ECLI:NL:GHARL:2021:10076

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 oktober 2021
Publicatiedatum
26 oktober 2021
Zaaknummer
200.298.134
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing en omgangsregeling tijdens uithuisplaatsing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 oktober 2021 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van drie minderjarige kinderen. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had grieven ingediend tegen de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, die op 6 juli 2021 de kinderen onder toezicht had gesteld en hen uithuisgeplaatst. De moeder verzocht het hof om de bestreden beschikking te schorsen en de kinderen bij haar terug te plaatsen, of in ieder geval om een deskundigenonderzoek te gelasten naar haar geschiktheid als verzorgster. De GI, William Schrikker Stichting, verzocht het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 oktober 2021 zijn de moeder en haar advocaat, mr. D. Simo, verschenen, evenals vertegenwoordigers van de GI. Het hof heeft vastgesteld dat de moeder niet in staat is om een veilig opvoedingsklimaat te bieden, wat heeft geleid tot de uithuisplaatsing van de kinderen. De moeder heeft onvoldoende inzicht in de problematiek van de kinderen en heeft geweigerd toestemming te geven voor hun behandeling. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om de kinderen te horen afgewezen, omdat de kinderen niet naar het hof zijn gekomen voor een kindgesprek.

Het hof heeft uiteindelijk de beschikking van de kinderrechter bekrachtigd, waarbij de machtiging tot uithuisplaatsing is gehandhaafd. De moeder's verzoeken om een omgangsregeling en nader onderzoek zijn afgewezen, omdat het hof van oordeel is dat eerst moet worden afgewacht of de contacten tussen de moeder en de kinderen tot stand kunnen komen. De beslissing van het hof is genomen in het belang van de kinderen, die momenteel in een jeugdhulpaanbieder verblijven.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.298.134/01
(zaaknummer rechtbank Gelderland 389048)
beschikking van 26 oktober 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Simo te Culemborg,
en
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.

1.1. Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 6 juli 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, hierna ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 4 augustus 2021;
  • een brief van de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) van 10 augustus 2021;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een journaalbericht van mr. Simo van 24 augustus 2021 met een productie;
  • een journaalbericht van mr. Simo van 29 september 2021 met producties;
  • een brief van de GI van 1 oktober 2021 met als productie e-mailberichten;
  • een journaalbericht van mr. Simo van 4 oktober 2021.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 oktober 2021 plaatsgevonden.
Verschenen zijn:
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat, een tolk en een begeleider, aan wie bijzondere toegang is verleend,
  • [naam1] (via beeldverbinding) namens de GI, bijgestaan door [naam2] .
De raad heeft bij brief van 10 augustus 2021, genoemd onder 2.1, laten weten niet aanwezig te zullen zijn.

3.De feiten

3.1
Uit de moeder zijn geboren:
  • [de minderjarige1] , [in] 2005 te [plaats1] , [land] ,
  • [de minderjarige2] , [in] 2008 te [plaats1] , [land] , en
  • [de minderjarige3] , [in] 2013 te [plaats1] , [land] .
3.2
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] (verder gezamenlijk ook te noemen: de kinderen).
3.3
De moeder heeft ook een meerderjarige zoon: [de meerderjarige] , geboren [in] 2002.
3.4
Bij beschikking van 16 december 2016 heeft de kinderrechter de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Gelderland (hierna: Jeugdbescherming Gelderland). De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd, de laatste keer bij beschikking van 26 november 2020 tot 16 december 2021.
3.5
Bij beschikking van 28 februari 2020 heeft de kinderrechter Jeugdbescherming Gelderland vervangen door de GI.
3.6
Tot de bestreden beschikking woonden de kinderen bij de moeder en [de meerderjarige] . Sinds 9 juli 2021 zijn de kinderen uithuisgeplaatst en verblijven zij in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder. [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verblijven samen in een andere accommodatie dan [de minderjarige1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de kinderrechter machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen in een accommodatie jeugdhulpaanbieder verleend tot 16 december 2021.
4.2
De moeder is met acht grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. De moeder verzoekt het hof om bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren (het hof begrijpt) beschikking:
  • primair de werking van de bestreden beschikking te schorsen in afwachting van de uitkomst van de procedure in hoger beroep en subsidiair de werking van de bestreden beschikking te schorsen tot er door het hof te gelasten deskundigenonderzoek naar de geschiktheid van de moeder om de kinderen zelf te verzorgen en op te voeden heeft plaatsgevonden en er door de deskundige een eindrapport is opgesteld;
  • de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, primair de GI niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in eerste aanleg dan wel dat verzoek af te wijzen en te bepalen dat de kinderen bij de moeder dienen te worden teruggeplaatst, subsidiair een onafhankelijk deskundigenonderzoek te gelasten naar de geschiktheid van de moeder om de kinderen zelf te verzorgen en op te voeden, waarbij voor de duur van het onderzoek een omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen wordt vastgesteld van eenmaal per week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur en meer subsidiair de machtiging tot uithuisplaatsing te (het hof begrijpt) verlenen voor een kortere periode, waarbij een omgangsregeling wordt tussen de moeder en de kinderen wordt vastgesteld van eenmaal per week van vrijdag 17.00 uur tot zondag 17.00 uur.
4.3
De GI voert verweer. De GI verzoekt het hof om de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar verzoek in hoger beroep dan wel dit verzoek af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4
Bij beschikking van 9 september 2021 heeft dit hof het verzoek van de moeder om de werking van de bestreden beschikking te schorsen afgewezen.

