Uitspraak
[appellant],
Delta Lloyd,
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
2.2. Waar gaat het over?
3.De vaststaande feiten
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een geschil tussen een voormalig werknemer, [appellant], en zijn ex-werkgever, Delta Lloyd Services B.V., over de schending van een vaststellingsovereenkomst. Deze overeenkomst, die werd gesloten ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst, bevatte een clausule waarin beide partijen zich verplichtten om zich ten opzichte van derden niet negatief over elkaar uit te laten. De appellant stelt dat Delta Lloyd deze afspraak heeft geschonden, wat het hof in hoger beroep diende te beoordelen.
De procedure begon met een vordering van de appellant bij de kantonrechter, die op 26 maart 2019 zijn vorderingen afwees. De appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat er voldoende bewijs was dat medewerkers van Delta Lloyd zich negatief over hem hadden uitgelaten. Het hof oordeelde dat de appellant de stelplicht en bewijslast had om aan te tonen dat Delta Lloyd de overeenkomst had geschonden. Het hof concludeerde dat er geen redelijke mate van zekerheid bestond dat medewerkers van Delta Lloyd zich negatief over de appellant hadden uitgelaten, en dat de verplichting uit de overeenkomst niet gold voor voormalig werknemers.
Uiteindelijk bekrachtigde het hof het vonnis van de kantonrechter en veroordeelde de appellant in de proceskosten van Delta Lloyd. Het hof oordeelde dat de appellant niet had aangetoond dat er sprake was van een schending van de vaststellingsovereenkomst, en dat de bewijsvoering niet voldoende was om de claims van de appellant te ondersteunen. De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering in arbeidsrechtelijke geschillen en de verantwoordelijkheden van partijen in het kader van een vaststellingsovereenkomst.