ECLI:NL:GHARL:2020:9466

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
200.282.916
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake vordering tot inzage en afschrift van bescheiden in verband met echtscheiding en vermogensverdeling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellante] tegen een vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland. De zaak betreft een vordering van [geïntimeerde] tot inzage en afschrift van bepaalde bescheiden die relevant zijn voor de afwikkeling van de echtscheiding tussen [geïntimeerde] en [D]. De voorzieningenrechter had eerder geoordeeld dat [appellante] bepaalde documenten moest overleggen, waaronder financiële bescheiden en overeenkomsten met betrekking tot de paarden [E] en [F].

[geïntimeerde] stelt dat [D] bij de verdeling van hun vermogen tijdens de echtscheiding bepaalde activa heeft verzwegen, en dat zij deze informatie nodig heeft voor haar rechtsvordering in de Verenigde Staten. [appellante] heeft verweer gevoerd en betwist dat [geïntimeerde] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen. Het hof heeft geoordeeld dat [geïntimeerde] voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde inzage, omdat zij niet alle benodigde informatie van [D] kan verkrijgen.

Het hof heeft de vordering van [geïntimeerde] tot inzage in de paardenpaspoorten van de betrokken paarden toegewezen, maar andere bredere verzoeken afgewezen, omdat deze niet voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Het hof heeft het vonnis van de voorzieningenrechter bekrachtigd, met enkele aanpassingen in de proceskostenveroordeling. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat [appellante] de gevraagde documenten binnen 14 dagen na het arrest moet overleggen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.282.916
(zaaknummer rechtbank Gelderland 373610)
arrest in kort geding van 17 november 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante] ,
advocaat: mr. L.M. Schelstraete te ’s-Hertogenbosch,
tegen:
[geïntimeerde],
Wonende te [B] , Verenigde Staten,
geïntimeerde(n) in het principaal hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. J.W. de Groot te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 24 augustus 2020 dat de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Zutphen) heeft gewezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 31 augustus 2020, met grieven tevens houdende incidentele memorie ex artikel 351 Rv,
- een akte van [appellante] van 15 september 2020 met producties 23 tot en met 43,
- de memorie van antwoord, tevens memorie van antwoord in het incident ex artikel 351 Rv tevens memorie van grieven in incidenteel hoger beroep tevens eisvermeerdering ex artikel 130 Rv, met producties 22 tot en met 43;
- de memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep, met producties 44 tot en met 51;
- de op 12 oktober 2020 gehouden mondelinge behandeling, waarvan proces-verbaal is opgemaakt.
2.2
Na afloop van de mondelinge behandeling heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellante] vordert in het (principaal) hoger beroep - kort samengevat -, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- vernietiging van het bestreden vonnis, met alsnog afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] ;
- [geïntimeerde] te gebieden om binnen 24 uur na het arrest alle door [appellante] verstrekte bescheiden te vernietigen na deze (voor zover nodig) te hebben teruggehaald dan wel ingetrokken in de Amerikaanse procedure, met kennisgeving aan [appellante] , op straffe van een dwangsom van € 25.000,- voor elke dag dat zij daaraan niet voldoet;
- [geïntimeerde] te veroordelen in de proceskosten van beide instanties, te vermeerderen met wettelijke rente als zij deze kosten niet binnen 14 dagen na het arrest van het hof betaalt.
- in het incident ex artikel 351 Rv: schorsing van de tenuitvoerlegging van het bestreden vonnis, tot aan de uitspraak van het hof, met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van het incident, te vermeerderen met wettelijke rente als zij deze kosten niet binnen 14 dagen na het arrest van het hof betaalt.
[geïntimeerde] voert gemotiveerd verweer en vraagt de vorderingen van [appellante] af te wijzen en haar te veroordelen in de kosten.
