ECLI:NL:GHARL:2020:9696

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
21-000338-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor vissen zonder toestemming van de rechthebbende op het visrecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het vissen in een water zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht. De officier van justitie heeft hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak. Tijdens de zitting op 10 november 2020 heeft het hof het dossier en de vordering van de advocaat-generaal bestudeerd, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte tot een geldboete van € 200,- en teruggave van de in beslag genomen fuiken.

Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte op 21 april 2017 met fuiken heeft gevist in een water waar hij geen toestemming voor had. De verdachte stelde dat hij wel toestemming had van de rechthebbende, maar het hof oordeelde dat de fuiken waren geplaatst in een gedeelte van het water waarvoor geen schriftelijke toestemming was verleend. De getuige, werkzaam bij de Stichting die de visrechten beheert, bevestigde dat de verdachte niet op de juiste plek had gevist. Het hof heeft de vrijspraak van de politierechter vernietigd en de verdachte alsnog schuldig bevonden aan het ten laste gelegde feit.

De verdachte is veroordeeld tot een geldboete van € 200,- en de teruggave van de in beslag genomen fuiken. Het hof heeft rekening gehouden met het blanco strafblad van de verdachte en de emotionele waarde van de fuiken voor hem. De uitspraak is gedaan in het kader van de Visserijwet 1963, die het vissen zonder toestemming van de rechthebbende verbiedt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000338-19
Uitspraak d.d.: 24 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de economische kamer van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 14 januari 2019 met parketnummer 84-241669-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 10 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis, bewezenverklaring van het ten laste gelegde en veroordeling ter zake van dit feit tot een geldboete van € 200,-. Daarnaast is de teruggave van de in beslag genomen fuiken gevorderd Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Bij het hierboven genoemde vonnis, waartegen het hoger beroep is gericht, heeft de economische politierechter de verdachte vrijgesproken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
verdachte op of omstreeks 21 april 2017, althans in de maand april 2017, in de gemeente [gemeente] , althans in het rechterlijk arrondissement Noord-Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, al dan niet opzettelijk, in een water, te weten in (een deel van) [het meer] , zijnde/althans een water waar de binnenvisserij wordt uitgeoefend, heeft/hebben gevist zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht van dat water.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Verdachte heeft op 21 april 2017 met fuiken gevist in een inham van [het meer] . De verdachte heeft zich, zowel in eerste aanleg, als in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij op de plek waar hij de fuiken had geplaatst toestemming van de rechthebbende (Stichting [rechthebbende] ) had om zijn visrechten uit te oefenen. De verdachte heeft aangevoerd dat de situatie op [het meer] sinds twee jaar is gewijzigd en dat hij met [rechthebbende] heeft afgesproken om niet te vissen aan de achterzijde van de betreffende inham van [het meer] .
De economische politierechter heeft verdachte vrijgesproken. Hiertoe heeft de economische politierechter, kort gezegd, overwogen dat op grond van de zich in het dossier bevindende foto’s niet kan worden afgeleid waar de fuiken precies zijn aangetroffen. De afspraken en de plaats van de overtreding hadden beter aangeduid moeten worden.
De officier van justitie is van dit vonnis in hoger beroep gekomen. Het hof heeft kennis genomen van de appelschriftuur van de officier van justitie van 1 februari 2019. Als bijlage bij de appelschriftuur zijn een aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 28 januari 2019 en enkele bijlagen, waaronder de als bijlage bij de visovereenkomst gevoegde kaart en enkele luchtfoto’s, gevoegd.
Ingevolge artikel 21 van de Visserijwet 1963 is het niet toegestaan om te vissen op een water voor zover een ander rechthebbende is op het visrecht van dat water, tenzij men schriftelijke toestemming heeft van de rechthebbende.
