In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een geschil tussen een man en een vrouw die in gemeenschap van goederen gehuwd zijn geweest en hun huwelijk hebben beëindigd door echtscheiding. De echtscheidingsbeschikking is op 31 december 2012 ingeschreven. De man is de enige bestuurder en aandeelhouder van [C] B.V. In het echtscheidingsconvenant is afgesproken dat er een regeling getroffen zal worden voor het in eigen beheer opgebouwde pensioen na de juridische splitsing van de vennootschap. De vrouw heeft in eerste aanleg gevorderd dat het aan haar toekomende deel van de pensioenaanspraken van de man bij een externe pensioenverzekeraar wordt afgestort, met een dwangsom als sanctie bij niet-naleving. De rechtbank heeft de man veroordeeld om dit te bewerkstelligen, maar de man heeft hoger beroep ingesteld.
In het hoger beroep heeft de vrouw de man aangesproken op de aard van de pensioenregeling, waarbij de man stelt dat het een beschikbare-premieregeling betreft, terwijl de vrouw meent recht te hebben op een gegarandeerde uitkering. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen en heeft behoefte aan nadere stukken om de aard van de pensioenregeling vast te stellen. Het hof heeft de man de tijd gegeven om de benodigde stukken in het geding te brengen, waarna de vrouw de gelegenheid krijgt om hierop te reageren. De zaak is aangehouden voor verdere beslissing.