2.4
In het incidenteel hoger beroep vordert [geïntimeerde] (samengevat), met vermeerdering van haar eis:
  • vernietiging van het vonnis, voor zover zij daarvan in beroep komt;
  • [appellante] te bevelen volgens de in de dagvaarding omschreven procedure toegang te verlenen aan de door [geïntimeerde] voorgestelde, dan wel een andere onafhankelijke deskundige, dan wel een door deze deskundige aangestelde ICT-deskundige tot de administratie en correspondentie van [appellante] en [C] (hierna: “ [C] ”) tot primair de dag van het arrest, subsidiair 4 december 2019. Dit betreft toegang tot elektronische en 'hard copy' correspondentie, administratieve documenten en contracten. Voor zover deze zijn opgeslagen op de computer, telefoon, cloud-omgeving of andere gegevensdragers dient [appellante] hier toegang toe te verlenen dan wel de wachtwoorden hiervan te verstrekken; een en ander ten behoeve van het maken van een dataselectie volgens de in de dagvaarding omschreven procedure;
  • [appellante] te veroordelen tot het verstrekken van;
afschrift van alle bescheiden ten aanzien van de creditcard waaronder een fotokopie van de creditcard zelf, en gerelateerde informatie, en een lijst met een specificatie van de uitgaven gedaan met de creditcard in de periode tot primair de dag van het arrest, subsidiair 4 december 2019;
afschrift van alle bescheiden waaruit de hoogte, omschrijving en de betrokken bankrekeningnummers van alle betalingen en giften van [D] aan [appellante] in de periode tot primair de dag van het arrest, subsidiair 4 december 2019 blijkt;
afschrift van alle bescheiden ten aanzien van de eigendomsoverdracht, op welke wijze dan ook, van de paarden [E] en [F] door [D] aan [appellante] in de periode tot primair de dag van het arrest, subsidiair 4 december 2019;
afschrift van alle bescheiden ten aanzien van het gebruik door [appellante] en/of [C] van [E] en [F] dan wel de terbeschikkingstelling van [E] en [F] aan hen in de periode tot primair de dag van het arrest, subsidiair 4 december 2019 waaruit blijkt in hoeverre en door wie bedragen zijn betaald dan wel ontvangen ten aanzien van het gebruik, de verzorging en de training van deze paarden;
  • te bepalen dat de verstrekking door [appellante] van de in het petitum onder 4 genoemde bescheiden aan de te benoemen onafhankelijke deskundige dan wel een door deze aangestelde ICT-deskundige moet geschieden volgens de in de dagvaarding omschreven procedure;
  • [appellante] te bevelen om te gehengen en te gedogen dat haar administrateur de bescheiden onder 4 volgens de in de dagvaarding omschreven procedure verstrekt aan de onder 2 genoemde onafhankelijke deskundige dan wel een door deze aangestelde ICT-deskundige,
een en ander op straffe van een dwangsom, voor iedere dag of een deel daarvan dat [appellante] niet volledig aan de veroordeling voldoet.
Voorts vraagt zij [appellante] te veroordelen in de kosten van het principaal en incidenteel hoger beroep en het incident ex artikel 351 Rv, te vermeerderen met de eventuele nakosten.
[appellante] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

3.De vaststaande feiten

3.1
[geïntimeerde] is in 1997 gehuwd met [D] (hierna: “ [D] ”).
3.2
Het huwelijk tussen [geïntimeerde] en [D] is op enig moment ontwricht geraakt. In 2018 heeft [D] aan [geïntimeerde] kenbaar gemaakt dat hij wenste te scheiden.
3.3
In oktober 2019 hebben [geïntimeerde] en [D] overeenstemming bereikt over de vaststelling en verdeling van hun vermogen. Deze overeenstemming is vastgelegd in een zogeheten “financial affidavit”. Dat is vergelijkbaar met een echtscheidingsconvenant, zijnde een vaststellingsovereenkomst. Als peildatum hebben zij gekozen voor
8 juli 2018 (hierna: “de peildatum”). Op 18 oktober 2019 hebben zij gezamenlijk de echtscheiding aangevraagd en in dat verband een Permanent Stipendium for Final Decree of Divorce doen ingaan. Op verzoek van [geïntimeerde] en [D] bevindt de financial affidavit zich verzegeld bij de Circuit Court in Portsmouth in New Hampshire, Verenigde Staten.
[geïntimeerde] heeft zich tegen het verzoek van [D] om de verzegeling te verbreken verzet.
3.4
Op 4 december 2019 is tussen [geïntimeerde] en [D] de echtscheiding uitgesproken.
3.5
[appellante] is werkzaam als dressuuramazone. Tot mei 2016 was [appellante] in dienst bij de stal van de heer [G] (hierna: “ [G] ”).
3.6
In 2013 is [appellante] naar de Verenigde Staten afgereisd om daar een paard van [geïntimeerde] en [D] te trainen. Zij verbleef toen in hun woning. Op enig moment daarna is tussen [appellante] en [D] een affectieve relatie ontstaan. De affectieve relatie tussen hen duurt tot op heden voort.
3.7
Op 27 juli 2015 heeft de besloten vennootschap [G] B.V. (hierna [G] BV) aan [D] een factuur gericht met kenmerk 13082. De factuur had betrekking op een Friese hengst met de naam “ [H] .” (thans genaamd: “ [F] ”) en vermeldt een koopsom van € 40.000,00.
