ECLI:NL:GHARL:2020:967

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
6 februari 2020
Zaaknummer
21-000671-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met aanpassing strafoplegging en schadevergoeding in zaak van diefstal met geweld en afpersing

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 4 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor diefstal met geweld door twee of meer verenigde personen en afpersing door twee of meer verenigde personen. Het hof bevestigt het vonnis van de rechtbank, maar vernietigt de strafoplegging omdat het adolescentenstrafrecht van toepassing is. De verdachte, die op het moment van het delict achttien jaar oud was, is veroordeeld tot een werkstraf van 100 uren en jeugddetentie van 100 dagen, waarvan 54 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden.

Het hof heeft in zijn overwegingen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die niet eerder in aanraking is geweest met politie of justitie. De verdachte heeft een ondergeschikte rol gespeeld in het delict en is beïnvloedbaar. Het hof volgt het advies van de reclassering om het adolescentenstrafrecht toe te passen en legt bijzondere voorwaarden op, waaronder verdiepingsdiagnostiek en pedagogische ondersteuning.

Daarnaast zijn er vorderingen van benadeelde partijen behandeld. De vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen zijn toegewezen, waarbij de verdachte hoofdelijk aansprakelijk is gesteld voor de schade. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen [aangever 1], [aangever 2] en [aangever 3] toegewezen, met inachtneming van de wettelijke rente. Het hof heeft de vorderingen van de benadeelde partijen voor het overige niet-ontvankelijk verklaard, zodat deze partijen hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000671-19
Uitspraak d.d.: 4 februari 2020
TEGENSPRAAK

