ECLI:NL:GHARL:2021:10095

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
200.285.460/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding vordering huurder wegens onrechtmatige ontruiming door verhuurder

In deze zaak vordert de huurder schadevergoeding van de verhuurder wegens onrechtmatige ontruiming van de woning. De huurder, hierna [appellant], heeft in 2014 de woning van de verhuurder, hierna [geïntimeerde], betrokken. Na een conflict over de verbouwing van de woning en het plaatsen van caravans in de tuin, heeft [geïntimeerde] de huurder via een WhatsApp-bericht verzocht de woning binnen tien dagen te ontruimen. De huurder heeft de woning verlaten, maar heeft zijn inboedel en twee caravans achtergelaten. De verhuurder heeft deze goederen vervolgens verwijderd en afgegeven aan een vriend van de huurder en naar een terrein in Amsterdam gebracht.

De huurder heeft de verhuurder aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden door het verwijderen van zijn bezittingen. In eerste aanleg heeft de kantonrechter de vorderingen van de huurder afgewezen, omdat deze onvoldoende had onderbouwd dat hij schade had geleden door het handelen van de verhuurder. De huurder is in hoger beroep gegaan en heeft grieven ingediend tegen deze afwijzing.

Het hof heeft geoordeeld dat de verhuurder onrechtmatig heeft gehandeld door de bezittingen van de huurder zonder gerechtelijke titel te verwijderen. Echter, het hof heeft ook vastgesteld dat de huurder zelf een deel van de verantwoordelijkheid draagt voor het verlies van zijn bezittingen, omdat hij niet tijdig gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn spullen op te halen. Het hof heeft het beroep van de verhuurder op eigen schuld van de huurder gehonoreerd, waardoor de schadevergoeding niet wordt toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, maar met wijziging van de gronden.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.285.460/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen 8026952 CV EXPL 19-8991)
arrest van 26 oktober 2021
in de zaak van
[appellant] ,
ingeschreven te [woonplaats1] ,
appellant,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. J. Kleiman,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats2] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W. Dwars.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
12 november 2019 en 28 juli 2020 die de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 27 oktober 2020,
- de memorie van grieven met producties,
- de memorie van antwoord.
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
3. De vaststaande feiten
3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten die tussen partijen vaststaan.
3.1.1.
[appellant] en [geïntimeerde] hebben elkaar in mei 2014 leren kennen op het terrein van de stadsnomaden aan de Volendammerweg in Amsterdam.
Om [appellant] behulpzaam te zijn heeft [geïntimeerde] aan [appellant] aangeboden dat deze de (leegstaande) woning van [geïntimeerde] te [woonplaats2] , [adres] , mocht gaan bewonen. [appellant] heeft van dat aanbod gebruik gemaakt en is in juli 2014 in de woning gaan wonen.
3.1.2.
In augustus 2014 kwam [geïntimeerde] ter ore dat [appellant] de woning van [geïntimeerde] (onder meer) aan het verbouwen was en twee caravans in de tuin bij de woning had geplaatst, een en ander zonder toestemming van [geïntimeerde] .
[geïntimeerde] heeft om die reden op of omstreeks 24 augustus 2014 via een whatsapp bericht aan [appellant] meegedeeld dat deze binnen tien dagen diende te vertrekken en de woning diende te ontruimen.
3.1.3.
[appellant] heeft wel de woning van [geïntimeerde] verlaten maar de twee caravans in de tuin en (een deel van) zijn inboedel in de woning achtergelaten.
[geïntimeerde] heeft vervolgens de twee caravans overgebracht naar het terrein van de stadsnomaden in Amsterdam waar partijen elkaar hadden leren kennen; de inboedelgoederen heeft [geïntimeerde] afgeleverd bij een vriend van [appellant] .
3.1.4.
[appellant] heeft [geïntimeerde] bij brief van 10 juli 2019 (productie 8 bij inleidende dagvaarding) aansprakelijk gesteld voor de schade die hij stelt te hebben geleden als gevolg van de verwijdering van zijn persoonlijke bezittingen uit de woning en de tuin in [woonplaats2] in 2014. Die aansprakelijkheidsstelling is herhaald bij brief van de advocaat van [appellant] d.d. 1 augustus 2019 (productie 9 bij inleidende dagvaarding).