3.8
Op 29 juli 2015 is een bedrag van € 39.523,73 overgemaakt naar de bankrekening van [G] BV. De omschrijving op het bankafschrift van [G] BV bij deze betaling luidt:
“ [D] [00000]
[00001] [D] [geïntimeerde]
[D] BUSINESS ACCOUNT RYE
[a-straat] - /CCT/ICNOGO3X005P
[00002] USD 44.444,00
@ 1,124489 ”
3.9
Tot de stukken behoort een uittreksel van de Koninklijke Vereniging Het Friesch Paarden-Stamboek, gedateerd op 15 september 2015. Daaruit blijkt dat [appellante] als eigenaar van het paard [F] staat geregistreerd in dit stamboek.
3.1
Op 22 april 2016 heeft [G] BV een factuur tot [D] gericht met kenmerk 13091. De factuur luidt, voor zover relevant:
“(…)Sold to you: Under the conditions as agree
50% ownership of the stallion
Name: [I]
Sportname: [E]
(…) € 100.000,00
Training 20 months € 8.000,00
Total amount € 108.000,00(…)”
3.11
Op 28 april 2016 is een bedrag van € 106.065,00 overgemaakt naar de bankrekening van [G] BV. De bankafschriften van [G] BV bij deze betaling luiden:
“ [D] [00000]
H2Y2160771 [D] TOD
BENES ON FILE [J] –
DOUBLEDAY NEW YORK NY 10019 –
/CCT/INJ0GPVL00MO IBAN
[00002] REFERENCE
[geïntimeerde] USD 122.294,00 @ 1,15301 ”
3.12
In mei 2016 is [appellante] vertrokken bij de stal van [G] . Sinds 1 juni 2016 exploiteert [appellante] haar eenmanszaak [C] .
3.13
Tot de stukken behoort een factuur van Autohandel Gebr. Heinhuis, gericht aan [C] , gedateerd 20 september 2016. De factuur heeft betrekking op een paardentrailer van het merk Roelofsen met kenteken [YY-000-Y] en vermeldt een koopsom ten bedrage van
€ 51.425,-.
3.14
[D] heeft [G] per e-mail van 6 november 2016, voor zover relevant, bericht:
“I can see that [appellante] ’s departure had caused you serious challenges… and I understand your position. Her decision to leave was not something I ever expected. (…)
I must admit, at this point, I am entirely lost… I have no idea whose fault this is or why this happened. All I know for sure is that my financial results are a disaster: I spent 120.000 Euro for an apartment in which [appellante] is not living, and I spent 100.000 Euro for a horse that [appellante] is not riding.
That translates to over 250.000 US dollars…with zero success on my part.
I blame myself for this.
At the end of your letter, you said that my only option for [appellante] to ride [E] was to “buy you out.” A couple of months ago, when we spoke by phone, I told you that buying your half of [E] was not what I wanted. I still have little desire to spend another 100,000 Euro on [E] . At the same time, considering the large amount of money I have already invested, I feel it may be my only option.
(…)
First, if I decide to buy you out, would it be possible to get a receipt from [G] Horses that states the following?
[E] is:
100% owned by [D]
(0% owned by [appellante] )
I realize we agreed that [appellante] would own part of the horse, but considering everything that has happened, I have changed my mind on this point.
Second, if I decide to buy [E] , and later I decide I would like to sell him (whether in 10 months or 10 years) would you be willing to handle the sale for me personally? I have no contacts to sell a horse, and you know [E] better than anyone, so you seem like the right person for the job… whenever that day comes.
If you are agreeable to the [G] receipt and to selling [E] personally for me, then let me know. If we agree on these two points, then I will find some way to wire you the money for [E] , and we can all move forward. (…)”
3.15
Op 9 november 2016 heeft [G] BV een factuur tot [D] gericht met kenmerk 13104. De factuur luidt, voor zover relevant:
“(…)Sold to you: Under the conditions as agree
The 100% ownership of the stallion
Name: [I]
Sportname: [E]
(…)
Payment 24-04-16 € 100.000,00
Total Amount € 300.000,00
Outstanding € 200.000,00(…)”
3.16
Op 10 november 2016 is een bedrag van € 200.740,31 overgemaakt naar de bankrekening van de besloten vennootschap [G] BV, vermeld op de factuur genoemd in de vorige rechtsoverweging. De bankafschriften van [G] BV bij deze betaling luiden:
“ [D] [00000]
H2Y2160771 [D] TOD
BENES ON FILE [J] –
DOUBLEDAY NEW YORK NY 10019 –
/CCT/ IVB8JT8N00HF IBAN –
[00002] REFERENCE
ONLY- [geïntimeerde] USD 223.000,00 @
1,110888 ”
3.17
[G] heeft [D] per e-mail van 30 januari 2017, voor zover relevant, bericht:
“(…) After reading your letter their stay two open questions for you.
First one is that i am the one whow still make the sale from [E] when he go over in other hands?!