Bij de beoordeling van de onderhavige strafzaak in hoger beroep neemt het hof het volgende in aanmerking. Het dossier bevat een verklaring van getuige [getuige] , werkzaam als natuurbeheerder bij de Stichting [rechthebbende] . [getuige] verklaart dat hij in overleg met verdachte de visserij-overeenkomst heeft opgesteld. Met ingang van 1 januari 2015 is de nieuwe, geactualiseerde, overeenkomst van kracht geworden en is een aantal delen van het water, begrensd door staalkabels, waaronder de inham, uit de overeenkomst gehaald. De overeenkomst is door de verdachte getekend en op bijbehorende kaart is een paraaf van verdachte geplaatst. [getuige] had op 20 april 2017 een excursie op het water en zag verdachte toen fuiken achter de palenrij plaatsen. Op het kaartje dat bij de overeenkomst hoort is dit deel van het water niet aangemerkt als water waar verdachte zijn visrecht mag uitoefenen. Het dossier bevat onder andere vorenbedoelde visserij-overeenkomst en een uitsnede van de daarbij behorende kaart, waarop een deel van [het meer] te zien is. In het groen is aangegeven voor welk deel van het water het visrecht van verdachte geldt. Het aanvullende proces-verbaal van bevindingen bevat een verklaring van [de inspecteur] , werkzaam als inspecteur Natuurwetgeving bij de [provincie] . [de inspecteur] verwijst in zijn verklaring naar de bijbehorende kaart van de visserij-overeenkomst met daarop de inham, alwaar [de inspecteur] op 21 april 2017 de fuiken aantrof. Verder verwijst [de inspecteur] naar een aantal luchtfoto’s waarop de betreffende inham te zien is. [de inspecteur] heeft op de luchtfoto’s met een blauwe streep aangegeven waar de grens ligt tussen het groene gedeelte (waar de verdachte visrecht heeft) en het blauwe gedeelte (waar de verdachte geen visrecht heeft) volgens de kaart. Ook heeft [de inspecteur] op een vergrote luchtfoto ingetekend op welke locatie de in beslag genomen zeven fuiken waren uitgezet. [de inspecteur] verklaart dat op het meer de scheiding tussen beide gedeeltes makkelijk te herkennen is aan de geplaatste rij houten palen die uit het water steken. Deze palen waren ook aanwezig op 21 april 2017 en staan daar al een geruim aantal jaren. De palenrij is ook te zien op foto 2 van bijlage 2 behorende bij het proces-verbaal AAN-2017-038.
Gelet op de hierboven genoemde stukken, stelt het hof vast dat de fuiken van de verdachte waren uitgezet in een gedeelte van [het meer] waarvoor verdachte geen schriftelijke toestemming had van de rechthebbende om te mogen vissen. Door middel van een palenrij was de grens aangegeven tussen het gebied waar verdachte zijn visrecht mag uitoefenen en de betreffende inham. Uit de verklaring van [getuige] blijkt dat de verdachte de fuiken achter de palenrij had geplaatst. De verklaring van [getuige] wordt ondersteund door het kaartje behorende bij de visserij-overeenkomst, alsmede door het aanvullende proces-verbaal van bevindingen van [de inspecteur] en de daarbij behorende foto’s.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
verdachte op 21 april 2017 in de gemeente [gemeente] , opzettelijk, in een water, te weten in (een deel van) [het meer] , zijnde een water waar de binnenvisserij wordt uitgeoefend, heeft gevist zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op het visrecht van dat water.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 21 van de Visserijwet 1963, opzettelijk begaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het vissen met fuiken in het water van [het meer] te [gemeente] zonder toestemming van de rechthebbende op het visrecht op het water daar.
Het hof heeft acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 oktober 2020, waaruit is gebleken dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
Gelet op het vorenstaande acht het hof oplegging van een geldboete als door de advocaat-generaal gevorderd, passend. Het hof zal die straf dan ook aan verdachte opleggen.

Beslag

Teruggave
In aanmerking genomen het blanco strafblad van de verdachte en de omstandigheid dat de inbeslaggenomen fuiken voor hem een aanzienlijk financiële en emotionele waarde vertegenwoordigen, ziet het hof geen aanleiding voor onttrekking aan het verkeer en zal het de teruggave gelasten aan de verdachte van de in beslag genomen zeven fuiken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24 en 24c van het Wetboek van Strafrecht, artikel 21 van de Visserijwet 1963 en de artikelen 1, 2 en 6 van de Wet op de economische delicten.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Ten aanzien van het onder bewezenverklaarde
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
7 schietfuiken.
Aldus gewezen door
mr. L.G. Wijma, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. de Witt, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K. van der Meulen, griffier,
en op 24 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.