ECLI:NL:GHARL:2020:9692

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
25 november 2020
Publicatiedatum
24 november 2020
Zaaknummer
21-003385-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Gelderland inzake zware mishandeling met dodelijke afloop

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2018. De verdachte is veroordeeld voor zware mishandeling, die heeft geleid tot de dood van het slachtoffer. Het hof heeft de gevangenisstraf van 30 maanden en terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden opgelegd. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 2 jaar opgelegd, maar het hof heeft de strafmaat verhoogd vanwege de ernst van het feit en de impact op de nabestaanden. De verdachte heeft op 8 juli 2017 in Warnsveld een ruzie willen sussen, maar heeft het slachtoffer met veel kracht geslagen, wat resulteerde in zijn overlijden op 6 augustus 2017. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen, maar de vordering tot shockschade niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen afgewezen, gezien de omstandigheden van de verdachte en zijn behandeling in een kliniek. De uitspraak benadrukt de ernst van geweldsmisdrijven en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003385-18
Uitspraak d.d.: 25 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 juni 2018 met parketnummer 05-740327-17 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissingen op de vorderingen tot tenuitvoerlegging, parketnummers 05-167027-16, 05-840057-15, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
thans verblijvende te [verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 11 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 13 juni 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek van voorarrest en ter beschikkingstelling met verpleging van overheidswege. De rechtbank heeft verder de teruggave gelast van een telefoon en een simkaart aan [getuige 1] .
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde] is bij dat vonnis toegewezen tot een bedrag van € 6.123,92 met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel tot datzelfde bedrag subsidiair 65 dagen hechtenis en te vermeerderen met wettelijke rente.
Tevens heeft de rechtbank de tenuitvoerlegging gelast van de bij de vonnissen van de rechtbank Gelderland van 29 januari 2015 en 8 november 2016 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraffen van respectievelijk 114 dagen en 1 maand.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank tot een juiste bewezenverklaring en kwalificatie is gekomen en zal het vonnis bevestigen tot en met de strafbaarheid van het feit, te weten tot en met de kwalificatie van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige zal het vonnis worden vernietigd en zal het hof opnieuw rechtdoen omdat de reactie van de rechtbank op het noodweerverweer (voor de leesbaarheid) was opgenomen onder de bewijsoverwegingen, terwijl dit (juridisch gezien) pas na de kwalificatievraag aan de orde had moeten komen. Voorts komt het hof ten aanzien van de strafoplegging en de beslissing omtrent de vordering van de benadeelde partij tot een andere beslissing dan de rechtbank.

