In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een kunstenaar, tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland over een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2015. De inspecteur van de Belastingdienst had een aanslag opgelegd en belastingrente berekend. Belanghebbende had in zijn aangifte IB/PVV aangegeven dat zijn onderneming per 31 december 2011 was gestaakt en had stakingsaftrek geclaimd. De inspecteur had de aanslag verminderd, maar belanghebbende was het daar niet mee eens en had hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 20 oktober 2020 werd het geschil besproken, waarbij belanghebbende stelde dat de aanslag te hoog was vastgesteld en dat € 3.093 aan nagekomen bedrijfslasten aftrekbaar was. De inspecteur betwistte dit en voerde aan dat er geen causaal verband was tussen de kosten en de onderneming, aangezien belanghebbende na de staking van de onderneming geen administratieplicht meer had. Het hof oordeelde dat de administratiekosten, rentekosten en andere opgevoerde kosten niet aftrekbaar waren als nagekomen bedrijfslasten, omdat er geen bewijs was van een causaal verband met de onderneming.
Belanghebbende deed ook een beroep op het vertrouwensbeginsel, maar het hof verwierp dit, omdat de inspecteur niet verplicht was om de kosten als nagekomen bedrijfslasten te erkennen. Uiteindelijk bevestigde het hof de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De kosten van het beroep werden niet vergoed.