ECLI:NL:GHARL:2020:9765

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
21-007147-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gebruik van schakelbewijs in zaak van seksueel misbruik van jonge meisjes met verminderde toerekeningsvatbaarheid

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1940, werd beschuldigd van seksueel misbruik van twee zeer jonge meisjes, die op het moment van de feiten respectievelijk vijf en zes jaar oud waren. De rechtbank had de verdachte in eerste aanleg vrijgesproken van de meest ernstige beschuldigingen, maar het hof kwam tot een andere conclusie. Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de seksuele handelingen die de verdachte had gepleegd, waarbij gebruik werd gemaakt van de verklaringen van de slachtoffers als schakelbewijs. De verdachte leed aan een zich ontwikkelend dementieel beeld en beperkte verstandelijke vermogens, wat leidde tot verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het hof legde een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op, waarbij het onvoorwaardelijke deel gelijk was aan het voorarrest. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht bij de reclassering en een contactverbod met kinderen onder de twaalf jaar. De vorderingen van de benadeelde partijen werden gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007147-18
Uitspraak d.d.: 25 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 december 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 18-930058-18 en 18-950049-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1940,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 30 oktober 2019 en 11 november 2020, het tussenarrest van het hof van 13 november 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
 veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-930058-18 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-950049-18 tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van het voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van vijf jaren en de volgende bijzondere voorwaarden:
 meldplicht bij de Reclassering Nederland;
 contactverbod met kinderen beneden de twaalf jaar;
 opname in een gespecialiseerd geriatrisch centrum of soortgelijke forensische voorziening,
met dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden;
 oplegging van twee maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende een gebiedsverbod voor [plaats] voor de duur van vijf jaren en een contactverbod voor de duur van vijf jaren ten aanzien van [naam1] , [naam2] , [naam3] , [naam4] , [naam5] en [naam6] , met dadelijke uitvoerbaarheid van die maatregelen;
 teruggave van het beslag aan verdachte;
 toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, ingediend namens [naam1] , tot een bedrag van € 5.386,55 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 192,45 voor het aanvullende bedrag in hoger beroep;
 toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, ingediend namens [naam4] , tot een bedrag van € 1.218,45 met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel en een schadevergoedingsmaatregel tot een bedrag van € 57,65 voor het aanvullende reiskostenbedrag in hoger beroep.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman,
mr. H.J. Pellinkhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-930058-18 en het ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-950049-18. Ter zake het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde in de zaak met parketnummer 18-930058-18 heeft de rechtbank verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 360 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 316 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren en daarbij bijzondere voorwaarden. Verder heeft de rechtbank aan verdachte twee maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opgelegd, respectievelijk inhoudende een gebiedsverbod voor [plaats] voor de duur van drie jaren en een contactverbod voor de duur van drie jaren ten aanzien van [naam1] , [naam2] , [naam3] .
Ook heeft de rechtbank beslissingen genomen over het beslag en de vorderingen van de benadeelde partijen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
zaak met parketnummer 18-930058-18:
1.
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 april 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, (telkens) met [naam1] , geboren [in] 2011, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam1] , hebbende verdachte (telkens)
  • die [naam1] (gedeeltelijk) van de door haar gedragen kleding ontdaan en/of
  • de vagina van die [naam1] betast en/of
  • de vagina van die [naam1] met zijn tong/mond aangeraakt en/of
  • zijn tong in de vagina van die [naam1] geduwd/gebracht en/of
  • een of meer van zijn vingers in de vagina van die [naam1] geduwd/gebracht en/of
  • zijn penis door die [naam1] laten vastpakken/betasten,
hebbende verdachte bovenomschreven feit(en) (telkens) begaan tegen die [naam1] bij wie misbruik van een kwetsbare positie werd gemaakt;
althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 april 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, (telkens) met [naam1] , geboren [in] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd hebbende verdachte (telkens)
  • die [naam1] (gedeeltelijk) van de door haar gedragen kleding ontdaan en/of
  • de vagina van die [naam1] betast en/of
  • de vagina van die [naam1] met zijn tong/mond aangeraakt en/of
  • zijn penis door die [naam1] laten vastpakken/betasten;
2.
hij op of omstreeks 10 april 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
zaak met parketnummer 18-950049-18:
hij op verschillende tijdstippen, althans op enig tijdstip, in of omstreeks de periode van 1 januari 2018 tot en met 11 april 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , en/of elders in Nederland, (telkens) met [naam4] , geboren [in] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte (telkens)
  • de vagina van die [naam4] betast, althans een hand in de broek van die [naam4] gedaan ter hoogte van haar schaamstreek, en/of
  • die [naam4] op haar wang en/of op haar mond gezoend en/of
  • een oor van die [naam4] in zijn mond genomen en/of
  • zijn tong in een oor van die [naam4] geduwd/gebracht.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde (parketnummer 18-930058-18)
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde omdat het seksueel binnendringen naar het oordeel van de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen is. De raadsman heeft in hoger beroep betoogd dat de rechtbank juist geoordeeld heeft en dat verdachte van dit feit dient te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het slachtoffer betreft de toen vijf-/zesjarige [naam1] . Haar vader heeft het volgende verklaard. Hij zag dat zij op 10 april 2018 in de woonkamer van verdachte (een buurtbewoner) stond, bijna tegen zijn knieën aan, met een lolly in haar hand, terwijl zij niet in deze woning hoorde te zijn. Verdachte schrok zichtbaar toen hij de vader van het meisje zag. Eenmaal thuisgekomen vertelde [naam1] tegen haar ouders dat de man met zijn handen en tong aan haar plasser had gezeten, dat hij dat vaker had gedaan en dat zij zijn plasser aan moest raken.
Met [naam1] vindt vervolgens een studioverhoor plaats. Zij verklaart dat verdachte met zijn tong en handen aan haar plasser heeft gezeten en dat zij dan een snoepje van hem kreeg. Dat gebeurde heel vaak volgens [naam1] . Hij deed dan haar broek naar beneden en zat dan met zijn vinger en tong aan haar plasser. Hij ging heel diep in haar plasser verklaart zij. Nogmaals aan haar gevraagd hoe verdachte haar plasser dan aanraakte: ervoor, ertegenaan of erin, verklaart zij dat het erin was. Zij verklaart ook dat hij wilde dat zij dat terug deed met de tong bij hem, maar dat ze dat niet heeft gedaan.
Verdachte verklaart bij de politie dat hij inderdaad aan de vagina van [naam1] heeft gezeten. Hij heeft haar daar gewreven en deed eerst spuug aan zijn vinger omdat ze anders de boel kapot kreeg, aldus verdachte.
Het hof is van oordeel dat de verklaring van [naam1] duidelijk en gedetailleerd is. Het is een betrouwbare en geloofwaardige verklaring. [naam1] verklaart duidelijk en herhaaldelijk dat verdachte met zijn vinger in haar vagina ging. De verklaring van verdachte beschrijvende hoe hij spuug aan zijn vinger nodig had om [naam1] fysiek niet te beschadigen, past daarbij.
Gelet hierop is het hof van oordeel dat wel wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte seksueel bij [naam1] is binnengedrongen, namelijk met zijn vinger in haar vagina.
Het hof komt aldus tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het ten laste gelegde onder parketnummer18-950049-18
De rechtbank heeft verdachte vrijgesproken van dit feit omdat de belastende verklaring van [naam4] geen ondersteuning vindt in ander bewijs. Verdachte heeft het ten laste gelegde steeds ontkend.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad is het gebruik van aan andere bewezen verklaarde, soortgelijke, feiten ten grondslag liggende bewijsmiddelen als ondersteunend schakelbewijs toegelaten. Daarbij moet het gaan om bewijsmateriaal van dat andere feit dat op essentiële punten belangrijke overeenkomsten vertoont met het bewijsmateriaal van de te bewijzen feiten en dat duidt op een specifiek patroon in het gedrag van verdachte, welk patroon herkenbaar aanwezig is in de voor het te bewijzen feit voorhanden zijnde bewijsmiddelen.
Het hof is van oordeel dat de bewijsmiddelen die ten grondslag liggen aan het gepleegde, eerder genoemde feit betreffende [naam1] als slachtoffer, kunnen dienen als schakelbewijs, nu er sprake is van een herkenbare, specifieke modus operandi van verdachte.
Uit de verklaringen van [naam1] en [naam4] blijkt dat de aard van de ontuchtige handelingen en wijze waarop die handelingen in de woning van verdachte plaatsvonden bij de afzonderlijke feiten telkens sterk overeenkomen. Beiden beschrijven hoe het in de woning van verdachte plaatsvond, dat hij hen er snoepjes voor gaf en dat hij met zijn hand de vagina beroerde. Het speelde zich af in nagenoeg dezelfde periode en op dezelfde plaats, met meisjes in dezelfde leeftijdscategorie.
Bovendien is de verklaring van [naam4] duidelijk en overtuigend. Zij is spontaan, uit zich zelf gaan verklaren over hetgeen verdachte bij haar heeft gedaan. Net als [naam1] is zij helder en gedetailleerd in wat verdachte gedaan heeft en ook in wat zij geweigerd heeft te doen of toe te laten.
Gezien al het vorenstaande is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte het ten laste gelegde onder parketnummer18-950049-18 heeft begaan.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 18-930058-18 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 18-950049-18 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
zaak met parketnummer 18-930058-18:
1.
hij in de periode van 1 juli 2017 tot en met 10 april 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , telkens met [naam1] , geboren [in] 2011, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [naam1] , hebbende verdachte telkens
  • die [naam1] (gedeeltelijk) van de door haar gedragen kleding ontdaan en/of
  • de vagina van die [naam1] betast en/of
  • de vagina van die [naam1] met zijn tong/mond aangeraakt en/of
  • een of meer van zijn vingers in de vagina van die [naam1] gebracht en/of
  • zijn penis door die [naam1] laten vastpakken/betasten;
2.
