ECLI:NL:GHARL:2020:9909

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
1 december 2020
Zaaknummer
19/01510
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake overdrachtsbelasting en de bestemming van onroerende zaken

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland over de heffing van overdrachtsbelasting. De belanghebbende, [X] B.V., heeft op 3 juli 2017 een bedrag van € 255.000 aan overdrachtsbelasting voldaan voor de aankoop van een monumentaal pand en een naastgelegen pand, beide bestemd voor bewoning. De inspecteur heeft het bezwaar van de belanghebbende ongegrond verklaard, maar de rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende gegrond verklaard en de verschuldigde overdrachtsbelasting vastgesteld op € 112.200. De inspecteur is in hoger beroep gegaan.

Tijdens de zitting heeft de inspecteur bevestigd dat de appartementen in de panden als woningen kunnen worden aangemerkt. De rechtbank had vastgesteld dat 84 procent van de totale oppervlakte van de panden uit appartementen bestaat, wat betekent dat het verlaagde tarief van 2 procent voor de overdrachtsbelasting van toepassing is op dit gedeelte. De inspecteur betoogde echter dat de onroerende zaak als geheel moet worden beoordeeld en dat deze niet als woning kan worden aangemerkt. Het hof oordeelt dat de wetgever niet heeft beoogd om de bestemming van de onroerende zaak als geheel te beschouwen, maar dat het tarief van 2 procent van toepassing is op het gedeelte dat voor bewoning is bestemd.

