4.3.Artikel 3.92b van de Wet IB is ingevoerd bij Wet van 11 december 2008 tot wijziging van enkele belastingwetten (Belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen, Stb 2008 nr. 547, Kamerstukken nr. 31 459). In de parlementaire geschiedenis van de totstandkoming van bedoelde in het vierde lid opgenomen bepaling, zijn de navolgende toelichtingen van de Staatssecretaris bij de behandeling van het betreffende wetsvoorstel in de Tweede Kamer opgenomen:
“Ten slotte wordt door het kabinet voorgesteld om bij carried interest (-achtige) beloningen tot een transparanter en evenwichtiger belastingheffing te komen. Bij dergelijke beloningsbestanddelen is sprake van een excessief karakter aangezien zogenaamde «lucratieve belangen» – zoals aandelen, schuldvorderingen en enkele andere vermogensrechten met bijzondere condities als beloning voor arbeid – potentiële rendementen kunnen opleveren die in geen verhouding staan tot het geïnvesteerde kapitaal. De bijzondere voorwaarden en condities waaronder dergelijke belangen kunnen worden verkregen, staan niet open voor reguliere beleggers. De wettelijke maatregel stelt veilig dat de met de lucratieve belangen daadwerkelijk gerealiseerde rendementen – het disproportionele gedeelte daaronder begrepen – in de belastingheffing worden betrokken.” (MvT, nr. 3, blz 4)
“Die private equity-managers krijgen daarbij naast een beloning in geld vermogens- titels, waarvan het rendement direct of indirect is gekoppeld aan (het al dan niet gerealiseerd zijn van) management- en/of aandeelhoudersdoel- einden. Het bijzondere hierbij is dat veelal «hefboom-mechanismen» zijn ingebouwd, waardoor zeer hoge rendementen en/of waardestijgingen optreden bij het behalen van de management- en/of aandeelhouders- doeleinden.
In de praktijk gaat het echter niet alleen om aandelen met hefboom- mechanismen. In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van andere lucratieve vermogensbestanddelen. Beoogd is die situaties eveneens onder het bereik van de nieuwe wetgeving te brengen.” (MvT, nr. 3, blz 7)
“Het bereik van de voorgestelde wetgeving is beperkt tot vermogensbestanddelen, waaronder aandelen, waaraan als beloning voor werkzaamheden van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden verstrekt, bepaalde bijzondere condities of voorwaarden zijn verbonden. Kenmerkend daarbij is dat rendementen kunnen worden behaald die in geen verhouding staan tot het geïnvesteerde kapitaal en/of het feitelijk op de investering gelopen risico; veelal zijn «hefboommechanismen» ingebouwd, waardoor zeer hoge rendementen kunnen worden behaald.” (Nota nav Verslag, nr. 6, blz 20)
“Om onder de werkingssfeer van het wetsvoorstel te vallen, is één van de vereisten dat het bepalingen betreft die bewerkstelligen dat de wijze van beëindiging van de dienstbetrekking invloed heeft op de hoogte van de uitkering, in die zin dat ingeval sprake is van een zogenaamde «bad leaver» (bijvoorbeeld bij verwijtbaar gedrag dat heeft geleid tot onvrijwillig ontslag) de uitkering (veel) lager is dan de waarde in het economische verkeer op het moment van vertrek, terwijl anderzijds – als sprake is van een «good leaver» – deze uitkering juist (veel) hoger kan uitkomen dan de actuele waarde in het economische verkeer. Daarbij zal sprake zijn van een zeker evenwicht: men zal niet akkoord gaan met een ongunstige bad leaver-bepaling als niet ook de «lucratieve keerzijde» zich kan voordoen.” (Nota nav Verslag, nr. 6, blz 21)
“Onderdeel I
Artikel I, onderdeel A (artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001)
Met de wijziging van het voorgestelde artikel 3.92b, tweede lid, Wet IB 2001 wordt duidelijk gemaakt dat het moet gaan om het totale geplaatste aandelenkapitaal. De toevoeging in het voorgestelde artikel 3.92b, vierde lid, Wet IB 2001 van «gelet op de feiten en omstandigheden» ziet op situaties waarin sprake is van sterk met elkaar samenhangende financiële beloningsinstrumenten, overeenkomsten en juridische bepalingen, die economisch gezien één beloningsinstrument vormen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om met elkaar samenhangende vermogenstitels die tezamen economisch gezien voor een vergelijkbaar «hefboomeffect» zorgen als het geval is bij de in artikel 3.92, tweede lid, onderdeel a, Wet IB 2001 bedoelde aandelen.
