ECLI:NL:GHARL:2020:9825

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 november 2020
Publicatiedatum
27 november 2020
Zaaknummer
21-001768-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake medeplegen van hennepteelt in verhuurde loods met onvoldoende zorgplicht

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 30 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1982 en woonachtig te [woonplaats], was samen met haar echtgenoot en medeverdachte betrokken bij de verhuur van een loods aan een andere medeverdachte. In deze loods werd een hennepkwekerij aangetroffen met 5894 hennepplanten. Het hof oordeelde dat er onvoldoende bewijs was dat de verdachte op de hoogte was van de hennepteelt, maar dat zij wel had moeten vermoeden dat er illegale activiteiten plaatsvonden. De verdachte had geen onderzoek verricht naar de betrouwbaarheid van de huurder en de herkomst van de contante huurbetalingen. Het hof oordeelde dat de verdachte tekort was geschoten in haar zorgplicht, wat leidde tot aanmerkelijke schuld aan het medeplegen van het aanwezig hebben van de hennepplanten. Het hof vernietigde het eerdere vonnis en legde een taakstraf van 40 uur op, rekening houdend met het tijdsverloop van de zaak en het feit dat de verdachte niet eerder was veroordeeld voor overtredingen van de Opiumwet.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001768-18
Uitspraak d.d.: 30 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 19 maart 2018 met parketnummer 05-720120-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1982,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 16 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte voor het (na wijziging in hoger beroep) subsidiair tenlastegelegde tot een taakstraf voor de duur van 60 uren, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw, mr. P.M. Breukink, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank Gelderland heeft de verdachte bij vonnis van 19 maart 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, ter zake van het medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, terwijl het feit betrekking heeft op een grote hoeveelheid van het middel, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair
zij op of omstreeks 02 december 2014 te Duiven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5894 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
subsidiair
[medeverdachte 2] en/of een of meer onbekend gebleven personen, op of omstreeks 2 december 2014 te Duiven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5894 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet,
tot en of bij welk misdrijf verdachte, in of omstreeks de periode van 1 augustus 2013 tot en met 2 december 2014 te Duiven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft door aan die [medeverdachte 2] en/of een of meer van die onbekend gebleven personen voornoemd pand voor de teelt/het kweken van hennepplanten ter beschikking te stellen en/of te blijven stellen;
meer subsidiair
zij op of omstreeks 02 december 2014 te Duiven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5894 hennepplanten, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat,
vastgesteld.
Op 2 december 2014 werd een hennepplantage aangetroffen in de loods aan de achterzijde van een pand aan de [adres] . In zes ruimtes in die loods stonden in totaal 5.894 hennepplanten dan wel hennepstekken.
Het pand en het terrein aan de [adres] werden met ingang van 1 augustus 2013 gehuurd door [bedrijf 2] Dit was een dochteronderneming van [bedrijf 1] Het kantoordeel op de eerste verdieping aan de voorzijde van het pand werd onderverhuurd aan incassobureau [bedrijf 3] (hierna: [bedrijf 3] ). Verdachte was enig bestuurder van zowel [bedrijf 1] als [bedrijf 3] . Zij was ten tijde van het tenlastegelegde getrouwd met haar medeverdachte [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ). Verdachte en [medeverdachte 1] werkten samen voor de bedrijven vanuit het kantoor op de eerste verdieping aan de voorzijde van het pand. De loods aan de achterzijde van het pand werd met ingang van 1 augustus 2013 door [bedrijf 2] onderverhuurd aan [bedrijf 5] Dit was een dochteronderneming van de [bedrijf 4] , waarvan medeverdachte [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ) de enige bestuurder was. Het contract voor de verhuur van de loods werd ondertekend door verdachte als vertegenwoordiger van de verhuurder en door [medeverdachte 2] als vertegenwoordiger van de huurder.
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid aan hennepteelt.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit verdachte integraal vrij te spreken. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde is betwist dat verdachte enige wetenschap had van, laat staan betrokkenheid had bij de aangetroffen hennepkwekerij. Er is geen sprake van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. Voorts is er ook geen sprake van een intellectuele of materiële bijdrage van enig gewicht. Ten aanzien van de subsidiair tenlastegelegde medeplichtigheid heeft de raadsvrouw betoogd dat niet kan worden bewezen dat verdachte opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, had op het gronddelict. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde is aangevoerd dat verdachte geen sleutel had van de ruimte waarin de hennep is aangetroffen en dat er geen concrete aanwijzingen zijn waaruit kan worden afgeleid dat verdachte de feitelijke beschikkingsmacht over de hennep heeft gehad.
Het oordeel van het hof
Primair
Het dossier bevat onvoldoende aanwijzingen dat verdachte zelf al dan niet in vereniging met anderen opzettelijk hennepplanten heeft geteeld of aanwezig heeft gehad in de door haar bedrijf verhuurde loods. Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair tenlastegelegde.
Subsidiair
Voor een bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt vastgesteld dat het opzet van de verdachte was gericht op handelingen als bedoeld in artikel 48, aanhef en onder 1° of 2º van het Wetboek van Strafrecht, maar ook dat het opzet van de medeplichtige, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de dader(s) gepleegde misdrijf (het gronddelict).
Het hof stelt op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting vast dat het opzet van de verdachte was gericht op het verhuren van de loods waarin, naar later is gebleken, de hennepkwekerij zich bevond. Het dossier bevat echter onvoldoende aanknopingspunten om vast te kunnen stellen dat verdachte vóór de ontdekking van de hennepkwekerij wist of bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er in die loods hennepplanten werden geteeld of aanwezig waren. Daarom is het hof – anders dan de advocaat-generaal – van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het subsidiair tenlastegelegde.