Second one is that we have agree that as long he is under the saddle from [appellante] here in Netherland he always will have [G] as his first sportname. (…)”
3.18
Daarop heeft [D] , voor zover relevant, diezelfde dag gereageerd per e-mail aan [G] :

(…) Regarding you request that I always use [G] in front of his name – i am confused by this, and i think you can imagine why. Normally, the decision on a horse’s name is the sole right of the new owner, and i feel his naming is my decision alone as his owner, especially considering the amount i’ve spent on him. (…)”
3.19
Op de website www.dehoefslag.nl is op 10 februari 2017 een nieuwsbericht gepubliceerd met als titel “ [appellante] : ‘Nóg meer genieten van [E] ’. Dit nieuwsbericht luidt, voor zover relevant:
“Hij behoort tot de beste jonge paarden in Nederland, de Friese hengst [E] (…). Op Jumping Amsterdam liep hij in de [K] finale met [appellante] , de amazone die hem vanaf zijn derde jaar opleidt en uitbrengt. En nu is hij verkocht. ‘ [L] ’ blijft bij [appellante] onder het zadel. Een sponsor die anoniem wil blijven, schafte hem voor haar aan. ‘Ik geniet altijd ongelofelijk van dit geweldige paard. En nu kan dat nóg meer. De druk dat hij ooit een keer verkocht wordt is er niet meer’, aldus een dolblije amazone. Het feit dat zij nu ‘ [L] ’ definitief blijft rijden, vormt meteen de aanleiding om aan te kondigen dat ze haar eigen bedrijf start, [C] , na twaalf jaar bij handelsstal [G] gewerkt te hebben.
‘Ik kan mijn droom om [E] nu verder op te leiden en van hem te genieten voortzetten. Het is heel bijzonder dat zijn nieuwe eigenaar zo’n vertrouwen in mij stelt en mij alle ruimte geeft om hem naar eigen goeddunken te rijden. (…)’
Ook [F] (…) werd al voor haar aangeschaft. Een nieuwe tweepaards veewagen en de huur van een prachtige accommodatie maakte het voor [appellante] compleet. Ze richt zich nu op een nieuwe toekomst met [C] in [M] , waar ze trainingspaarden zal rijden en les zal geven.”
3.2
In een uittreksel van de Koninklijke Vereniging Het Friesch Paarden-Stamboek, gedateerd 21 februari 2017, staat [appellante] als eigenaar van [E] vermeld.
3.21
Tot de stukken behoort een factuur van Broekhuis Volvo Emmen, gericht aan de eenmanszaak van [appellante] , gedateerd op 22 juni 2018. De factuur heeft betrekking op een Volvo XC60 met kenteken [00-YYY-0] en vermeldt een koopsom, inclusief btw en bpm, ten bedrage van € 65.600,00.
3.22
Na de echtscheiding van [geïntimeerde] en [D] is tussen hen een geschil gerezen over de vaststelling en verdeling van het vermogen in de financial affidavit. Daarbij heeft [geïntimeerde] zich op het standpunt gesteld dat [D] vermogensbestanddelen zou hebben verzwegen bij de opstelling en verdeling van het vermogen. Hij heeft dat betwist.
3.23
[D] heeft [geïntimeerde] per e-mail van 16 februari 2020 bericht:
“ [geïntimeerde] ,
I want you to know that I have talked to [appellante] about giving up [E] . As you might imagine, it has been an extremely difficult and emotional conversation. It is ongoing at the moment.”
3.24
Op 29 juni 2020 heeft [geïntimeerde] een bodemprocedure aanhangig gemaakt tegen [D] bij de Superior Court van New Hampshire. In deze bodemprocedure vordert zij van [D] schadevergoeding en het volledig eigendom van unieke en onvervangbare goederen die volgens [geïntimeerde] in de verdeling van het vermogen betrokken hadden moeten worden, maar volgens haar door hem zijn verzwegen. Tot deze goederen behoren volgens
[geïntimeerde] :
het paard [F] met een aanschafwaarde van € 40.000,00;
het paard [E] met een aanschafwaarde van € 300.000,00.
De gevorderde schadevergoeding is gebaseerd op de stelling dat [D] aan [appellante] geld heeft geschonken met het oog op de aanschaf van:
- de Volvo XC60 met kenteken [00-YYY-0] met een aanschafwaarde van € 65.600,00;
- een paardentruck van het merk Roelofsen met een aanschafwaarde van € 51.425,00;
- een appartement dat hij voor [appellante] heeft gekocht, gehuurd en/of gerenoveerd ter waarde van € 120.000,00;
of ten behoeve van [C] , volgens [geïntimeerde] door [D] gefinancierd voor een nog onbekend bedrag.
3.25
De advocaat van [geïntimeerde] heeft [appellante] per brief van 7 juli 2020 gesommeerd om uiterlijk 13 juli 2020 diverse documenten toe te sturen met betrekking tot de vermogensbestanddelen genoemd in de vorige rechtsoverweging.