5.De motivering van de beslissing

Overlegging stukken
5.1
Op de mondelinge behandeling heeft mr. Simo bezwaar gemaakt tegen overlegging van de productie (e-mailberichten) bij de brief van de GI van 1 oktober 2021, omdat deze productie te laat is ingediend, terwijl uit de datering van de e-mailberichten blijkt dat deze productie eerder overgelegd had kunnen worden. Bovendien heeft mr. Simo deze
e-mailberichten niet met de moeder kunnen bespreken en is de moeder de kans ontnomen er producties tegenover te stellen die het standpunt van de GI kunnen ontkrachten.
Het hof heeft na schorsing van de mondelinge behandeling beslist dat op de e-mailberichten acht wordt geslagen, omdat in jeugd(beschermings)zaken in beginsel nog kort voor de mondelinge behandeling stukken mogen worden overgelegd die van belang zijn, de stukken waar het hier om gaat kort en eenvoudig te doorgronden zijn en mr. Simo heeft gezegd deze stukken al te kennen zodat zij zich voldoende moet hebben kunnen voorbereiden op een inhoudelijke reactie daarop.
Oproepen van de vader
5.2
De moeder voert allereerst aan dat de vader in eerste aanleg ten onrechte niet is opgeroepen. De vader heeft de kinderen erkend en zover de moeder weet, is hij ook belast met het gezag over de kinderen. De vader woont in de Verenigde Staten en heeft wekelijks telefonisch contact met de kinderen. De GI en hulpverleners zijn daarvan op de hoogte. Bovendien dragen de kinderen de geslachtsnaam van de vader, aldus nog steeds de moeder. Onder deze omstandigheden had de GI volgens de moeder niet mogen worden ontvangen in haar verzoek in eerste aanleg.
5.3
Het hof stelt voorop dat de vader in deze jeugdbeschermingszaak alleen als hij met het gezag over de kinderen is belast als belanghebbende wordt opgeroepen om ter mondelinge behandeling te verschijnen. Uit de door de moeder ingenomen stellingen en de aan het hof ter beschikking staande middelen (het gezagsregister) is niet gebleken dat de vader is belast met het ouderlijk gezag over de kinderen. Het hof gaat daarom aan deze stelling van de moeder voorbij.
Horen minderjarigen
5.4
De moeder heeft het hof verzocht om alle kinderen te horen. De moeder heeft zorgen over de verblijfplaats van de kinderen, omdat zij van de kinderen heeft gehoord dat zij daar worden geslagen.
5.5
Het hof stelt voorop dat [de minderjarige1] en [de minderjarige2] via de GI zijn opgeroepen om tijdens een kindgesprek hun mening kenbaar te maken over het verzoek, maar dat zij niet naar het hof zijn gekomen.
5.6
Op de mondelinge behandeling heeft de jeugdbeschermer verklaard dat zij de uitnodiging aan [de minderjarige1] en [de minderjarige2] heeft gegeven en dat zij hen heeft verteld hoe een kindgesprek in zijn werk gaat. Zowel [de minderjarige1] als [de minderjarige2] hebben toen tegen de jeugdbeschermer verteld het spannend te vinden om naar het kindgesprek te gaan, maar wel te willen komen, zodat er vervoer en begeleiding voor hen is geregeld. Uiteindelijk bleek [de minderjarige2] het op het laatste moment te spannend te vinden om naar het kindgesprek te komen. Volgens de jeugdbescherming zal dit hoogstwaarschijnlijk ook voor [de minderjarige1] het geval zijn geweest. Daarbij komt ook nog dat [de minderjarige1] zijn handen vol heeft aan zijn schoolprogramma en het gesprek ook om die reden voor hem te belastend zou zijn geweest, aldus de jeugdbeschermer.
5.7
De verklaring van de jeugdbeschermer komt het hof aannemelijk voor. Het hof ziet geen aanleiding [de minderjarige1] en [de minderjarige2] opnieuw op te roepen voor een kindgesprek. Het is een recht van de minderjarigen om gehoord te worden maar zij hoeven daarvan geen gebruik te maken. Het hof zal in zoverre het verzoek van de moeder afwijzen.
5.8
Het hof wijst ook het verzoek van de moeder om [de minderjarige3] te horen af. Gelet op zijn leeftijd en verstandelijke beperking kan [de minderjarige3] niet overzien wat een kindgesprek inhoudt en waarvoor het dient. Het hof is van oordeel dat het daarom te belastend voor hem is om te worden betrokken in een juridische procedure.
De machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen
5.9
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.1
Evenals de kinderrechter en op dezelfde gronden als de kinderrechter is het hof van oordeel dat op grond van de stukken en hetgeen tijdens de mondelinge behandeling naar voren is gekomen dat de moeder op dit moment niet in staat is de kinderen een veilig en stabiel opvoedingsklimaat te bieden, zodat een uithuisplaatsing noodzakelijk is in het belang van hun opvoeding en verzorging. Vanwege de zorgen over de kinderen is een kortere duur van de uithuisplaatsing ook niet aan de orde. Het hof voegt daar het volgende aan toe.
