
fotoalbums
5.23
In de fotoalbums zitten volgens de man onder meer oude foto’s van vóór het huwelijk. Deze foto’s wil hij graag ontvangen. De vrouw verklaarde geen fotoalbums te hebben zoals de man bedoeld, maar wel enkele losse foto’s van de man. Die mag de man wat haar betreft hebben. Het hof zal de vrouw daarom veroordelen tot afgifte van de losse foto’s van de man die de vrouw in haar bezit heeft.
sieraden
5.24
De man stelt dat de vrouw gouden sieraden heeft meegenomen, die een waarde hebben tussen de € 7.000,- en € 10.000,-. Ter zitting gaf de man aan uit te willen gaan van een waarde van € 8.000,-. Het gaat volgens de man om zes gouden armbanden, een gouden sieraden set (ketting en oorbellen) en een gouden ketting met hanger. Volgens de man behoren deze sieraden tot de gemeenschap en dienen deze verdeeld te worden. Hij verzoekt om teruggave van de helft van de sieraden dan wel dat de vrouw wordt veroordeeld tot vergoeding van de helft van de waarde van het goud aan de man.
5.25
De vrouw betwist dat het om zes gouden armbanden gaat, dat zijn er volgens haar drie. Daarop heeft de man ter zitting zijn vordering aangepast naar drie gouden armbanden. Ook betwist de vrouw de door de man genoemde waarde. Op de mondelinge behandeling verklaarde de vrouw dat de gouden armbanden bij haar familie in Libanon zijn en dat geldt ook voor de set. Bovendien zijn dit lijfsieraden en betreft het de bruidsschat. De ketting met hanger is cadeau gedaan aan [de minderjarige1] door haar oma.
5.26
Ten aanzien van de ketting met hanger is door de man niet weersproken dat deze aan [de minderjarige1] cadeau is gegeven. Niet duidelijk is geworden wanneer deze ketting aan haar is geschonken, zodat ook niet duidelijk is of deze op de peildatum nog tot de gemeenschap behoorde. Het hof kan de ketting met hanger dan ook niet verdelen. Ten aanzien van de drie armbanden en de set heeft de vrouw verklaard dat deze in Libanon zijn. Ook heeft zij gesteld dat het lijfsieraden zijn, waarmee ze kennelijk heeft willen betogen dat deze daarom haar toekomen. Wat daar ook van zij, het hof zal de drie gouden armbanden en sieraden set toedelen aan de vrouw. De man heeft weliswaar een waarde genoemd van alle sieraden tezamen, maar niet van elk sieraad afzonderlijk. Bovendien heeft de vrouw de door de man genoemde waarde betwist en heeft de man die ook niet nader onderbouwd.
5.27
Resumerend deelt het hof toe aan de man de auto merk Honda, de laptop (niet zijnde de laptops van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ), en de in de woning [adres] te [woonplaats1] aanwezige inboedel, en aan de vrouw de drie gouden armbanden en de sieradenset die in Libanon liggen. Verder zal de vrouw aan de man dienen af te geven de in haar bezit zijnde losse foto’s van de man van voor het huwelijk.
Voor het overige behoudt iedere partij wat hij of zij onder zich heeft. Met deze verdeling gaat het hof ervan uit dat partijen ongeveer een gelijke waarde hebben ontvangen, zodat hof deze verdeling zal vaststellen zonder nadere verrekening.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de eerste grief van de man. De tweede grief slaagt in zoverre dat het hof een verdeling vaststelt. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, deels vernietigen en beslissen als hierna vermeld en bekrachtigen voor het overige.
6.2
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen gewezen echtgenoten zijn en de procedure onder meer de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 december 2020, voor zover aan het hof ter beoordeling voorgelegd en voor zover daarin is bepaald dat [de minderjarige1] , [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige4] en [de minderjarige5] hun hoofdverblijfplaats bij de vrouw hebben, zodat [de minderjarige3] ook feitelijk naar zijn moeder dient te verhuizen;
7.2
bepaalt aanvullend dat [de minderjarige2] , [de minderjarige3] , [de minderjarige5] en [de minderjarige4] iedere zaterdag gedurende drie uren begeleide omgang met hun vader hebben. Bepaalt dat het vervolgens aan de GI is om de omgangsregeling verder in te vullen en vorm te geven en zo nodig, in het belang van de kinderen, te wijzigen. Ten aanzien van [de minderjarige1] ontzegt het hof de man het contact met haar, totdat de behandelaar van [de minderjarige1] aangeeft dat het weer kan, alsdan zal in overleg tussen [de minderjarige1] en de GI weer omgang worden opgebouwd;
7.3
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 10 december 2020, voor zover partijen daarin zijn bevolen om met elkaar over te gaan tot verdeling van de gemeenschap ten overstaan van een notaris en in zoverre opnieuw beschikkende:
deelt toe aan de man de auto merk Honda, de laptop (niet zijnde de laptops van [de minderjarige1] en [de minderjarige2] ), en de in de woning [adres] te [woonplaats1] aanwezig inboedel;
deelt toe aan de vrouw de drie gouden armbanden en de sieradenset die zich in Libanon bevinden;
veroordeelt de vrouw om aan de man af te geven de in haar bezit zijnde losse foto’s van de man van vóór het huwelijk;
voor het overige behoudt eenieder wat hij of zijn onder zich heeft;
een en ander zonder nadere verrekening.
7.4
bepaalt op grond van artikel 7:266 lid 5 BW dat de man met ingang van 1 november 2021 de enige huurder is van de woning [adres] te [woonplaats1] ;
7.5
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.6
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.7
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Feunekes, M.H.H.A. Moes en R. Krijger, bijgestaan door mr. H.P.J. Meijerink als griffier, en is op 28 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.