In dit verband kan worden gedacht aan bepaalde vormen van de zogenaamde «Strips», waarvan ter verheldering een (gestileerd) voorbeeld, ontleend aan de praktijk, is opgenomen in de nota naar aanleiding van het verslag. Daarnaast gaat het om situaties dat sprake is van één soort aandelen, die derhalve niet rechtstreeks onder de tekst van artikel 3.92b, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vallen, maar waarbij wel een, gelet op de feiten en omstandigheden, in economisch opzicht vergelijkbaar effect wordt bereikt. Als sprake is van een vennootschap met een extreme financiering, dus met nauwelijks aandelenkapitaal en een hele hoge – deels van concernmaatschappijen van het private equity-huis afkomstige achtergestelde – financiering, zodat een hefboom- effect wordt gecreëerd dat tot een excessief rendement kan leiden, dan is dat, gelet op de feiten en omstandigheden, in economisch opzicht gelijk te stellen aan een situatie van verschillende soorten aandelen, waarvan één een preferentie heeft van ten minste 15% dividend per jaar, wat overeenkomt met het voorgestelde artikel 3.92b, tweede lid, aanhef en onderdeel b, Wet IB 2001.” (Nota van wijziging, nr. 7, blz 2)
“Met de term hefboommechanisme wordt bedoeld dat een financieringsstructuur wordt gekozen waardoor aandelen (of andere vermogensbestanddelen), gelet op de omvang van het geïnvesteerde kapitaal en het risicoprofiel in aanmerking genomen, meer dan evenredig kunnen delen in het rendement op een totale investering. (…) Uit het voorgaande blijkt dat het bereik van de voorgestelde wetgeving beperkt is tot vermogensbestanddelen – waaronder aandelen – waaraan bepaalde bijzondere condities of voorwaarden zijn verbonden die (mede) dienen als beloning voor werkzaamheden van degene aan wie de vermogensbestanddelen zijn verstrekt, waarbij kenmerkend is dat rendementen kunnen worden behaald die door genoemde »hefboom- mechanismen» niet in verhouding staan tot het geïnvesteerde kapitaal, noch tot het feitelijk bij de investering gelopen risico. (…) Het geven van een verdergaande precisering van het onderscheid tussen normaal en excessief rendement is niet mogelijk. (…) Uiteindelijk komt het aan op het feitencomplex van een concrete situatie die moet worden beoordeeld. (…)
Verder moet bedacht worden dat situaties waarin wordt gewerkt met carried interest en carried interestachtige beloningen vaak uiterst ingewikkeld zijn vormgegeven. Het is om die reden ook ondoenlijk een juiste, sluitende en uitvoerbare definitie van normaal rendement of excessief rendement te geven waarop het wetsvoorstel zou moeten zien. Uiteindelijk komt het aan op het feitencomplex van een concrete situatie die moet worden beoordeeld. Vanzelfsprekend kan de rechtmatigheid van een dergelijke beoordeling van de inspecteur altijd aan de rechter worden voorgelegd.” (Nota nav Nader Verslag, nr. 9, blz 10)
“Deze leden vragen hiermee naar de verhouding tussen het tweede lid en het vierde lid van het voorgestelde artikel 3.92b van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij nota van wijziging is in dat verband een verduidelijking aangebracht in het voorgestelde artikel 3.92b, vierde lid, Wet inkomstenbelasting 2001 door toevoeging van het begrip «gelet op de feiten en omstandigheden». Zoals ook in de toelichting op de nota van wijziging is aangegeven, kan het daarbij onder specifieke omstandigheden ook gaan om situaties dat sprake is van één soort aandelen, die derhalve niet rechtstreeks onder de tekst van artikel 3.92b, tweede lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 vallen, maar waarbij wel een, gelet op de feiten en omstandigheden, in economisch opzicht vergelijkbaar effect wordt bereikt. Verwezen wordt naar het voorbeeld dat is gegeven in de toelichting op de nota van wijziging.” (Nota nav Nader Verslag, nr. 9, blz 12)
“De leden van de VVD-fractie en de leden van de fractie van de PVV vragen of een op een lucratief belang feitelijk geleden verlies aftrekbaar is voor de inkomstenbelasting.
Indien het lucratieve belang onmiddellijk wordt gehouden, is een eventueel geleden verlies aftrekbaar onder het regime van resultaat uit overige werkzaamheden op grond van de toepassing van het winstregime.” (Nota nav Nader Verslag, nr. 9, blz 15)
“Of een (aandelen)belang dat een manager verwerft in de houdster van een overgenomen onderneming als een lucratief belang heeft te gelden, is dan onder meer afhankelijk van de mate dat er is «geleveraged» en de overige feiten en omstandigheden waaronder de vermogenstitels (bijvoorbeeld de aandelen) zijn verkregen (…).” (Nota nav Nader Verslag, nr. 9, blz 20)
In een naar aanleiding van het wetsvoorstel door de kamerleden Van Dijck en Weekers ingediend amendement merken zij ter toelichting van dat amendement, onder meer op:
“De voorgestelde fiscale maatregel in dit wetsvoorstel ten aanzien van carried interest is veel te ruim geformuleerd, waardoor het volstrekt onduidelijk is wanneer er precies sprake is van een lucratief belang.” (Amendement van Dijck en Weekers, nr. 10, blz 1)