3.26
Aan deze sommatie heeft [appellante] geen gevolg gegeven. Haar advocaten hebben per brief van 13 juli 2020 aan de advocaat van [geïntimeerde] haar standpunten gemotiveerd weersproken.
3.27
[geïntimeerde] heeft bij verzoekschrift van 30 juni 2020 aan de voorzieningenrechter van deze rechtbank verlof gevraagd om ten laste van [D] conservatoir derdenbeslag tot afgifte en levering te leggen op de paarden [F] en [E] .
3.28
Bij beschikking van 30 juni 2020 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank het door [geïntimeerde] verzochte verlof verleend.
3.29
Bij exploot van 30 juni 2020 heeft [geïntimeerde] conservatoir derdenbeslag ten laste van [D] onder [appellante] gelegd. Het exploot luidt, voor zover relevant:
“(…) Vandaag (…) Heb ik, (…) Mij begeven naar en bevonden te [A] aan het adres [b-straat] 5 , waar ik rond 18.15 uur aanwezig was en aldaar heb ik gesproken met mevrouw [appellante] . Vervolgens heb ik mij gelegitimeerd en aangegeven waarvoor ik kwam. Waarop mij werd medegedeeld dat de paarden (…) aldaar niet aanwezig zijn. Zij vertelde mij dat zij al het een en ander had vernomen uit de media omdat het hele verhaal al online staat en dat zij zich aan het inlezen was. Op mijn daartoe gestelde vraag wilde ze mij niet meedelen waar de paarden zich dan wel bevinden. Zij deelde mij ook mede dat het haar paarden zijn en niet van de heer [D] . (…)”
3.3
Op 30 juli 2020 heeft [D] in de Amerikaanse bodemprocedure tegen [geïntimeerde] bij de Superior Court van New Hampshire een “answer” ingediend. Met dit processtuk reageert hij op de dagvaarding van [geïntimeerde] . In het processtuk wordt [D] aangeduid als “Defendant”, [geïntimeerde] als “Plaintiff” en [appellante] als “ [appellante] ”. Het processtuk, waarin hij betwist dat hij het huwelijkse vermogen onrechtmatig heeft verminderd, luidt, voor zover hier relevant:
“44. Defendant admits that, in order to prevent embarrassment to both parties and an awkward situation for their joint financial advisor, he disingenuously told the advisor that the funds earmarked for the acquisition of [E] were because he was purchasing a gift for his wife’s birthday. In fact, he was purchasing [E] as a gift for [appellante] , and, indeed, he promptly gifted the horse to her after the acquisition occurred in November of 2016.
(…)
47. (…) In fact, he had no intention of buying the horse for Plaintiff and was buying the remainder interest for [appellante] . Further answering, Defendant says that he and [appellante] each owned 25% of the horse when he purchased the remaining 50% of the horse in November of 2016 for [appellante] . The seller was well aware that Defendant was purchasing the remainder interest for [appellante] , and that Defendant was gifting his 75% to [appellante] . Once Defendant gifted his 75% interest to [appellante] after the November 2016 purchase, she became the sole owner of the horse. (…)”.
3.31
Na het vonnis van de voorzieningenrechter van 24 augustus 2020 heeft [geïntimeerde] op 25 augustus 2020 het vonnis aan [appellante] betekend en haar gesommeerd om aan het vonnis te voldoen.
Op 27 augustus 2020 heeft [geïntimeerde] een aantal stukken van [appellante] ontvangen, waarvan een deel al bij de stukken van het kort geding in eerste aanleg zat.
Op 28 augustus 2020 heeft [geïntimeerde] [appellante] nogmaals gesommeerd.
[appellante] heeft na het vonnis van de voorzieningenrechter aan [geïntimeerde] afschriften van de volgende stukken verschaft:
- een factuur van [G] BV aan [D] van 22 april 2016, betreffende de aankoop van 50% van de eigendom van [E] ;
- een factuur [G] BV aan [D] van 9 november 2016, betreffende de aankoop van de resterende 50% van de eigendom van [E] ;
- een ongedateerde agreement, ondertekend door [G] , [appellante] en [D] met afspraken over samenwerking betreffende het paard [E] ;
- een schriftelijk stuk met betrekking tot de overdracht van [E] per 3 januari 2018 tussen [D] en [appellante] ;
- een factuur betreffende een Parados Sport Roelofsen paardentruck van 20 september 2016 aan [C] en een kopie van het kentekenbewijs daarvan;
- een autofactuur betreffende een Volvo aan [C] van 22 juni 2018 en een kopie van het kentekenbewijs daarvan;
- een overeenkomst van schenking van geld van 22 juni 2018 van [D] aan [appellante] , waarin staat vermeld dat een bedrag van € 65.600,- wordt kwijtgescholden op een schuld en zal worden overgemaakt naar de bankrekening van de Broekhuis Volvo Emmen;
- een overzicht van de Rabodirect Rekening van [appellante] van 24 augustus 2020, met daarop vier geldbedragen die door [D] aan haar zijn overgemaakt op 27 april 2016, 27 februari 2017, 7 december 2017, en 22 februari 2019;
In hoger beroep heeft [appellante] ook nog overgelegd:
- jaarstukken van [C] over de jaren 2016-2018 (productie 51 bij memorie van antwoord in het incidenteel hoger beroep).