De strafbaarheid van verdachte

Verdachte heeft verklaard dat hij op 8 juli 2017 te Warnsveld een ruzie tussen [slachtoffer] en [getuige 2] wilde sussen.
Door de verdediging is aangevoerd dat verdachte toen één of twee klappen heeft gegeven waarna het slachtoffer, [slachtoffer] ( [slachtoffer] ), knock-out is gegaan. Verdachte zou die klappen hebben gegeven omdat hij zag dat [slachtoffer] een mes trok.
De vraag is of er sprake was van een situatie waarin verdachte zich mocht verdedigen tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [slachtoffer] .
Bij het incident waren in ieder geval de volgende getuigen aanwezig: [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 1] .
Door [getuige 3] is vanaf het begin nooit verklaard over de aanwezigheid van een mes of een ander voorwerp. Hij heeft ontkend dat er een mes aanwezig was.
Getuige [getuige 4] heeft pas op 24 mei 2018 bij zijn verhoor bij de rechter-commissaris, ondanks eerdere verhoren, verklaard dat hij een mes heeft gezien. [getuige 4] heeft zich op zijn verschoningsrecht beroepen op de vraag of hij dat gezien of gehoord had. [getuige 4] verklaarde dat hij zeker wist dat [slachtoffer] iets in zijn hand had. Op de vraag wat [getuige 4] in zijn handen zag, deed hij weer een beroep op zijn zwijgrecht. [getuige 4] heeft vlak nadat het feit was gepleegd, zich tegenover derden uitgelaten over het feit. Hij heeft toen niet gesproken over de aanwezigheid van een mes.
Getuige [getuige 1] deed in eerste instantie een beroep op haar zwijgrecht en heeft pas op 18 december 2017 bij de rechter-commissaris verklaard dat zij vanuit de auto heeft gezien dat [slachtoffer] een mes in zijn hand had en dat hij een stekende beweging maakte richting verdachte. Over een stekende beweging wordt door niemand anders verklaard.
Getuige [getuige 2] heeft op 5 oktober 2017 verklaard dat hij, toen hij kwam aanlopen, een mes op de grond zag liggen en dat hij het mes heeft meegenomen naar de woning van [naam] die het mes in de container heeft gegooid.
Het mes is tijdens het onderzoek niet gevonden.
Het hof is van oordeel dat, gelet op de omstandigheid er aanvankelijk door geen van de getuigen is gesproken over een mes en dat zij daar pas in een later stadium iets over zeggen, niet aannemelijk is geworden dat er sprake was van een mes bij [slachtoffer] .
Het hof verwerpt, bij gebreke van een noodweersituatie, het beroep op noodweer. Het hof is van oordeel dat verdachte niet uit zelfverdediging handelde en dat niet is gebleken dat verdachte niet strafbaar is.
Verdachte is strafbaar aangezien er ook geen andere omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De advocaat-generaal heeft gevorderd verdachte ter zake van het primair tenlastegelegde feit te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest en aan verdachte een terbeschikkingstelling met voorwaarden (hierna ook: TBS met voorwaarden) op te leggen. Tevens heeft de advocaat-generaal gevorderd de vordering van de benadeelde partij toe te wijzen tot een bedrag van € 21.223,92 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel. Ten aanzien van de in beslaggenomen goederen heeft de advocaat-generaal teruggave gelast aan [getuige 1] .
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een bijzonder ernstig feit. Hij heeft [slachtoffer] ( [slachtoffer] ) op 8 juli 2017 zwaar lichamelijk letsel toegebracht door hem met veel kracht tegen het hoofd te slaan waardoor [slachtoffer] op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] terwijl hij bewusteloos op de grond lag wederom gestompt. [slachtoffer] is op 6 augustus 2017 in het ziekenhuis overleden. Hij is niet meer bij bewustzijn geweest.
Door zijn handelen heeft verdachte de nabestaanden ernstig leed berokkend. Zij hebben wekenlang in onzekerheid en angst geleefd terwijl [slachtoffer] zwaargewond in het ziekenhuis lag. Onwetend of hij het zou redden en of hij dan volledig zou herstellen. Dit leed en verlies door het uiteindelijke overlijden van [slachtoffer] dragen zij de rest van hun leven mee. Dit volgt ook uit de slachtofferverklaring van [benadeelde] , zijn moeder, in hoger beroep. Verdachte was dan wel niet uit op de dood van [slachtoffer] , maar is wel daarvoor verantwoordelijk.
Door een dergelijk gewelddadig feit is de rechtsorde ernstig geschokt en zijn in de maatschappij gevoelens van onrust en onveiligheid teweeggebracht.