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1.
[appellant] stelt zich in de onderhavige procedure op het standpunt dat hij schade heeft gelden als gevolg van onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] . Dat onrechtmatig handelen heeft hierin bestaan dat [geïntimeerde] , zonder daartoe gerechtigd te zijn, de persoonlijke bezittingen van [appellant] uit de woning en de tuin te [woonplaats2] heeft afgevoerd.
[appellant] heeft [geïntimeerde] gedagvaard voor de kantonrechter te Groningen. Hij vorderde:
I. [geïntimeerde] te veroordelen tot het betalen aan [appellant] van € 7.947,- te
vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 september 2014 tot aan de dag van
algehele voldoening;
II. [geïntimeerde] te veroordelen tot het betalen aan [appellant] van € 772,35
buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien
dagen na betekening van dit vonnis tot aan de dag van algehele voldoening;
III. [geïntimeerde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te vermeerderen
met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot aan
de dag van algehele voldoening;
IV. [geïntimeerde] te veroordelen aan [appellant] te betalen de nakosten ten bedrage van
€ 157,- zonder betekening van dit vonnis, vermeerderd met € 82,- in geval van
betekening.
4.2.
De kantonrechter heeft in het eindvonnis van 28 juli 2020 de vorderingen van [appellant] afgewezen. De kantonrechter overwoog daartoe (kort samengevat) dat weliswaar [geïntimeerde] jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld door goederen van [appellant] eigenhandig uit de woning en de tuin in [woonplaats2] te verwijderen, maar naar het oordeel van de kantonrechter was door [appellant] onvoldoende onderbouwd dat hij door dat onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] schade heeft geleden.
De kantonrechter heeft [appellant] in de proceskosten veroordeeld.