Herstelarrest

Het hof heeft geconstateerd dat in het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, parketnummer 21-000671-19, van 4 februari 2020 abusievelijk de verkeerde toepasselijke wettelijke voorschriften zijn vermeld. In dit herstelarrest is dit gecorrigeerd.
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 29 januari 2019 met parketnummer 16-659508-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 januari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens de verdachte door zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de strafoplegging.
Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank heeft het volwassenenstrafrecht toegepast en heeft de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van acht maanden opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk. De rechtbank heeft naast algemene voorwaarden ook bijzondere voorwaarden opgelegd.
De verdediging verzoekt het hof, voor zover het hof komt tot een strafoplegging, het adolescentenstrafrecht toe te passen en de verdachte een geheel voorwaardelijke straf dan wel een taakstraf op te leggen.
De advocaat-generaal heeft gevorderd het adolescentenstrafrecht toe te passen en de verdachte 100 dagen jeugddetentie met aftrek van voorarrest, waarvan 54 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en een werkstraf van 100 uren op te leggen. De advocaat-generaal vordert ook het opleggen van bijzondere voorwaarden en de benoeming van de volwassenreclassering als toezichthoudende instantie.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
De verdachte heeft zich, tezamen met drie anderen, schuldig gemaakt aan diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging daarvan en aan afpersing jegens aangevers [aangever 1] , [aangever 2] en [aangever 3] . Hierbij heeft één van de medeverdachten ook gedreigd met een (nep)vuurwapen. Door zijn handelen heeft de verdachte er blijk van gegeven geen respect te hebben voor andermans eigendom en zich niet te bekommeren om andermans lichamelijke en geestelijke integriteit. Een dergelijke gebeurtenis leidt in de regel bij slachtoffers tot gevoelens van angst en onveiligheid.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op de inhoud van het hem betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 20 december 2019, waaruit blijkt dat hij vóór dit incident niet eerder in aanraking is geweest met politie of justitie. Daarnaast heeft het hof gelet op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Reclassering Nederland heeft op 15 januari 2019 geadviseerd om de verdachte, die ten tijde van het plegen van het onderhavige feit de leeftijd van achttien jaar, maar nog niet die van drieëntwintig jaar had bereikt, het adolescentenstrafrecht toe te passen en het toezicht onder te brengen bij de volwassenreclassering. Het hof volgt dit advies en ziet, evenals de verdediging en de advocaat-generaal, in de omstandigheden waaronder het feit is begaan en de persoonlijkheid van de verdachte aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen en de uitvoering daarvan bij de volwassenreclassering onder te brengen. De verdachte had bij het strafbare feit een ondergeschikte rol. De verdachte is beïnvloedbaar en lijkt de gevolgen van zijn gedrag niet goed te kunnen overzien. Het is van belang om door verdiepingsdiagnostiek meer zich te krijgen op de mogelijkheden en beperkingen van de verdachte en te onderzoeken of ambulante behandeling noodzakelijk is. Daarbij heeft hij pedagogische ondersteuning nodig. Hij beschikt nog niet over een startkwalificatie, waardoor continuering van scholing belangrijk is. Verder acht het hof van belang dat de verdachte thuiswonend is.
Het hof ziet in voormelde omstandigheden aanleiding om een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen. Het hof acht jeugddetentie voor de duur van 100 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 54 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden. Het hof ziet aanleiding voor het opleggen van de hierna te melden bijzondere voorwaarden, waaronder verdiepingsdiagnostiek en eventuele behandeling.
Daarnaast acht het hof een werkstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen jeugddetentie, passend en geboden.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 143,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen. Daar de mededaders eveneens zijn veroordeeld voor het genoemde strafbare feit jegens de benadeelde partij, zal het hof – anders dan de rechtbank – bepalen dat de veroordeelde met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.233,04. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.173,05. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Daar de mededaders eveneens zijn veroordeeld voor het genoemde strafbare feit jegens de benadeelde partij, zal het hof – anders dan de rechtbank – bepalen dat de veroordeelde met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 527,10. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 137,10. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen. Daar de mededaders eveneens zijn veroordeeld voor het genoemde strafbare feit jegens de benadeelde partij, zal het hof – anders dan de rechtbank – bepalen dat de veroordeelde met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 55, 57, 77c, 77g, 77i, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de beslissing op de vorderingen van de benadeelde partijen en de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstraf, bestaande uit een
werkstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen jeugddetentie.
Veroordeelt de verdachte tot jeugddetentie voor de duur van
100 (honderd) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de jeugddetentie, groot
54 (vierenvijftig) dagen,niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
- meldplicht;
- meewerken aan verdiepingsdiagnostiek bij [instelling] en eventueel daaruit voortvloeiende ambulante behandeling;
- meewerken aan het vinden en behouden van passende dagbesteding;
- een contactverbod met de medeverdachten in deze zaak: [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en met uitzondering van zijn broer [medeverdachte 3] .
Aan de bijzondere voorwaarden zijn van rechtswege de volgende voorwaarden verbonden dat de veroordeelde:
- gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Geeft opdracht aan de volwassenreclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
De voorlopige hechtenis
Heft op het geschorste, tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 2] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 143,50 (honderddrieënveertig euro en vijftig cent) ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 2] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 143,50 (honderddrieënveertig euro en vijftig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 1] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 1.173,05 (duizend honderddrieënzeventig euro en vijf cent)bestaande uit
€ 673,05 (zeshonderddrieënzeventig euro en vijf cent)materiële schade en
€ 500,00 (vijfhonderd euro)immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 1] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.173,05 (duizend honderddrieënzeventig euro en vijf cent) bestaande uit € 673,05 (zeshonderddrieënzeventig euro en vijf cent) materiële schade en € 500,00 (vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 21 (eenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 15 juli 2018.

Vordering van de benadeelde partij [aangever 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [aangever 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 137,10 (honderdzevenendertig euro en tien cent)ter zake van materiële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [aangever 3] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 137,10 (honderdzevenendertig euro en tien cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 2 (twee) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 15 juli 2018.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. K.A.J.M. Wetzels en mr. J.H. van Dijk, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L.J.G. Scheffer-Overbeek, griffier,
en op 4 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.H. van Dijk is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.