ECLI:NL:GHARL:2020:9764

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
25 november 2020
Zaaknummer
21-002373-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in vervolging van klachtdelict en veroordeling voor zware mishandeling

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1986, werd beschuldigd van zware mishandeling van zijn toenmalige vriendin, waarbij hij haar opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toebracht. Het hof oordeelde dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk was in de vervolging van het onder 3 primair ten laste gelegde, omdat dit een klachtdelict betreft en niet kon worden vastgesteld dat de aangeefster vervolging wenste. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 14 maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van berechting. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en kwam tot een andere bewijsbeslissing. De verdachte werd vrijgesproken van het onder 2 primair ten laste gelegde, maar het hof achtte de onder 1 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. De vordering van de benadeelde partij werd toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00, vermeerderd met rente.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002373-18
Uitspraak d.d.: 25 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 10 april 2018 met parketnummer 18-930286-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
ingeschreven te [woonplaats] , [woonadres] ,
thans uit anderen hoofde verblijvende in Penitentiaire Inrichting Zaanstad te Westzaan.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot:
  • niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging van het onder 3 primair ten laste gelegde;
  • vrijspraak van verdachte van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • veroordeling van verdachte ter zake het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde – rekening houdende met het tijdsverloop - tot een gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden, met aftrek van het voorarrest;
  • toewijzing van de vordering van de benadeelde partij D.H.W. [slachtoffer] tot een bedrag van € 3.500,00, met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij D.H.W. [slachtoffer] in het meer gevorderde.
Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. S.C. van Bunnik, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft in haar vonnis beslist dat:
  • de officier van justitie niet-ontvankelijk is in de vervolging ter zake het onder 3 primair ten laste gelegde;
  • verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 primair ten laste gelegde;
  • verdachte ter zake het onder 1 subsidiair, 2 primair en 3 subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van het voorarrest;
  • de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] wordt toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00 met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel;
  • de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk is in het meer gevorderde.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te [plaats] aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de tiende thoracale wervel, althans borstwervel, heeft toegebracht, door (telkens) opzettelijk meermalen hard en/of met kracht tegen de rug van voornoemde [slachtoffer] te schoppen en/of te trappen en/of te slaan en/of te stompen;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te [plaats] (telkens) opzettelijk mishandelend [slachtoffer] , meermalen hard en/of met kracht tegen de rug heeft geschopt en/of getrapt en/of geslagen en/of gestompt, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de tiende thoracale wervel, althans borstwervel, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te [plaats] (telkens), ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan zijn levensgezel [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet,
  • meermalen tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
  • meermalen tegen het lichaam van voornoemde [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij in of omstreeks 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te [plaats] (telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel [slachtoffer] ,
  • meermalen tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt en/of
  • meermalen tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of geschopt en/of getrapt,
waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
3.
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te [plaats] opzettelijk, door middel van het openlijk tentoonstellen van een geschrift, de eer en/of de goede naam van [slachtoffer] heeft aangerand door telastlegging van bepaalde feiten, met het kennelijke doel om daaraan ruchtbaarheid te geven, immers heeft verdachte met voormeld doel
  • op een stuk piepschuim het woord 'hoer' geschreven en/of
  • (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] naakt, althans enkel gekleed in haar onderbroek, op een openbare weg, althans op straat, heen en weer laten lopen terwijl voornoemde [slachtoffer] dat/een stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' geschreven vast moest houden zodat voornoemd stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' voor een ander, althans anderen, zichtbaar was;
althans, indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat
hij op of omstreeks 16 juli 2014 te [plaats] , [slachtoffer] , door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen voornoemde [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft verdachte
  • op een stuk piepschuim het woord 'hoer' geschreven en/of
  • (vervolgens) voornoemde [slachtoffer] naakt, althans enkel gekleed in haar onderbroek, op een openbare weg, althans op straat, heen en weer laten lopen terwijl voornoemde [slachtoffer] dat/een stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' geschreven vast moest houden zodat voornoemd stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' voor een ander, althans anderen, zichtbaar was;
en bestaande dat geweld en/of die enige andere feitelijkheid en/of die bedreiging met geweld en/of enige andere feitelijkheid eruit dat verdachte:
  • tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat ze (weer) door hem in elkaar geslagen werd als ze het niet deed, en/of
  • tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd, althans voornoemde [slachtoffer] heeft laten weten, dat ze dit moest doen om hem, verdachte, terug te krijgen en/of om het met hem, verdachte, goed te maken.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie

Het hof zal het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vervolging verklaren ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde. Dit betreft namelijk een delict dat uitsluitend op klacht vervolgbaar is en niet is gebleken dat aangeefster op enig moment een klacht heeft ingediend. Ook overigens kan niet worden vastgesteld dat aangeefster vervolging wenste ter zake van het onder 3 primair ten laste gelegde.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs

Met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft geschopt of geslagen en er geen objectieve getuigen zijn die de verklaring van aangeefster bevestigen.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Het hof stelt voorop dat onder zwaar lichamelijk letsel op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel.