Het hof heeft bij de straftoemeting tevens acht geslagen op de op 4 december 2019 uitgebrachte dubbelrapportage van het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie en de rapportages van [instelling 2] .
De deskundige, C.A.J. Veldman, psychiater verklaart onder meer:
Bij verdachte hebben we te maken met een man die veel traumatische opstandigheden meemaakte bij het opgroeien. Herinneringen zijn pijnlijk en onverdraaglijk. Verdachte begon vanaf de adolescentie alcohol en drugs te misbruiken. Al spoedig werkten de alcohol en het druggebruik als verdoving tegen pijnlijke omstandigheden. Verdachte heeft ernstige verslavingsproblematiek. Hij heeft veel en veel verschillende middelen naast alcohol gebruikt. Hoewel verdachte ernstige gedragsproblemen heeft, zich antisociaal heeft gedragen, weinig stabiliteit in zijn leven heeft gekend en misschien formeel aan de criteria voor een persoonlijkheidsstoornis zou voldoen, meent de psychiater dat de diagnose pas goed overwogen kan worden wanneer verdachtes verslaving passend is behandeld. Ten tijde van het tenlastegelegde was eveneens sprake van de ernstige verslavingsproblematiek. Verdachte was toen hij het feit pleegde onder invloed van alcohol, GHB en mogelijk ook cocaïne, waardoor verdachtes beoordelingsvermogen verminderd was. Het advies is verdachte het feit in verminderde mate toe te rekenen. Het risico op herhaling van fysiek geweld is matig tot hoog. De kans op eenzelfde feit acht de psychiater laag. Verdachte behoeft een langdurige behandeling, die zeker een klinische aanvang moet hebben. De psychiater adviseert verdachte de maatregel TBS met voorwaarden op te leggen.
De deskundige N.A. Schoenmaker, GZ-psycholoog, verklaart onder meer:
Ten tijde van het tenlastegelegde feit was er bij verdachte sprake van een ernstige stoornis in het alcoholgebruik, een stoornis in het gebruik van cocaïne en een ernstige stoornis in het gebruik van GHB. Voorts bestaan er bij verdachte dysfunctionele persoonlijkheidstrekken in de vorm van antisociale, afhankelijke en vermijdende trekken en een gebrekkige coping. Deze beïnvloedden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde en het advies is verdachte dit in verminderde mate toe te rekenen. De psycholoog komt tot eenzelfde conclusie als de psychiater met betrekking tot het recidiverisico van fysiek geweld. Ten aanzien van het risico op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel met het overlijden tot gevolg acht de psycholoog de kans op recidive laag tot matig. Ook adviseert de psycholoog een TBS met voorwaarden.
Door [instelling 2] is op 6 november 2020 een reclasseringsadvies uitgebracht. Daarin wordt aangegeven dat de behandeling van verdachte bij [kliniek] voortijdig negatief is beëindigd, maar dat dat niet maakt dat de reclassering geen mogelijkheden ziet binnen het kader van TBS met voorwaarden. Volgens de reclassering is bij verdachte sprake van complexe problematiek waarbij de beperkte agressieregulatie in combinatie met het alcoholgebruik op de voorgrond staat. Op basis van de justitiële achtergrond van verdachte en de problematiek kan gesteld worden dat zowel de kans op recidive als de kans op letselschade hoog zijn. De reclassering is van mening dat een langdurig klinische behandeling noodzakelijk is om te komen tot gedragsverandering en daarbij het reduceren van de hoge risico’s. Verdachte toont zich volgens de reclassering vanaf het begin van zijn klinische opname gemotiveerd voor gedragsverandering. Daarnaast functioneert hij binnen zijn mogelijkheden, kijkend naar de forse problematiek waarmee verdachte te kampen heeft. De reclassering concludeert dat TBS met voorwaarden een voldoende stringent kader betreft om te werken aan blijvende gedragsverandering en het reduceren van de risico’s op lange termijn. Verdachte heeft zich bereid verklaard om zich aan de geadviseerde voorwaarden te houden.
Het hof onderschrijft de conclusie en het advies van de deskundigen dat het tenlastegelegde aan verdachte in verminderde mate valt toe te rekenen, en maakt die tot de zijne.
Gelet op de aard en ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het feit is gepleegd, de persoon van de verdachte, alsmede de omstandigheid dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor geweldsdelicten ziet het hof, met de advocaat-generaal, aanleiding een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 30 maanden.