4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

4.1
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg (in conventie) gevorderd dat [appellante] afschrift en/of inzage verstrekt, uiterlijk vijf werkdagen na betekening van het vonnis, over de periode vanaf 1 oktober 2014 tot heden aan [geïntimeerde] van:
i. (elektronische kopieën van) financiële bescheiden, waaronder bankafschriften, waaruit betalingen volgen van of namens [D] (of tussenpersonen van hem) aan [appellante] , waaronder maar niet beperkt tot betalingen die betrekking hebben op het verzorgen en/of onderhouden en/of trainen en/of berijden van de paarden [F] en [E] , waarbij onder betaling wordt verstaan: elke vorm van betaling, waaronder maar niet beperkt tot bankoverschrijvingen, contante betalingen, cheques, betalingsopdrachten of elke andere vorm van storting of overboeking van gelden;
ii. documenten, waaronder overeenkomsten, tekstberichten, e-mails en andere correspondentie tussen [D] of namens hem en [appellante] over het houderschap, bezit en/of eigendom van de paarden [F] en [E] ;
iii. documenten, waaronder overeenkomsten, tekstberichten, e-mails en andere vormen van correspondentie tussen [D] en/of financieel adviseurs van hem en [appellante] over de aard van de betalingen van of namens [D] aan [appellante] en/of [C] , en de fiscale kwalificatie daarvan;
iv. documenten, waaronder overeenkomsten, bankafschriften, betaalbewijzen, (bevestigingen van) betalingsopdrachten, (bevestigingen van) bankoverschrijvingen, tekstberichten, e-mails en andere correspondentie met betrekking tot betalingen, bankoverschrijvingen of geldoverschrijvingen, of vermeende geschenken die zijn gedaan door of namens [D] aan [appellante] , waaronder maar niet beperkt tot documenten gerelateerd aan de paarden [F] en [E] , het appartement, huur en/of renovaties, het paardenbedrijf, de Volvo en/of de paardentruck, waarbij onder betaling wordt verstaan: elke vorm van betaling, waaronder maar niet beperkt tot bankoverschrijvingen, contante betalingen, cheques, betalingsopdrachten of elke andere vorm van storting of overboeking van gelden;
v. (elektronische kopieën van) koopovereenkomsten en/of verkoopovereenkomsten (en de e‑mails ten aanzien van de totstandkoming daarvan, dan wel de e-mails waarin de overeenkomsten zijn bijgesloten) met betrekking tot de paarden [F] en/of [E] .
Een en ander op straffe van een dwangsom van € 10.000,00, althans een door de voorzieningenrechter te bepalen dwangsom, voor iedere dag of een deel daarvan dat [appellante] niet aan het gevorderde onder i. tot en met iv. voldoet, en met veroordeling van [appellante] in de proceskosten met eventuele nakosten en te vermeerderen met wettelijke rente over de nakosten.
4.2
[appellante] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
4.3
De voorzieningenrechter heeft bij – uitvoerbaar bij voorraad verklaard – vonnis van 24 augustus 2020 [appellante] veroordeeld tot het verstrekken van:
i. afschrift van - al dan niet digitale - bescheiden waaruit blijkt dat, en zo ja: wanneer [D] het paard [E] aan haar heeft geschonken (zoals een schenkingsovereenkomst of, als daarvan geen schriftelijk stuk is opgemaakt, boekhoudkundige stukken en dergelijke waaruit blijkt sinds wanneer het paard [E] is gaan behoren tot de bedrijfsinventaris van [appellante] );
ii. afschrift van – al dan niet digitale – bescheiden tot 4 december 2019, zoals boekhoudkundige stukken en dergelijke, waaruit blijkt of, en zo ja: welke bedragen [D] aan (de eenmanszaak van) [appellante] heeft gefourneerd, waaronder maar niet beperkt tot bescheiden met betrekking tot de Volvo, de paardentruck en het appartement en bedragen die anderszins door [D] ten behoeve van (de eenmanszaak van) [appellante] zijn voldaan, een en ander zoals nader omschreven in rechtsoverweging 4.18 van het vonnis.