Het hof bevestigt de uitspraak van de rechtbank en verklaart het hoger beroep ongegrond. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 1.050. De uitspraak is openbaar gedaan op 24 november 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 19/01510
uitspraakdatum: 24 november 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
de
inspecteurvan de
Belastingdienst MKB /Kantoor Leeuwarden(hierna: de Inspecteur)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 14 november 2019, nummer LEE 17/4025, ECLI:NL:RBNNE:2019:4775, in het geding tussen de Inspecteur en
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Belanghebbende heeft op 3 juli 2017 een bedrag van € 255.000 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Tegen deze voldoening heeft belanghebbende bezwaar gemaakt.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak op bezwaar vernietigd, de verschuldigde overdrachtsbelasting vastgesteld op € 112.200, de Inspecteur opgedragen het betaalde griffierecht van € 333 aan belanghebbende te vergoeden, en de Inspecteur veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.024.
1.4.
De Inspecteur heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. Belanghebbende heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft op digitale wijze plaatsgevonden op 13 oktober 2020. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Bij notariële akte van 15 juni 2017 heeft belanghebbende de eigendom verkregen van „het monumentale pand, ook genoemd „ [A] ”, alsmede het naastgelegen pand, beide met ondergrond en omliggend erf, staande en gelegen aan de [a-straat] te [Z] ” (hierna ook: de panden). De verkoper is [B] B.V. De koopprijs bedroeg € 4.250.000.
2.2.
Het oorspronkelijke pand aan de [a-straat 2] had [B] B.V. in 2011 verkregen. Dit pand is nadien gesloopt ten behoeve van nieuwbouw.
2.3.
[B] B.V. had het pand aan de [a-straat 1] in februari 2016 verkregen en nadien laten verbouwen en laten verbinden met het pand aan de [a-straat 2] .
2.4.
Bij de nieuw- en verbouw zijn in beide panden appartementen gerealiseerd. Na de nieuw- en verbouw heeft [B] B.V. de panden als geheel verhuurd aan [C] B.V. (hierna: [C] ). [C] verhuurt de in de panden gelegen appartementen aan particulieren en verleent daarnaast op aanvraag zorgdiensten aan de bewoners. [B] B.V. heeft de panden vervolgens na de nieuw- en verbouw verkocht aan belanghebbende.
2.5.
Ten tijde van de overdracht op 15 juni 2017 bestonden de panden uit:
- zesentwintig zelfstandig verhuurbare, afsluitbare appartementen, elk met een aparte registratie in de Gemeentelijke Basisadministratie, een eigen deurbel, keukenblok, afzuiginstallatie, sanitaire voorzieningen, internet- en telefoonaansluiting en brandalarmsysteem;
- een gemeenschappelijke eetkamer en huiskamer;
- een recreatieruimte;
- een centrale keuken;
- een waskamer en een strijkkamer;
- een gemeenschappelijke tuin zowel aan de voorzijde als aan de achterzijde;
- parkeergelegenheid;
- een aantal technische ruimten en
- kantoorruimten voor de kok en de directeur van [C] .
2.6.
Er is geen receptie of balie. In de plaats van de op de bouwtekening voorkomende receptie is een kamer met glas gerealiseerd, die als kantoor dienst doet.
2.7.
De appartementen hebben een omvang van circa 35 m² tot circa 80 m². De grote appartementen hebben een afzonderlijke slaapkamer. De appartementen worden bij aanvang van de huur leeg opgeleverd. Speciale bedden en tilinstallaties zijn niet standaard aanwezig.
2.8.
De appartementen beslaan 84 percent van de totale oppervlakte van de panden.
2.9.
De zorg die door [C] aan de bewoners van de appartementen wordt verleend, vindt plaats onder regie van de eigen huisarts van de bewoners. De zorgleveringsvormen voor zorg thuis aan deze bewoners bestaan uit ’volledig pakket thuis’ (vpt), ’modulair pakket thuis’ (mpt) of ’persoonsgebonden budget’ (pgb). Niet alle bewoners maken gebruik van de zorg. Aan bewoners die daarvan geen gebruik maken, wordt een korting op de huursom verleend. Dit geldt ook ten aanzien van het gebruik van door belanghebbende ter beschikking gestelde maaltijden en de aangeboden wasvoorziening.
2.10.
In [C] is 24 uur per dag personeel aanwezig. Overdag zijn een kok, een welzijnswerker en diverse zorgmedewerkers aanwezig, in de avond en de nacht alleen zorgmedewerkers. De panden zijn vrij toegankelijk, maar het is gebruik dat externe bezoekers door het aanwezige personeel worden aangesproken en opgevangen.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de door belanghebbende verkregen onroerende zaak voor 84 percent dient te worden aangemerkt als een woning in de zin van artikel 14, tweede lid, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (WBR), voor de verkrijging waarvan de belasting 2 percent bedraagt.
3.2.
De Inspecteur stelt zich op het standpunt dat de onroerende zaak een verzorgingsinstelling is, waarover in de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot toevoeging van het tweede lid aan artikel 14 van de WBR is opgenomen dat deze niet als woning is aan te merken.
3.3.
Belanghebbende heeft het standpunt van de Inspecteur gemotiveerd betwist.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Ter zitting heeft de Inspecteur de vraag of de appartementen zijns inziens afzonderlijk naar hun aard, gemeten naar hun objectieve kenmerken, bestemd zijn voor bewoning bevestigend beantwoord. Daarmee is niet langer in geschil dat de appartementen als zodanig als woningen dienen te worden aangemerkt.
4.2.
Vaststaat dat de appartementen 84 percent van de totale oppervlakte van de panden beslaan. Dit brengt mee dat de gedeelten van het gebouw die geen woonfunctie hebben 16 percent van de oppervlakte beslaan.
4.3.
Kennelijk gaat de Inspecteur ervan uit dat voor de beoordeling van de bestemming van de onroerende zaak het gebouw als geheel in aanmerking moet worden genomen.
4.4.
In memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot toevoeging van het tweede lid aan artikel 14 van de WBR is echter met betrekking tot het begrip ’woning’ het volgende opgenomen (Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, p. 116):
„Voor onroerende zaken die niet geheel naar hun aard zijn bestemd voor bewoning geldt dat uitsluitend op de waarde van het deel dat voor bewoning is bestemd het tarief van 2 procent wordt toegepast. Als de onroerende zaak qua oppervlakte voor 90 procent of meer naar zijn aard bestemd is voor bewoning, kan voor de verkrijging van de gehele onroerende zaak het tarief van 2 procent worden toegepast.
4.5.
Hieruit volgt dat de wetgever voor gevallen waarin een gedeelte van de onroerende zaak voor bewoning is bestemd niet heeft beoogd de vraag of het tarief van twee percent van toepassing is te bezien vanuit de bestemming van het gebouw als geheel.
4.6.
Het vorenoverwogene brengt mee dat het tarief van 2 percent van toepassing is op 84 percent van de overdrachtsprijs en het tarief van 6 percent op 16 percent van de overdrachtsprijs, hetgeen leidt tot het door de Rechtbank vastgestelde bedrag aan te heffen overdrachtsbelasting van € 112.200.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.
5.
Proceskosten
Het Hof stelt de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het hoger beroep heeft moeten maken overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.050 (2 punten (hogerberoepschrift, bijwonen zitting,)  wegingsfactor 1  € 525).

6.Beslissing

Het Hof:
– bevestigt de uitspraak van de Rechtbank,
– veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 1.050 en
– bepaalt dat van de Inspecteur op het moment dat deze uitspraak onherroepelijk is komen vast te staan een griffierecht zal worden geheven van € 519.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. R.F.C. Spek en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 november 2020
De griffier is verhinderd, De voorzitter,
de uitspraak te tekenen.
(J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 24 november 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raadwww.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.