Meer subsidiair
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het meer subsidiair tenlastegelegde wordt weersproken door de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof heeft hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Het hof stelt vast dat verdachte als enig bestuurder van [bedrijf 1] alleen bevoegd was om de huurovereenkomst namens de verhuurder te ondertekenen. Zij heeft die huurovereenkomst ook ondertekend. Daarmee is verdachte verantwoordelijk geweest voor de verhuur van de loods die zij feitelijk samen met haar medeverdachte [medeverdachte 1] met ingang van 1 augustus 2013 heeft verhuurd aan de dochteronderneming van de B.V. waarvan medeverdachte [medeverdachte 2] de enige bestuurder was.
Uit de verklaring van medeverdachte [medeverdachte 2] volgt dat hij aanvankelijk per maand € 5.000 aan huur voor een gedeelte van de loods heeft betaald. Hij heeft later nog een gedeelte van de loods gehuurd. Vanaf dat moment heeft hij per maand in totaal € 13.000 aan huur voor beide gehuurde gedeelten van de loods betaald. [medeverdachte 2] heeft de huur telkens contant betaald. Hij heeft de huur meestal betaald aan medeverdachte [medeverdachte 1] die het geld vervolgens heeft overhandigd aan verdachte, waarop zij het contante geld op de bankrekening van [bedrijf 2] heeft gestort. In de drie maanden dat [medeverdachte 1] in het kader van een andere zaak in voorlopige hechtenis zat, werd de huur rechtstreeks contant aan verdachte betaald. De kosten voor het verbruik van elektriciteit zijn ook contant betaald door [medeverdachte 2] . Dit was een opvallend hoog te noemen bedrag van per maand ongeveer € 9.000.
Het hof is van oordeel dat verdachte op zijn minst genomen redelijkerwijs had moeten vermoeden dat zich in de loods een hennepkwekerij bevond. Door het verhuren van de loods onder de hierboven vermelde omstandigheden mocht van verdachte worden gevergd dat zij onderzoek zou verrichten naar de betrouwbaarheid van de huurder en de herkomst van de contante betalingen voor de huur en de elektriciteit om zich ervan te vergewissen dat er geen illegale activiteiten in die loods plaatsvonden. Zij heeft echter geen enkel onderzoek verricht. Naar het oordeel van het hof is verdachte daardoor zover tekort geschoten in haar zorgplicht dat er bij haar sprake is van aanmerkelijke schuld aan het aanwezig hebben van de hennepplanten.
Naar het oordeel van het hof heeft verdachte de hennepplanten tezamen en in vereniging met haar medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] aanwezig gehad. De stelling van verdachte dat zij zelf niet beschikte over de sleutel van de ruimten waarin de hennepplanten zich bevonden doet niet af aan de zorgplicht die op haar rustte. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verdachte als bestuurder en vertegenwoordiger van de verhurende vennootschap in ieder geval juridisch verantwoordelijk was voor de verhuur van de loods en dat zij zich samen met haar medeverdachten ook feitelijk de toegang tot die loods had kunnen verschaffen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
meer subsidiair
zij op
of omstreeks02 december 2014 te Duiven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen,
althans alleen, heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk gevalaanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 5894 hennepplanten,
althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II
, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van die wet;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het meer subsidiair bewezenverklaarde levert op:
medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft de verdachte ten aanzien van het medeplegen van handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 27 dagen, met aftrek van de tijd doorgebracht in voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 60 uren met aftrek van het voorarrest.
De raadsvrouw heeft een strafmaatverweer gevoerd en naar voren gebracht dat bij strafoplegging rekening gehouden moet worden met het tijdsverloop van de zaak en het feit dat verdachte geen documentatie heeft op het gebied van de Opiumwet. De raadsvrouw heeft bepleit dat een werkstraf gepast is gelet op het tijdsverloop.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met haar medeverdachten schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van een bijzonder grote hoeveelheid hennep. Verdachte treft het verwijt dat zij – onder op zijn zachtst gezegd verdachte omstandigheden – niet heeft voldaan aan de op haar rustende zorgplicht als verhuurder van een loods waarin de hennepkwekerij is aangetroffen.
Het hof weegt in het voordeel van verdachte mee dat zij, blijkens het haar betreffend uittreksel Justitiële Documentatie van 12 oktober 2020, niet eerder onherroepelijk is veroordeeld wegens overtreding van de Opiumwet.
Het hof stelt vast dat in onderhavige strafzaak de termijn van berechting in eerste aanleg met ruim vijftien en een halve maand is overschreden. Bij de behandeling van de strafzaak in hoger beroep is de redelijke termijn overschreden met acht maanden. De genoemde overschrijdingen van de redelijke termijn vormen voor het hof een reden om geen vrijheidsbenemende straf aan verdachte opleggen.
Alles afwegende, is het hof van oordeel dat oplegging van een taakstraf van veertig uur passend en geboden is.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 22c, 22d, 47 en 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het meer subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door
mr. J. Corthals, voorzitter,
mr. M.L. Plas en mr. M.H.D.M. van Leent, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.A.C. Veltman, griffier,
en op 30 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 30 november 2020.
Tegenwoordig:
mr. A.B.A.P.M. Ficq, voorzitter,
mr. J. Zeilstra, advocaat-generaal,
mr. L.A.C. Veltman, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.