In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 20 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor het besturen van een auto terwijl zijn rijbewijs ongeldig was verklaard. Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, die een gevangenisstraf van vier weken eiste. De verdachte had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de politierechter, die hem ook had veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken en het openbaar ministerie niet-ontvankelijk had verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging.
Tijdens de zitting op 6 november 2020 heeft de verdachte verklaard dat hij niet op de hoogte was van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs, omdat hij dacht dat hij een betalingsregeling had getroffen met het CBR. Het hof heeft echter vastgesteld dat het rijbewijs op 31 januari 2019 ongeldig was verklaard en dat de verdachte dit rijbewijs op 19 februari 2019 had ingeleverd. Het hof oordeelde dat de verdachte op 9 mei 2019, de datum van de overtreding, redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was.
Het hof heeft de bewezenverklaring van de tenlastelegging bevestigd en de verdachte veroordeeld voor het overtreden van artikel 9, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte is strafbaar bevonden, en het hof heeft een gevangenisstraf van vier weken opgelegd, waarvan twee weken voorwaardelijk. Tevens heeft het hof het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat niet alle benodigde stukken in het dossier aanwezig waren.