Inmiddels zijn er aanwijzingen dat bij de kinderen - naast de geconstateerde gedragsproblemen - sprake is van hechtingsproblematiek. Om beter zicht te krijgen op de specifieke problematiek van de kinderen en welke hulpverlening zij nodig hebben, is volgens de jeugdbeschermer een breed psychologisch onderzoek nodig. Dit onderzoek is inmiddels aangevraagd en de kinderen zijn op de wachtlijst geplaatst.
Voor zover de moeder aanvoert dat er fouten en onjuistheden in de rapportages en de (eerdere) verzoeken staan, neemt dit niet de (ernstige) zorgen over de kinderen weg.
De moeder heeft onvoldoende inzicht in de problematiek van de kinderen. Zo heeft de moeder op de mondelinge behandeling verklaard geen toestemming te zullen geven voor behandeling van de kinderen, omdat zij geen problemen hebben en zij niet ziek zijn. Daarnaast zijn er concrete zorgen over de opvoedingssituatie bij de moeder. Zo is onduidelijk welke invloed [de meerderjarige] op de moeder en de gezinssituatie heeft, terwijl [de meerderjarige] inmiddels weer thuis woont. Verder is tijdens een bespreking van het regieteam naar voren gekomen dat een verzoek zal worden ingediend ter ontbinding van de huurovereenkomst van de moeder, zodat de huisvesting van de moeder onzeker wordt.
De moeder heeft aangevoerd dat zij vanwege een taalbarrière niet begrijpt wat de GI van haar verlangt. Het hof heeft geconstateerd dat de GI zich heeft ingespannen om te zorgen voor een vertaling of een tolk op de momenten waarop de moeder aanwijzingen krijgt van de GI. Dit betekent volgens het hof dat niet een taalprobleem de oorzaak is van het feit dat de boodschappen van de GI niet goed bij de moeder aankomen. Ook volgt het hof de moeder niet in haar standpunt dat het verschil in visie op de opvoeding door de moeder wordt veroorzaakt door het cultuurverschil dat er is. Zoals hiervoor is overwogen en zoals door de kinderrechter uiteen is gezet, zijn er ernstige zorgen over de ontwikkeling van de kinderen en lijkt de moeder dat niet in te kunnen zien.
Onderzoek
5.11
De moeder verzoekt subsidiair dat er een onderzoek wordt gedaan om te kijken of de kinderen weer thuis kunnen wonen. Volgens de moeder is er passende hulpverlening beschikbaar voor de kinderen die kan worden aangeboden in het kader van een ondertoezichtstelling. Een machtiging tot uithuisplaatsing is daarvoor volgens de moeder niet nodig.
5.12
In artikel 810a lid 2 Rv staat dat in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen de rechter op verzoek van een ouder en na overleg met die ouder een deskundige benoemt, mits dat mede tot beslissing van de zaak kan leiden en het belang van het kind zich daartegen niet verzet. Artikel 810a lid 2 Rv is niet alleen van toepassing in zaken betreffende de ondertoezichtstelling van minderjarigen maar tevens van toepassing in zaken met betrekking tot de uithuisplaatsing van minderjarigen.
5.13
Het hof zal het verzoek van de moeder om een nader onderzoek te gelasten afwijzen. Zoals hiervoor is overwogen, is op de mondelinge behandeling gebleken dat een breed psychologisch onderzoek voor de kinderen zal worden ingezet om te bepalen welke hulpverlening zij nodig hebben. Het hof is van oordeel dat de uitkomsten van dit onderzoek dienen te worden afgewacht alvorens eventueel nader onderzoek moet worden ingezet zoals door de moeder is verzocht. Voor het onderzoek dat de moeder verzoekt, is het nog te vroeg.
Omgangsregeling
5.14
De moeder verzoekt ten slotte een omgangsregeling vast te stellen waarbij de kinderen ieder weekend bij haar verblijven. Het hof zal dit verzoek afwijzen. De jeugdbeschermer heeft op de mondelinge behandeling verklaard dat het de moeder niet lukt om zelf naar de kinderen te gaan om uitvoering te geven aan een omgangsregeling. De jeugdbeschermer heeft daarom bij de gemeente geregeld dat de moeder wekelijks met een taxi naar de kinderen zal worden gebracht en van deur tot deur zal worden begeleid. Het hof is van oordeel dat eerst moet worden afgewacht of deze contacten tot stand kunnen worden gebracht voordat wordt gekeken naar een verdere invulling van de omgangsregeling tussen de moeder en de kinderen. Die verdere invulling is dan aan de GI. Het hof wijst het verzoek van de moeder daarom af.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem, van 6 juli 2021;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, E.B. Knottnerus en M.J. Vos, bijgestaan door mr. M. van Esveld als griffier, en is op 26 oktober 2021 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.