Voorts heeft de voorzieningenrechter [appellante] in de proceskosten van [geïntimeerde] veroordeeld, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening, en in de eventuele nakosten begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [appellante] niet binnen veertien dagen na betekening aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, te vermeerderen met de wettelijke rente over de nakosten te rekenen vanaf veertien dagen na betekening van het vonnis tot aan de dag der algehele voldoening. Het meer of anders gevorderde is afgewezen.
5. De motivering van de beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep
Spoedeisend belang
5.1
De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak.
5.2
Vast staat dat [geïntimeerde] in de Verenigde Staten een procedure aanhangig heeft gemaakt waarin zij zich erop beroept dat [D] bij de afwikkeling van hun echtscheiding vermogen heeft achtergehouden/verzwegen dan wel weggemaakt, waarbij vermogen dat tussen hen verdeeld had moeten worden, bij [appellante] , die in Nederland woont, terecht is gekomen. [geïntimeerde] stelt dat zij niet alle stukken die zij ter onderbouwing van haar vordering in de Amerikaanse procedure nodig heeft van [D] zal kunnen verkrijgen en wil inzage in, dan wel afschrift van de hiervoor genoemde stukken van [appellante] hebben. [appellante] betwist dat [geïntimeerde] hierbij een spoedeisend belang heeft.
5.3
Het Nederlandse recht biedt [geïntimeerde] de mogelijkheid om een vordering tot inzage/afschrift van bepaalde bescheiden (als bedoeld in artikel 843a Rv) te doen jegens een derde, in dit geval [appellante] (die geen partij is in de procedure in de VS). Hoewel nog niet vast staat wanneer in de procedure in de VS verdere beslissingen zullen worden genomen, heeft [geïntimeerde] haar spoedeisend belang bij behandeling in kort geding bij dit hof voldoende aannemelijk gemaakt. Van haar kan niet verwacht worden dat zij haar vordering op grond van artikel 843a Rv bij de Nederlandse bodemrechter aanbrengt aangezien een bodemprocedure veelal aanzienlijk langer duurt. Het hof gaat ervan uit dat alle betrokkenen een gerechtvaardigd belang hebben bij een spoedige afdoening in de onderhavige zaak.
Schorsingsverzoek 351 Rv
5.4
Het hof stelt voorop dat de eiser in het incident voldoende belang moet hebben bij de op de voet van artikel 351 Rv gevorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis.
Nu het hof het hoger beroep als spoedappel heeft aangemerkt en in dit arrest in kort geding ook zal beslissen in de hoofdzaak heeft [appellante] geen belang bij de incidentele vordering. Het hof wijst die daarom af.
Processueel
5.5
Met haar grieven 2, 3 en 5 (gedeeltelijk) maakt [appellante] er bezwaar tegen dat de voorzieningenrechter de Amerikaanse advocaten heeft laten deelnemen aan de zitting en informatie bij hen heeft ingewonnen.
5.6
Deze grieven falen. De regie ter zitting, waaronder het bepalen wie ter zitting aanwezig mogen zijn en aan wie ter zitting vragen gesteld worden, is aan de rechter. De voorzieningenrechter heeft dit zo kunnen doen als hij heeft gedaan. Geen van partijen is daarbij in haar gerechtvaardigde processuele belangen benadeeld. Voorts is het ook aan de rechter om de informatie te verzamelen die hij voor zijn beslissing noodzakelijk acht, en aan de hand van de verkregen informatie te bepalen welke betekenis daaraan toegekend moet worden en in hoeverre deze relevant is voor de beslissing. Tenslotte hoeft de rechter niet op elke stelling die partijen poneren gemotiveerd te beslissen.
Artikel 843a Rv
5.7
De grieven 4, 5 en 6 in het principaal hoger beroep van [appellante] en de grieven I, II en III in het incidenteel hoger beroep van [geïntimeerde] lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Het hof zal deze grieven per onderwerp en voor zover nodig bespreken. Grief 1 van [appellante] ziet op de vaststelling van de feiten. Het hof heeft deze hiervoor onder 2. vastgesteld en deze grief behoeft dus geen nadere bespreking.
5.8
Het hof stelt het volgende voorop. Wie daarbij rechtmatig belang heeft, kan op grond van artikel 843a Rv op zijn kosten inzage, afschrift of uittreksel vorderen van bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking waarin hij of zijn rechtsvoorgangers partij zijn, van degene die deze bescheiden tot zijn beschikking of onder zich heeft. Onder bescheiden vallen ook op een gegevensdrager aangebrachte gegevens. Het moet echter wel gaan om
bepaaldebescheiden; artikel 843a Rv dient er niet toe om een ander ertoe te dwingen inzage te geven in al diens correspondentie en administratie. Daarnaast moet het zo zijn dat degene van wie de bescheiden gevraagd worden de beschikking over de gevraagde bescheiden heeft, en is degene die de bescheiden heeft niet gehouden ze te geven als daarvoor gewichtige redenen zijn of als redelijkerwijs kan worden aangenomen dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder het verschaffen van de gevraagde gegevens is gewaarborgd. Anders gezegd: bij het toepassen van dit artikel gelden de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Deze gelden zowel bij de vordering van bescheiden van partijen als van derden (zoals [appellante] )..