hij op 10 april 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , een wapen van categorie II onder 5°, te weten een voorwerp waarmee door een elektrische stroomstoot personen weerloos kunnen worden gemaakt of pijn kan worden toegebracht, voorhanden heeft gehad;
zaak met parketnummer 18-950049-18:
hij in de periode van 1 januari 2018 tot en met 11 april 2018 te [plaats] , gemeente [gemeente] , telkens met [naam4] , geboren [in] 2011, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, hebbende verdachte telkens
  • de vagina van die [naam4] betast, althans een hand in de broek van die [naam4] gedaan ter hoogte van haar schaamstreek, en/of
  • die [naam4] op haar wang en/of op haar mond gezoend en/of
  • een oor van die [naam4] in zijn mond genomen en/of
  • zijn tong in een oor van die [naam4] geduwd/gebracht.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het in de zaak met parketnummer 18-930058-18 onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Het in de zaak met parketnummer 18-930058-18 onder 2 bewezenverklaarde levert op:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.
Het in de zaak met parketnummer 18-950049-18 bewezenverklaarde levert op:
met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, meermalen gepleegd.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft gedurende een periode van een aantal maanden twee zeer jonge meisjes uit de buurt (bij aanvang respectievelijk vijf en zes jaar oud) seksueel misbruikt. Het gedurende een langere periode seksueel misbruiken van hele jonge meisjes zijn zeer ernstige feiten. Door zijn handelwijze heeft verdachte de lichamelijke en seksuele integriteit van de meisjes in ernstige mate geschonden, hetgeen in het algemeen als zeer ingrijpend wordt ervaren en nadelige psychische gevolgen van mogelijk lange duur met zich kan brengen, onder meer in de vorm van een verstoring van de psychoseksuele ontwikkeling en van het vertrouwen in anderen.
Uit het de verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 oktober 2020 blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten.
Door de Reclassering Nederland zijn meerdere rapporten uitgebracht over de persoon van de verdachte. In de rapporten staat beschreven dat verdachte een alleenwonende, pensioengerechtigde man is met meerdere lichamelijke problemen als gevolg van een ongeval en van het ouder worden. Hij wekt de indruk weinig probleembesef en zelfinzicht te hebben en weinig bereid te zijn tot verandering. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke straf met reclasseringsbegeleiding, meewerken aan hulpverlening en meewerken aan het vinden en behouden van een vorm van beschermd wonen als bijzondere voorwaarden.
Op 26 mei 2020 is door klinisch psycholoog en klinisch neuropsycholoog dr. L.E.E. Ligthart een rapport uitgebracht over de persoon van de verdachte. Hij constateert dat bij verdachte sprake is van een zich ontwikkelend dementieel beeld, beperkte verstandelijke vermogens en een neiging tot seksuele ontremming. Als gevolg hiervan kunnen de ten laste gelegde feiten verdachte in verminderde mate worden toegerekend, aldus Ligthart.
De recidivekans is verhoogd, maar zal af gaan nemen in de loop van de tijd. Indien verdachte zich bevindt binnen een adequaat zorg- en behandelingskader (zoals in een verzorgingstehuis / geriatrisch centrum) schat Ligthart het recidiverisico laag in.
Hij adviseert reclasseringstoezicht en opname van verdachte in een gespecialiseerd geriatrisch centrum.
Het hof verenigt zich met de conclusies van de psycholoog Ligthart, in zoverre dat het hof vaststelt dat verdachte ten tijde van het plegen van het bewezen verklaarde leed aan een ziekelijke stoornis en gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, als gevolg waarvan de feiten hem in verminderde mate worden toegerekend. Het hof houdt hier bij de strafoplegging rekening mee.
Door de raadsman is ter zitting van het hof op 11 november 2020 naar voren gebracht dat het niet goed gaat met verdachte. Hij lijdt aan de ziekte van Parkinson en beeft erg. Hij is niet in staat om te reizen en kan alleen kleine stukjes achter de rollator lopen. Doordat een huisarts dat voor hem heeft geregeld, verblijft hij momenteel op een boerderij waar een vrouw een aantal bejaarde mensen opvangt. Hij woont daar nu ruim een maand, maar hij gaat zo snel achteruit dat het de vraag is of dit nog lang kan voortduren. Recent is ook nog gekeken of hij kon worden opgenomen in het kader van de Wet verplichte ggz of de Wet zorg en dwang. Daarvoor is het nu nog te vroeg. Zijn begripsvermogen en geheugen zijn uiterst zwak. Verdachte is absoluut niet in staat zichzelf te redden. Hij is zeer hulpbehoevend en dat neemt toe. Hij is niet detentiegeschikt, aldus de raadsman. De raadsman heeft bepleit om ten aanzien van de strafoplegging het vonnis van de rechtbank te volgen.
Alles in samenhang bezien is het hof van oordeel dat met name gelet op de ernst van de feiten een gevangenisstraf van langere duur passend en geboden is. Gelet op de naar voren gekomen persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid, zal het hof een deel van de gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf zal gelijk zijn aan het reeds ondergane voorarrest. Aan het voorwaardelijke deel worden bijzondere voorwaarden gekoppeld om verdachte op het goede pad te houden en recidive te voorkomen.
Het hof zal niet de door de advocaat-generaal gevorderde maatregelen ex artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht opleggen, nu naar het oordeel van het hof de daarmee gemoeide belangen afdoende zijn beschermd middels de op te leggen bijzondere voorwaarden.
Het hof acht geen termen aanwezig om de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden te bevelen.