5.De motivering van de beslissing in hoger beroep

5.1.
[appellant] kan zich niet verenigen met de afwijzing van zijn vorderingen en is in hoger beroep gekomen. Hij heeft twee grieven tegen het eindvonnis van de kantonrechter aangevoerd en hij heeft geconcludeerd tot vernietiging van dat vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
5.2.
[geïntimeerde] heeft de grieven bestreden en geconcludeerd tot bekrachtiging van het vonnis van de kantonrechter, al dan niet onder aanvulling of verbetering van gronden, met veroordeling van [appellant] in de kosten van het hoger beroep, de eventuele nakosten en verhoging met wettelijke rente daaronder begrepen.
5.3.
Alvorens de grieven te beoordelen overweegt het hof het volgende.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep geoordeeld dat de overeenkomst die partijen met betrekking tot de woning in [woonplaats2] hebben gesloten, moet worden gekwalificeerd als een bruikleenovereenkomst. De kantonrechter heeft voorts geoordeeld dat de opzegging van de overeenkomst door [geïntimeerde] op of omstreeks 24 augustus 2014 met een opzegtermijn van tien dagen gerechtvaardigd was en dat [appellant] in die opzegging heeft berust.
Tegen deze oordelen van de kantonrechter zijn geen grieven aangevoerd, zodat ook het hof hiervan uitgaat.
5.4.
De kantonrechter heeft in het vonnis waarvan beroep verder geoordeeld dat [geïntimeerde] onrechtmatig jegens [appellant] heeft gehandeld door diens bezittingen eigenhandig uit de woning en de bijbehorende tuin te verwijderen. Tegen dit oordeel zijn evenmin grieven aangevoerd, maar [geïntimeerde] heeft in eerste aanleg bestreden dat hij jegens [appellant] onrechtmatig heeft gehandeld en aangezien – zoals hierna zal blijken – de grieven van [appellant] tegen het vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk gegrond zijn, dient het hof in het kader van de devolutieve werking van het hoger beroep het hier bedoelde verweer van [geïntimeerde] opnieuw te beoordelen.
5.5.
Het hof is, net als de kantonrechter, van oordeel dat het hier bedoelde verweer van [geïntimeerde] niet opgaat. [geïntimeerde] heeft, na beëindiging van de met [appellant] gesloten bruikleenovereenkomst, de woning en de bijbehorende tuin eigenhandig ontruimd. Echter: ingevolge de artikelen 555 en 556 Rv dient een dergelijke ontruiming gebaseerd te zijn op een executoriale titel en te geschieden door een deurwaarder. Aan deze vereisten is in dit geval niet voldaan. Terecht heeft de kantonrechter dan ook geoordeeld dat [geïntimeerde] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [appellant] .
5.6.
De grieven van [appellant] zijn gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat hij onvoldoende heeft onderbouwd dat hij schade heeft geleden als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerde] . [appellant] is het niet eens met dit oordeel van de kantonrechter en hij heeft in hoger beroep nadere informatie verstrekt omtrent de door hem gestelde schade.
5.7.
Volgens [appellant] bestaat zijn schade (zo begrijpt het hof) uit het verlies van zijn twee caravans en het verlies van zijn inboedelgoederen die in de woning in [woonplaats2] waren achtergebleven.
Wat betreft de twee caravans heeft [appellant] aangevoerd dat deze door [geïntimeerde] zijn overgebracht naar het terrein van de stadsnomaden in Amsterdam alwaar ze in gebruik zijn genomen door junks. Volgens [appellant] kon hij de caravans daar niet ophalen omdat hij eerder betrokken was geweest bij een steekincident op die locatie.
[appellant] schat de waarde van de twee caravans op respectievelijk € 550,- en € 1.000,-.
Wat betreft de inboedelgoederen die in de woning waren achtergebleven heeft [appellant] een specificatie overgelegd als productie 13 bij inleidende dagvaarding. De waarde van die inboedelgoederen is door [appellant] geschat op € 6.397,-.
5.8.
Wat de caravans betreft is door [geïntimeerde] erkend dat zich in de tuin van de woning in [woonplaats2] twee caravans van [appellant] bevonden en dat hij die, na de beëindiging van de bruikleenovereenkomst, heeft overgebracht naar het terrein van de stadsnomaden in Amsterdam. Volgens [geïntimeerde] ging het om oude caravans met een geringe waarde. Merk en type van de caravans weet hij niet meer, maar hij betwist dat één van de twee caravans een Knaus Comfort was.
5.9.
Het hof oordeelt hieromtrent als volgt.
Gelet op de erkenning door [geïntimeerde] staat vast dat de twee caravans die door [appellant] waren geplaatst in de tuin bij de woning in [woonplaats2] , door [geïntimeerde] zijn overgebracht naar het terrein van de stadsnomaden in Amsterdam.
Naar het oordeel van het hof heeft [appellant] , met de overlegging van het registratiebewijs van de caravan King TE 470 met kenteken [kenteken] (productie 10 bij memorie van grieven) voldoende aangetoond dat het hier om één van de twee caravans in de tuin bij de woning in [woonplaats2] gaat. Blijkens het registratiebewijs was [appellant] vanaf
13 augustus 2014 eigenaar van deze caravan.
Dat de waarde van deze caravan in 2014 € 550,- bedroeg, is door [appellant] onvoldoende onderbouwd. De caravan was in 2014 ruim 35 jaar oud. Weliswaar is door [appellant] verwezen naar een verkoopadvertentie van een andere caravan King TE, maar uit die advertentie valt naar het oordeel van het hof niet af te leiden dat het om een vergelijkbare caravan zou gaan. Ander bewijs van de door [appellant] gestelde waarde, bijvoorbeeld in de vorm van een aankoopnota, ontbreekt.
5.10.
De tweede caravan was volgens [appellant] een Knaus Comfort, eveneens met een ouderdom van circa 35 jaar. Een registratiebewijs van deze caravan ontbreekt.
[geïntimeerde] heeft betwist dat de tweede caravan een Knaus Comfort was. Mede gelet hierop kunnen de door [appellant] in het geding gebrachte verkoopadvertenties
(producties 14 en 15 bij memorie van grieven) niet als een toereikende onderbouwing van de door hem gestelde (en door [geïntimeerde] betwiste) waarde van € 1.000,- worden aangemerkt.
5.11.
Met betrekking tot de afgevoerde inboedelgoederen overweegt het hof het volgende.