Door aangeefster is bij de politie op 16 juli 2014 verklaard dat zij vanaf half juni 2014 veel klappen en trappen van haar vriend [verdachte] heeft gehad. Op 16 en 17 juli 2014 wordt door zowel de verbalisanten als door de forensisch arts Dekker gezien dat aangeefster een groot aantal letsels heeft. Uit het verslag van radiologisch onderzoek van 6 augustus 2014 in het UMCG blijkt dat aangeefster [slachtoffer] ook een thoracale wervelfractuur heeft. Op 18 mei 2017 legt aangeefster een verklaring af bij de rechter-commissaris. Zij verklaart dan dat zij door de wervelfractuur nog steeds last van haar rug heeft en dat deze wervelfractuur is ontstaan door het trappen in haar rug door verdachte in de laatste twee weken dat zij contact met hem had.
Het hof stelt aan de hand van de hiervoor genoemde bewijsmiddelen vast dat door de gedragingen van de verdachte het letsel bij het slachtoffer is veroorzaakt, te weten een thoracale wervelfractuur. Dit letsel was van dien aard dat aangeefster op 18 mei 2017 daarvan nog steeds pijn ondervond.
Op grond hiervan is het hof van oordeel dat dit letsel zodanig was dat dit zowel naar gewoon spraakgebruik als vanwege het feit dat aangeefster jaren later daarvan nog steeds niet volledig is genezen, beschouwd dient te worden als zwaar lichamelijk letsel. Daarmee komt het hof tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair ten laste gelegde.
Met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde
De verdediging heeft vrijspraak van zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde bepleit, omdat verdachte ontkent dat hij aangeefster heeft geschopt of geslagen en er geen objectieve getuigen zijn die de verklaring van aangeefster bevestigen.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Het ten laste gelegde betreft een periode van ongeveer zes weken. Verdachte wordt primair verweten dat hij telkens heeft gepoogd om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het subsidiaire verwijt is dat verdachte in de genoemde periode aangeefster steeds heeft mishandeld (eenvoudige mishandeling).
Het hof stelt aan de voorhanden zijnde bewijsmiddelen – zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest als bewijs zullen worden opgenomen – vast dat verdachte in de ten laste gelegde periode aangeefster telkens heeft geschopt en geslagen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Naar het oordeel van het hof kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte bij deze handelingen telkens opzet had om zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan aangeefster, maar wel dat hij haar opzettelijk pijn en letsel heeft toegebracht. Derhalve dient verdachte van het onder 2 primair ten laste gelegde te worden vrijgesproken en is het onder 2 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Met betrekking tot het onder 3 subsidiair ten laste gelegde
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster inderdaad op 16 juli 2014 in [plaats] in slechts een slip gekleed de straat op heeft gestuurd met een bordje in haar hand met ‘hoer’ erop, maar dat aangeefster dit zelf wilde. De verdediging heeft daarom vrijspraak bepleit.
Het hof overweegt hierover het volgende.
Aangeefster heeft aangifte gedaan tegen verdachte en verklaarde dat zij helemaal niet zonder kleding en met een bordje met ‘hoer’ erop de straat op wilde, maar ertoe gedwongen werd door verdachte. Zij zou anders weer door hem in elkaar geslagen worden.
Verdachte heeft verklaard dat dit als straf voor aangeefster bedoeld was.
Getuige [getuige] heeft aangeefster naakt op straat zien lopen met het bordje in haar hand. Zij zag dat aangeefster bang en overstuur was, dat aangeefster zich heel erg schaamde en dat aangeefster aan het huilen was.
