ECLI:NL:GHARL:2020:9622

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
21-005994-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het besturen van een bromfiets met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld voor het besturen van een bromfiets terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof verwerpt het verweer van de verdachte, die meende dat zijn brommerrijbewijs nog geldig was. Het hof oordeelt dat de verdachte op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs en dat hij niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in de veronderstelling verkeerde dat zijn brommerrijbewijs nog geldig was. De verdachte had zijn rijbewijs op 15 februari 2019 ingeleverd en was derhalve niet bevoegd om een bromfiets te besturen. Gelet op de recidive van de verdachte, die eerder al meerdere keren was veroordeeld voor soortgelijke overtredingen, legt het hof een gevangenisstraf van twee weken op. De verdachte had eerder aangegeven bezig te zijn zijn leven op de rails te krijgen, maar het hof oordeelt dat dit geen aanleiding geeft om van de gevangenisstraf af te zien. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de oriëntatiepunten voor straftoemeting.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005994-19
Uitspraak d.d.: 20 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 6 november 2019 met parketnummer 96-194015-19 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw,
mr. J.S. Özsaran, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van twee weken.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 15 juni 2019 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten B, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Zowel verdachte als zijn raadsvrouw hebben op de terechtzitting van het hof vrijspraak bepleit. Zij hebben ter onderbouwing – zakelijk weergegeven – aangevoerd dat verdachte op 15 juni 2019 weliswaar wist dat zijn autorijbewijs ongeldig was verklaard, maar hij zou toen in de veronderstelling hebben verkeerd dat zijn brommerrijbewijs nog wel geldig was. Verdachte verklaarde hierover op de terechtzitting van het hof dat hij op 14 juni 2019 nog met de verbalisanten had gesproken, bij welke gelegenheid zij hem zouden hebben laten weten dat zijn scooterrijbewijs nog geldig was.
Het hof passeert dit verweer. Vast staat dat verdachtes rijbewijs (voor de categorieën A, A1, A2, AM en B) ongeldig was verklaard per 31 januari 2019. Eveneens staat vast dat het rijbewijs op 15 februari 2019 bij de politie is ingeleverd, waarna het door de politie naar het CBR is verzonden. Verdachte beschikte derhalve niet over een fysiek rijbewijs en dat wist hij. Anders dan verdachte op de terechtzitting van het hof verklaarde, heeft hij blijkens het ZSM-proces-verbaal [1] het volgende verklaard: “
Ik heb gisteren met je collega’s gesproken. Dit heb ik niet goed meegekregen. Ik moest het CBR bellen maar dit heb ik niet gedaan. Dat had ik wel moeten doen.”. Uit deze verklaring blijkt geenszins dat op 14 juni 2019 door een medewerker van de politie aan verdachte zou zijn verteld dat zijn scooterrijbewijs nog geldig is. Integendeel, verdachte had – kennelijk in verband met de geldigheid van zijn rijbewijs – telefonisch contact moeten opnemen met het CBR en dat heeft hij nagelaten.
Onder deze omstandigheden acht het hof niet aannemelijk geworden dat verdachte op 15 juni 2019 in de veronderstelling heeft kunnen verkeren dat zijn rijbewijs van de categorie AM (nog) geldig was.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 15 juni 2019 te [plaats] terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [straat] , als bestuurder een motorrijtuig, van die categorie heeft bestuurd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een bromfiets bestuurd, ondanks dat hij daartoe op dat moment niet bevoegd was doordat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard door het CBR. Dergelijke beslissingen van het CBR hebben tot doel de verkeersveiligheid te bevorderen. De verdachte, die van de ongeldigverklaring op de hoogte moet zijn geweest, heeft zich hier niets van aangetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 oktober 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde al meer dan eens onherroepelijk is veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder artikel 9, tweede lid van die wet. Al die veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten voor de straftoemeting ontwikkeld, met als doel het bevorderen van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. Voor het misdrijf dat de verdachte heeft gepleegd (het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994) geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Nu verdachte al vele malen onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke delicten is oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken een passende afdoening.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben aangevoerd dat verdachte, die eerder ‘een puinhoop van zijn leven heeft gemaakt’, thans bezig is om zijn leven op de rails te krijgen. Hij zou doende zijn om een eigen bedrijf op te starten en hij zou op eigen kracht al geruime tijd abstinent zijn van alcohol en drugs. Desgevraagd heeft verdachte aangegeven dat hij daarbij geen hulp wenst van de reclassering, omdat hij van mening is dat je dat zelf moet kunnen. Verdachte heeft op indringende vragen daaromtrent van het hof aangegeven dat hij zijn medewerking aan de reclassering of verslavingszorg zou geven, als het echt moet, maar dergelijke begeleiding niet zijn voorkeur heeft.
De raadsvrouw heeft bepleit dat, nu het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, aan verdachte een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een wat langer durende taakstraf zal worden opgelegd.
Het hof vindt in hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw is aangevoerd geen aanleiding om af te zien van de oplegging van een gevangenisstraf. Het hof volgt ten aanzien van de duur van die straf de advocaat-generaal. Oplegging van een lagere of andersoortige straf zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
2 (twee) weken.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 20 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.ZSM artikel 9 WvW proces-verbaal met nummer 150620190140134531, d.d. 15 juni 2019 in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.