Voorts is het hof van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke eisen voor het opleggen van TBS. Het door verdachte begane feit is immers een misdrijf waarop meer dan vier jaar gevangenisstraf is gesteld, terwijl tijdens het begaan van het misdrijf bij verdachte sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Voorts is het hof van oordeel dat de veiligheid van anderen de oplegging van deze maatregel eist. Het hof zal aan verdachte dan ook de maatregel TBS opleggen.
Nu zowel de deskundigen als de reclassering mogelijkheden zien om binnen het kader van TBS met voorwaarden te werken aan een blijvende gedragsverandering bij verdachte, zal het hof aan verdachte een TBS met voorwaarden opleggen. Daarbij gaat het om de voorwaarden zoals die in het rapport van Tactus van 6 november 2020 zijn geformuleerd.
Het hof ziet geen aanleiding om aan verdachte daarnaast een contactverbod en/of een straatverbod met de nabestaanden van [slachtoffer] op te leggen.
De maatregel van terbeschikkingstelling zal worden opgelegd wegens een misdrijf dat is gericht tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, te weten zware mishandeling, terwijl het feit de dood ten gevolge heeft, zodat de duur van de terbeschikkingstelling, indien in de toekomst alsnog zal worden bevolen dat verdachte van overheidswege zal worden verpleegd, niet op voorhand is gemaximeerd.
Het hof zal op de voet van artikel 38, zevende lid, van het Wetboek van Strafrecht bepalen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is. Gelet op hetgeen hiervoor is opgenomen moet naar het oordeel van het hof ernstig rekening gehouden worden met de omstandigheid dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen, indien hij geen (verdere) behandeling zal ondergaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 67.032,31 en had betrekking op zowel materiële als shock- en affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.123,92. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting in hoger beroep medegedeeld dat zij enkel de vordering met betrekking tot affectieschade van € 20.000,00 niet handhaaft. Met betrekking tot de overlijdensschade, de medische kosten, therapiekosten, reiskosten zittingen, telefoonkosten, parkeerkosten ziekenhuis en de reiskosten ziekenhuisbezoek en voor het gesprek met het openbaar ministerie, wordt de vordering gehandhaafd.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
De benadeelde partij vordert onder meer shockschade voor een schadeveroorzakende gebeurtenis die heeft plaatsgevonden voor 1 januari 2019.
Voor het aannemen van shockschade is onder meer vereist dat voldaan wordt aan de confrontatie-eis: het waarnemen van het strafbare feit of de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Uit de jurisprudentie met betrekking tot dit criterium, in het bijzonder voor zover die ziet op de waarneming van het lichaam en de verwondingen van het slachtoffer op een later moment, volgt dat het aannemen van een directe confrontatie in een geval als het onderhavige niet vanzelfsprekend is. Dit vergt een ruime uitleg van voormeld criterium. Tegen deze achtergrond kan voorshands niet worden gezegd dat de shockschade, zoals die door de benadeelde partij is opgevoerd en toegelicht en niet of nauwelijks is betwist, voor vergoeding in aanmerking kan komen. Een dergelijke beslissing vergt een uitgebreid partijdebat en vormt daarom een onevenredige belasting van het strafproces. Om die reden zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering voor zover die betrekking heeft op de shockschade en de daarmee samenhangende medische kosten van de behandeling van haarzelf van € 808,49. Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek biedt geen wettelijke grondslag voor het toekennen van deze schadevergoeding
Aan materiële schade acht het hof toewijsbaar een bedrag van € 4.837,60 aan overlijdensschade, € 962,52 aan reiskosten, € 249,00 aan parkeerkosten en € 50,00 aan telefoonkosten.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering in zoverre zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof zal de overige gevorderde reiskosten die zien op de kosten om de zitting in eerste aanleg bij te wonen en het gesprek met het openbaar ministerie van achtereenvolgens € 17,94 en € 6,86 en ook de gevorderde kosten in hoger beroep van € 100,00 toekennen als proceskosten.