Gelet op deze verklaringen is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte aangeefster door bedreiging met geweld heeft gedwongen zo de straat op te gaan. Aldus acht het hof het onder 3 subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel – ook in onderdelen – slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. primair.
hij in de periode van 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te [plaats] aan [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een wervelfractuur van de tiende thoracale wervel, heeft toegebracht, door opzettelijk hard tegen de rug van voornoemde [slachtoffer] te schoppen;
2 subsidiair.
hij in de periode 1 juni 2014 tot en met 16 juli 2014 te [plaats] telkens opzettelijk mishandelend [slachtoffer] , meermalen tegen het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden;
3 subsidiair.
hij op 16 juli 2014 te [plaats] , [slachtoffer] , door bedreiging met geweld gericht tegen voornoemde [slachtoffer] , wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen of te dulden, immers heeft verdachte
  • op een stuk piepschuim het woord 'hoer' geschreven en
  • vervolgens voornoemde [slachtoffer] enkel gekleed in haar onderbroek, op een openbare weg, heen en weer laten lopen terwijl voornoemde [slachtoffer] dat stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' geschreven, vast moest houden zodat voornoemd stuk piepschuim met daarop het woord 'hoer' voor een ander zichtbaar was
en bestaande die bedreiging met geweld eruit dat verdachte tegen voornoemde [slachtoffer] heeft gezegd dat ze weer door hem in elkaar geslagen werd als ze het niet deed.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 primair bewezenverklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, meermalen gepleegd.
Het onder 3 subsidiair bewezenverklaarde levert op:
een ander door bedreiging met geweld, gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen of te dulden.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zijn toenmalige vriendin zwaar mishandeld, telkens weer mishandeld en haar gedwongen bijna naakt met een bordje met ‘hoer’ erop in haar handen de straat op te gaan. Hij heeft haar steeds pijn gedaan, letsels toegebracht en haar gedwongen zich te vernederen. Deze gewelddadige en onmenselijke behandeling van aangeefster door verdachte, getuigt van een zeer verontrustende houding van verdachte. Van inzicht bij verdachte in de wreedheid en de strafwaardigheid van zijn handelen is het hof niets gebleken. Integendeel, verdachte heeft ter zitting van het hof geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor de vernedering die het slachtoffer heeft moeten doorstaan. Het hof rekent verdachte dit zwaar aan.
Ten nadele van verdachte blijkt uit het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 oktober 2020 dat hij eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder feiten met een geweldscomponent.
Uit de vele rapportages die door de reclassering over verdachte zijn opgemaakt blijkt dat verdachte doorgaans niet meewerkt aan hulpverleningstrajecten en onderzoeken, dat hij in de Penitentiaire Inrichting voor onrust om zich heen zorgt door een soort van treitergedrag en dat hij niet wenst mee te werken aan diagnostisch onderzoek, omdat hij angst heeft dat dit in de toekomst een basis zal zijn voor oplegging van een TBS-maatregel.
Door de verdediging is ter zitting van het hof naar voren gebracht dat verdachte nu wel heel gemotiveerd is om te veranderen en daarvoor hulp wil ontvangen. Het criminele pad is een doodlopende weg, aldus verdachte. Hij wil zijn geld gaan verdienen met vloggen en heeft al vele volgers.
Alles afwegend is het hof van oordeel dat – gelet op de aard en de ernst van de gepleegde feiten – vanuit het oogpunt van normhandhaving en ter vergelding van de door verdachte begane delicten, in beginsel oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend en noodzakelijk is.
Het hof zal deze straf echter matigen, nu de redelijke termijn van berechting als bedoeld in artikel 6 EVRM is overschreden omdat in eerste aanleg niet binnen twee jaren na aanvang van de redelijke termijn vonnis is gewezen en nu in hoger beroep – hoewel er meerdere zittingsmomenten zijn geweest - de zaak niet is afgerond binnen twee jaren nadat het rechtsmiddel is ingesteld. Gelet hierop zal het hof de duur van de op te leggen gevangenisstraf verminderen met één maand, dus tot een gevangenisstraf van 14 maanden.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot het gevorderde bedrag. Verdachte heeft deze vordering niet anders betwist dan met de stelling dat hij van de onderliggende feiten vrijgesproken dient te worden, dan wel dat er geen sprake was van zwaar lichamelijk letsel bij de benadeelde partij. Nu geen vrijspraak volgt en zwaar lichamelijk letsel bewezen is verklaard, valt de grond onder verdachte’s betwisting weg en is verdachte naar het oordeel van het hof tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 284, 300 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart het openbaar ministerie ter zake van het onder 3 primair tenlastegelegde niet-ontvankelijk in zijn strafvervolging.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
14 (veertien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 5.500,00 (vijfduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 subsidiair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 5.500,00 (vijfduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste
62 (tweeënzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 16 juli 2014.
Aldus gewezen door
mr. H.J. Deuring, voorzitter,
mr. L.J. Hofstra en mr. M.J.F. van der Wolf, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Nijhuis, griffier,
en op 25 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.