Beslag

Het hof zal de teruggave gelasten van het bij verdachte inbeslaggenomen geldbedrag van
€ 4.365,00.

Vordering van de benadeelde partij [naam1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.886,55. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.386,55. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-930058-18 onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 1.486,55 bestaande uit € 386,55 materiële schade en € 1.100,00 immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is uit het onderzoek ter terechtzitting onvoldoende gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is in zoverre niet tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering voor het overige zal worden afgewezen.
In hoger beroep is door de benadeelde partij tevens vergoeding gevraagd van gemaakte reiskosten ten bedrage van € 192,45. Het hof constateert dat dat proceskosten betreft.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak nu begroot op € 192,45 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [naam4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 1.218,45. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 18-950049-18 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het bedrag van € 1.218,45 bestaande uit € 118,45 materiële schade en € 1.100,00 immateriële schade. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
In hoger beroep is door de benadeelde partij tevens vergoeding gevraagd van gemaakte reiskosten ten bedrage van € 57,65. Het hof constateert dat dat proceskosten betreft.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak nu begroot op € 57,65 en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 244 en 247 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 18-930058-18 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 18-950049-18 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 18-930058-18 onder 1 primair en 2 en in de zaak met parketnummer 18-950049-18 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
720 (zevenhonderdtwintig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
586 (vijfhonderdzesentachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
5 (vijf) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 5 (vijf) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de proeftijd te melden bij de Reclassering Nederland, als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd, zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang, in ieder geval in een instelling passend bij de geriatrische problematiek van verdachte.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de volledige proeftijd verboden is contact te leggen met kinderen jonger dan 12 jaar.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd verboden is zich te bevinden in [plaats] .
Stelt als bijzondere voorwaarde dat het de veroordeelde gedurende de proeftijd verboden is contact te leggen of te laten leggen met [naam1] , [naam2] , [naam3] , [naam4] , [naam5] en [naam6] .
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: geldbedrag van € 4.365,00.

Vordering van de benadeelde partij [naam1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-930058-18 onder 1 primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.486,55 (duizend vierhonderdzesentachtig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 386,55 (driehonderdzesentachtig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rentevanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 192,45 (honderdtweeënnegentig euro en vijfenveertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-930058-18 onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.486,55 (duizend vierhonderdzesentachtig euro en vijfenvijftig cent) bestaande uit € 386,55 (driehonderdzesentachtig euro en vijfenvijftig cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
24 (vierentwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 10 april 2018.

Vordering van de benadeelde partij [naam4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam4] ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-950049-18 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 1.218,45 (duizend tweehonderdachttien euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 118,45 (honderdachttien euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 57,65 (zevenenvijftig euro en vijfenzestig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam4] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 18-950049-18 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 1.218,45 (duizend tweehonderdachttien euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 118,45 (honderdachttien euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 1.100,00 (duizend honderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 22 (tweeëntwintig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 11 april 2018.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. M.J.F. van der Wolf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 25 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.