Het beslag

Het hof gelast, evenals de rechtbank, de teruggave van de inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven telefoon van het merk Wiko en de simkaart van Simpel aan de rechthebbende, [getuige 1] .

De vorderingen tot tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging te gelasten van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 29 januari 2015 (parketnummer 05/840057-15) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 114 dagen en de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 8 november 2016 (parketnummer 05/167027-16) opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Deze vorderingen zijn opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijden aan het tenlastegelegde strafbare feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straffen worden gelast.
Met de raadsman is het hof echter van oordeel dat het, gelet op zijn verblijf en behandeling in de kliniek, ongewenst is als verdachte voor de gevorderde tenuitvoerleggingen tijdelijk vanuit de kliniek terug naar de gevangenis moet om daarna terug te keren naar de kliniek. Het voorgaande geldt temeer gezien de reeds door hem uitgezeten dagen in voorarrest.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zullen beide vorderingen tot tenuitvoerlegging dus worden afgewezen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a 38, 38a, 63 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafbaarheid van verdachte, de strafoplegging en de beslissing met betrekking tot de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Gelast dat verdachte ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat:

1. Verdachte maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit.
2. Verdachte begeeft zich niet zonder toestemming buiten de Europese landsgrenzen van Nederland. Verdachte overlegt hierover vooraf met de reclassering. Het Openbaar Ministerie (OM) beslist.
3.Verdachte verleent medewerking aan het verstrekken van een actuele foto aan de reclassering ten behoeve van een eventuele opsporing.
4. Verdachte werkt, indien noodzakelijk, mee aan een time-out in een forensische psychiatrische instelling (zulks te bepalen door de voor plaatsing verantwoordelijke instantie) van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, tot maximaal 14 weken per jaar.
5. Verdachte verleent medewerking aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere, maar niet uitsluitend in:
> medewerking verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of het ter inzage aanbieden van een geldig identiteitsbewijs (als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht) ten behoeve van het vaststellen van de identiteit;
> zich melden op afspraken bij de reclassering, zo vaak de reclassering dat nodig acht;
> zich houden aan de voorschriften en aanwijzingen van de reclassering die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om verdachte te bewegen tot het naleven van de voorwaarden;
> medewerking verlenen aan huisbezoeken;
> inzicht geven aan de reclassering over de voortgang van de begeleiding of behandeling door andere instellingen/hulpverleners;
> niet verhuizen of van adres veranderen zonder toestemming van de reclassering;
> medewerking verlenen aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met verdachte, als dat van belang is voor het toezicht.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Verdachte zal zich laten opnemen bij [instelling 1] te [plaats] (of een soortgelijke instelling, zulks te bepalen door de voor plaatsing verantwoordelijke instantie). Verdachte zal zich houden aan de regels, afspraken en aanwijzingen van [instelling 1] (of een soortgelijke instelling) en zich actief opstellen ten aanzien van de voorgestelde behandeling. Verdachte zal meewerken aan het later op te stellen resocialisatie- en nazorgplan.
Indien er niet meteen een plek is bij [instelling 1] of een soortgelijke instelling zal verdachte meewerken aan overbruggingszorg en zich laten opnemen in een instelling geïndiceerd door de voor plaatsing verantwoordelijke instelling. Verdachte zal zich houden aan de regels, afspraken en aanwijzingen van deze instelling.
Verdachte zal zich na de klinische opname houden aan de aanwijzingen te geven
door de reclassering en zal daarbij een traject volgen dat de behandelaren en reclassering nodig of wenselijk achten, ook als dit inhoudt een woonvorm met (een bepaalde mate van) begeleiding zoals een RIBW of een soortgelijke instelling. Aanwijzingen kunnen onder andere gegeven worden omtrent ambulante behandeling, dagbesteding, middelengebruik en huisvesting.
4. Verdachte dient zijn medewerking te verlenen aan eventuele medicamenteuze
therapie, voorgeschreven door de behandelend arts/psychiater. Deze medicatie zal zo nodig onder controle ingenomen worden.
5. Verdachte gebruikt geen alcohol, drugs of andere middelen die niet zijn
voorgeschreven door de behandelend arts. Verdachte meldt een terugval in gebruik direct bij de reclassering. Mocht verdachte een terugval hebben in gebruik dan zullen alle betrokken partijen overleggen wat de gevolgen zijn voor de voortzetting van het toezicht.
6. Verdachte zal meewerken aan urinecontroles of blaasproeven in verband met
middelen/alcoholgebruik. Deze controles zullen onderdeel uitmaken van de (terugvalpreventie-)behandeling.
7. Verdachte dient inzicht te geven in zijn financiële huishouding. Indien de reclassering het noodzakelijk acht zal verdachte zijn medewerking verlenen aan budgetteringshulpverlening en/of financiële bewindvoering.
8. Verdachte geeft openheid over zijn sociale contacten en werkt mee aan eventuele
screening van deze contacten.
9. Verdachte werkt mee aan een zinvolle dagbesteding. Indien passend werk niet direct
voorhanden is, zal verdachte meewerken aan een andere daginvulling (zoals scholing of vrijwilligerswerk).
Geeft [instelling 2] opdracht de ter beschikking gestelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.

Beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.

Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Gelast de
teruggaveaan [getuige 1] van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een telefoon van het merk Wiko en een simkaart van Simpel.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 6.099,12 (zesduizend negenennegentig euro en twaalf cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt verdachte tot een bedrag van € 124,80 (honderdvierentwintig euro en tachtig cent) ter zake van door de benadeelde partij gemaakte proceskosten.
Veroordeelt verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 6.099,12 (zesduizend negenennegentig euro en twaalf cent) aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 65 (vijfenzestig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 24 mei 2018.
Wijst af de vordering van de officier van justitiein het arrondissement te Gelderland van 8 december 2017, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 8 november 2016, parketnummer 05-167027-16, voorwaardelijk opgelegde 1 maand gevangenisstraf .
Wijst af de vordering van de officier van justitiein het arrondissement te Gelderland van 15 september 2017, strekkende
tot tenuitvoerleggingvan de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Gelderland van 29 januari 2015, parketnummer 05-840057-15, voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf van 114 dagen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. M. Keppels en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.R.M. Roetgerink, griffier,
en op 25 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.