In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1994, was eerder veroordeeld voor het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet, specifiek voor het telen van hennep. Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd en opnieuw recht gedaan. De verdachte was beschuldigd van medeplegen van hennepteelt in de periode van 1 februari 2018 tot en met 7 mei 2018, waarbij hij samen met anderen een hoeveelheid van ongeveer 360 hennepplanten had geteeld in een woning.
Tijdens de zitting heeft de advocaat van de verdachte betoogd dat zijn bijdrage aan de hennepteelt niet van voldoende gewicht was om te spreken van medeplegen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte had een rol in het toezicht houden op de hennepkwekerij en was betrokken bij de organisatie van de teelt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte voldoende gewichtige bijdragen heeft geleverd aan het delict, waardoor het tenlastegelegde medeplegen bewezen werd verklaard.
De strafoplegging bestond uit een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van één maand met een proeftijd van twee jaren, en een taakstraf van 120 uren. Het hof heeft rekening gehouden met de ernst van het delict, de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en het feit dat de productie van hennep een gevaar vormt voor de volksgezondheid. De uitspraak is gedaan in het kader van de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.