Afgaande op de lijst die door [appellant] als productie 13 bij inleidende dagvaarding is overgelegd, is in de woning geen meubilair achtergebleven, maar wel (voornamelijk) eet- en drinkgerei, slaapgerei, kleding, boeken, CD’s, handgereedschap, twee gitaren en speakerboxen. [geïntimeerde] heeft betwist dat hij na afloop van de bruikleenovereenkomst (alle) zaken op de lijst in de woning heeft aangetroffen.
Ten bewijze van zijn stelling dat de zaken op de lijst wél in de woning aanwezig waren, heeft [appellant] schriftelijke verklaringen van [naam1] , [naam2] en [naam3] in het geding gebracht (producties 16, 17 en 18 bij memorie van grieven). Naar het oordeel van het hof zijn die verklaringen onvoldoende specifiek om te kunnen dienen als bewijs voor de stelling van [appellant] dat de door hem overgelegde lijst met achtergelaten inboedelgoederen juist is. Overig bewijs voor die stelling ontbreekt.
Voor de door [appellant] gestelde waarde van de achtergelaten inboedelgoederen geldt dat [appellant] die waarde (die door [geïntimeerde] is betwist) onvoldoende heeft onderbouwd. De door [appellant] overgelegde advertenties van (nieuwe) artikelen die volgens [appellant] vergelijkbaar zouden zijn, kunnen naar het oordeel van het hof niet als een toereikende onderbouwing van de gestelde waarde worden aangemerkt.
5.12.
Het ontbreken van een toereikende onderbouwing van de omvang van de door [appellant] gestelde schade betekent echter niet dat dat de (volledige) vordering van [appellant] moet worden afgewezen. Immers: ingevolge de jurisprudentie van de Hoge Raad is voor toewijzing van een vordering tot schadevergoeding voldoende dat feiten worden gesteld en komen vast te staan waaruit in het algemeen het geleden zijn van schade kan worden afgeleid. Alsdan staat het de rechter vrij om, mede in aanmerking genomen de aard van de schade, zonder nader bewijs aannemelijk te achten dat schade is geleden en de omvang daarvan vervolgens te schatten. (HR 28 juni 1991, NJ 1991, 746).
In dit geval staat vast dat [geïntimeerde] na het einde van de bruikleenovereenkomst op onrechtmatige wijze twee caravans en inboedelgoederen van [appellant] uit de woning in [woonplaats2] heeft verwijderd. Door [geïntimeerde] is onvoldoende betwist dat dit voor [appellant] heeft geleid tot het verlies van die caravans en inboedelgoederen. Aannemelijk is dat [appellant] hierdoor schade heeft geleden, met dien verstande dat die schade beperkt zal zijn, dit gelet op de ouderdom van de caravans en op de aard van de inboedelgoederen waarvan [appellant] vergoeding wenst te ontvangen.
5.13.
Het voorgaande leidt desondanks niet tot toewijzing van (een deel van) de vorderingen van [appellant] , dit gelet op het volgende.
5.14.
[geïntimeerde] heeft een beroep gedaan op het bepaald in artikel 6:101 BW: volgens [geïntimeerde] is de schade door eigen schuld van [appellant] ontstaan, aangezien hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn bezittingen op te halen.
5.15.
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
[geïntimeerde] heeft terecht aangevoerd dat aan [appellant] valt toe te rekenen dat hij geen gebruik heeft gemaakt van de mogelijkheid om zijn bezittingen op te halen. Hij wist dat hij binnen tien dagen na aanzegging uit de woning diende te vertrekken en deze moest ontruimen. [appellant] is uit de woning vertrokken zonder de achtergelaten bezittingen mee te nemen.
[appellant] stelt weliswaar dat hij op 8 september 2014 opgenomen is in een ziekenhuis, maar [geïntimeerde] heeft dit betwist en bewijs ontbreekt. Bovendien valt de datum
8 september 2014 ná de termijn van 10 dagen waarbinnen ontruimd moest worden. Hier komt nog bij dat niet gesteld of gebleken is dat er niemand anders was die, indien nodig, de bezittingen van [appellant] had kunnen ophalen.
Voor de caravans geldt verder dat [appellant] ermee bekend was dat ze waren verplaatst naar het terrein van de stadsnomaden in Amsterdam. [appellant] stelt dat hij zich niet meer op dat terrein kon vertonen vanwege een steekincident, maar ook deze omstandigheid rekent het hof aan [appellant] toe en bovendien geldt op dit punt dat niet gesteld of gebleken is dat niemand anders die caravans voor [appellant] kon ophalen.
Met betrekking tot de inboedelgoederen is tenslotte nog van belang dat door [geïntimeerde] onbetwist is gesteld dat hij deze heeft afgegeven aan een vriend van [appellant] . Door [appellant] is niet toegelicht waarom het niet mogelijk was de inboedelgoederen bij die vriend op te halen.
5.16.
Al bij al is het hof van oordeel dat het beroep van [geïntimeerde] op artikel 6:101 BW slaagt: in het licht van voormelde omstandigheden eist de billijkheid dat aan [appellant] geen vergoeding toekomt van de door hem geleden schade.
5.17.
Het door [appellant] gevorderde bedrag aan buitengerechtelijke incassokosten is evenmin toewijsbaar.

6.De slotsom

6.1
Het bestreden vonnis dient te worden bekrachtigd, zij het met wijziging van de gronden zoals in het voorgaande is vermeld.
6.2
[appellant] dient als de in het ongelijk gestelde partij te worden veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, zoals hierna zal worden aangegeven.

7.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen d.d. 28 juli 2020 met wijziging van de gronden zoals in het voorgaande is vermeld;
veroordeelt [appellant] in de kosten van het hoger beroep en begroot die kosten aan de zijde van [geïntimeerde] op € 332,- voor griffierecht en op € 787,- voor salaris advocaat, en wat betreft de nakosten op € 163,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 248,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de voormelde veroordeling en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden en bepaalt dat de bedragen van € 332,- en € 787,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak en het bedrag van € 163,- binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak dan wel het bedrag van € 248,- vermeerderd met explootkosten binnen veertien dagen na de dag van betekening moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, C.J.H.G. Bronzwaer en J.N. de Blécourt en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 26 oktober 2021.