ECLI:NL:GHARL:2020:9621

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
20 november 2020
Publicatiedatum
20 november 2020
Zaaknummer
21-004202-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens het besturen van een auto met ongeldig rijbewijs

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het besturen van een auto terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van vier weken eiste. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem ook had veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk had verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging.

Tijdens de zitting op 6 november 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, omdat hij dacht dat hij een betalingsregeling had getroffen met het CBR. Het hof heeft echter vastgesteld dat het rijbewijs op 31 januari 2019 ongeldig was verklaard en dat de verdachte dit rijbewijs op 19 februari 2019 had ingeleverd. Het hof oordeelde dat de verdachte op 9 mei 2019, de datum van de overtreding, redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was.

Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlastelegging bevestigd en de verdachte veroordeeld voor het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is strafbaar bevonden, en het hof heeft een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk. Tevens heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat niet alle benodigde stukken in het dossier aanwezig waren.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004202-19
Uitspraak d.d.: 20 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 25 juli 2019 met parketnummer 96-111937-19 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 96-114122-16, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 november 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van vier weken en tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. J.S. Özsaran, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft verdachte veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van vier weken, en heeft de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard ten aanzien van de vordering tot tenuitvoerlegging.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 9 mei 2019 te [plaats] terwijl hij wist of redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor een of meer categorieën van motorrijtuigen, te weten categorie b, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie of categorieën was afgegeven, op de weg, [straat] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie of categorieën heeft bestuurd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Bewijsoverweging

Hoewel verdachtes raadsvrouw zich ten aanzien van de bewezenverklaring van het onderhavige feit heeft gerefereerd aan het oordeel van het hof, heeft verdachte op de terechtzitting van het hof zijn standpunt herhaald dat hij op 9 mei 2019 niet wist dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard.
Het hof overweegt ten aanzien van de wetenschap van verdachte omtrent de geldigheid van zijn rijbewijs het volgende:
Verdachte heeft op de terechtzitting van het hof verklaard dat hij een betalingsregeling met het CBR had waarvan – zo veronderstelde hij – de geldigheid van zijn rijbewijs afhing. Hij verklaarde eveneens dat hij op enig moment twee dagen te laat aan zijn (termijn)betalingsverplichting heeft voldaan, waarna zijn rijbewijs ongeldig blijkt te zijn verklaard.
Op grond van het dossier komt vast te staan dat het rijbewijs van verdachte door het CBR op 31 januari 2019 ongeldig is verklaard. Eveneens staat vast dat het ongeldige rijbewijs is ingeleverd, met als inleverdatum 19 februari 2019.
Op het moment van zijn staandehouding op 9 mei 2019 beschikte verdachte feitelijk niet over een rijbewijs, omdat hij dat enkele maanden eerder in verband met de procedure rondom de ongeldigverklaring had ingeleverd.
Onder deze omstandigheden kan het niet anders dan dat verdachte op 9 mei 2019 redelijkerwijs moest weten van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs enkele maanden eerder.
Het hof verwerpt het verweer van verdachte.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 9 mei 2019 te [plaats] terwijl hij redelijkerwijs moest weten dat een op zijn naam gesteld rijbewijs voor categorie b, ongeldig was verklaard en aan hem daarna geen ander rijbewijs voor het besturen van een motorrijtuig van de betrokken categorie was afgegeven, op de weg, [straat] , als bestuurder een motorrijtuig, (personenauto), van die categorie heeft bestuurd;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een auto bestuurd, ondanks dat hij daartoe op dat moment niet bevoegd was doordat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard door het CBR. Dergelijke beslissingen van het CBR hebben tot doel de verkeersveiligheid te bevorderen. De verdachte, die van de ongeldigverklaring op de hoogte moet zijn geweest, heeft zich hier niets van aangetrokken.
Het hof heeft kennisgenomen van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 8 oktober 2020. Daaruit blijkt dat de verdachte voorafgaand aan het bewezenverklaarde al meer dan eens onherroepelijk is veroordeeld voor het overtreden van de Wegenverkeerswet 1994, waaronder artikel 9, tweede lid van die wet. Al die veroordelingen hebben verdachte er klaarblijkelijk niet van weerhouden opnieuw de fout in te gaan.
Binnen de rechtspraak zijn oriëntatiepunten voor de straftoemeting ontwikkeld, met als doel het bevorderen van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid. Deze oriëntatiepunten kunnen dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de op te leggen straf. Voor het misdrijf dat de verdachte heeft gepleegd (het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994) geldt als oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van twee weken. Nu verdachte al vele malen onherroepelijk is veroordeeld wegens soortgelijke delicten is – in beginsel – oplegging van de door de advocaat-generaal gevorderde onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken een passende afdoening.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben aangevoerd dat verdachte, die eerder ‘een puinhoop van zijn leven heeft gemaakt’, thans bezig is om zijn leven op de rails te krijgen. Hij zou doende zijn om een eigen bedrijf op te starten en hij zou op eigen kracht al geruime tijd abstinent zijn van alcohol en drugs. Desgevraagd heeft verdachte aangegeven dat hij daarbij geen hulp wenst van de reclassering, omdat hij van mening is dat je dat zelf moet kunnen. Verdachte heeft op indringende vragen daaromtrent van het hof aangegeven dat hij zijn medewerking aan de reclassering of verslavingszorg zou geven, als het echt moet, maar dergelijke begeleiding heeft niet zijn voorkeur.
De raadsvrouw heeft bepleit dat, nu het taakstrafverbod van artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, aan verdachte een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf in combinatie met een wat langer durende taakstraf zal worden opgelegd.
Het hof vindt in hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw is aangevoerd geen aanleiding om af te zien van de oplegging van een gevangenisstraf. Het hof volgt ten aanzien van de duur van die straf de advocaat-generaal, maar legt een gedeelte groot twee weken van die straf voorwaardelijk op teneinde verdachte ervan te weerhouden te recidiveren. Oplegging van een lagere of andersoortige straf zou onvoldoende recht doen aan de ernst van het bewezenverklaarde feit.

Vordering tenuitvoerlegging

In het dossier bevinden zich niet alle stukken die nodig zijn voor een correcte beoordeling van de vordering tot tenuitvoerlegging. Zo ontbreekt onder meer de vordering tot tenuitvoerlegging.
Daarom dient het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn vordering.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 9 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
2 (twee) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Verklaart het openbaar ministerie niet-ontvankelijk in de vordering tenuitvoerlegging, met parketnummer 96-114122-16.
Aldus gewezen door
mr. F. van der Maden, voorzitter,
mr. J. Hielkema en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 20 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.