5.9
Voldoende aannemelijk is geworden dat het Amerikaanse recht regels heeft over het wegmaken en/of verzwijgen van huwelijks vermogen. Ook is voldoende aannemelijk dat [geïntimeerde] als partij in de Amerikaanse procedure haar stellingen daarover, in het kader van door haar gestelde schenkingen/giften van [D] aan [appellante] , waar die betwist worden met bescheiden dient te onderbouwen. Voor zover zij deze bescheiden mogelijk niet bij [D] kan verkrijgen maar wel bij [appellante] , heeft zij in beginsel een rechtmatig belang bij haar vorderingen.
5.1
Aangezien het in de Amerikaanse procedure gaat om het vermogen dat [D] en/of [geïntimeerde] kort voor het einde van hun huwelijk hadden, heeft [geïntimeerde] in beginsel een rechtmatig belang bij het verkrijgen van stukken als bedoeld in artikel 843a Rv voor zover die zien op de huwelijkse periode. Vast staat dat het huwelijk op 4 december 2019 is geëindigd. [geïntimeerde] heeft in hoger beroep haar eis uitgebreid tot stukken tot en met de dag van het arrest van het hof (grief III incidenteel hoger beroep). [appellante] heeft hiertegen verweer gevoerd. [geïntimeerde] heeft naar het oordeel van het hof niet voldoende aannemelijk gemaakt dat en waarom zij een gerechtvaardigd belang zou hebben bij stukken uit de administratie of correspondentie van [appellante] van later dan 4 december 2019. De enkele stelling dat in stukken van na 4 december 2019 nog informatie met betrekking tot de eigendom van de paarden kan zitten is daartoe onvoldoende. [geïntimeerde] heeft daarnaast alleen gesteld dat [appellante] in februari 2020 nog een gesprek met haar administrateur en een ambtenaar van de Nederlandse Belastingdienst had waarin ze volgens [geïntimeerde] hebben verklaard dat de betalingen die [appellante] jarenlang van [D] heeft ontvangen moeten worden aangemerkt als betalingen voor het verzorgen en trainen van [E] , wat steun geeft aan de stelling van [geïntimeerde] dat [D] als eigenaar van het paard [appellante] als trainer heeft betaald. [appellante] heeft dit gemotiveerd weersproken. Het hof is van oordeel dat [geïntimeerde] op dit punt onvoldoende belang heeft bij haar vordering. Een gesprek met de fiscus door [appellante] is geen stuk of bescheid. Niet voldoende aannemelijk is geworden dat er van dat gesprek een schriftelijke weergave is, zodat niet valt in te zien wat [appellante] in dat verband over zou moet leggen.
5.11
Niet doorslaggevend voor de beslissing op de vordering van artikel 843a Rv is of [geïntimeerde] ook op enig moment in de Amerikaanse procedure de mogelijkheid heeft de bepaalde bescheiden bij [D] op te vragen. Grief 6 van [appellante] faalt.
5.12
[geïntimeerde] stelt dat [D] een aantal vermogensbestanddelen aan [appellante] heeft geschonken. Het hof merkt hierbij op dat een schenking vormvrij is, althans naar Nederlands recht. Voor de roerende zaken die in dit geding aan de orde zijn is voor de leveringshandeling niet meer vereist dan een overhandiging van het goed. Paarden, auto’s en paardentrucks zijn geen registergoederen, al kunnen de stamboekoverzichten en het paardenpaspoort respectievelijk het kentekenregister wel een aanwijzing opleveren. Voorts merkt het hof op dat het niet aan dit hof is, maar aan de rechter in de Amerikaanse procedure om conclusies te trekken ten aanzien van de eigendomstitel van de vermogensbestanddelen die tussen [geïntimeerde] en [D] in geschil zijn.
5.13
Voor wat betreft de Volvo en de paardentruck heeft [appellante] inmiddels een overzicht van haar bankrekening overgelegd waaruit blijkt dat zij de aankoopbedragen hiervoor van [D] heeft ontvangen. [geïntimeerde] heeft op dit punt bij haar vordering – nadere details van de overmakingen van [D] aan haar – geen belang meer. Bij de verschaffing van wat [appellante] inmiddels op dit punt heeft verschaft had en heeft [geïntimeerde] wel belang, dus het hof zal de beslissing van de voorzieningenrechter op dit punt in stand laten.
5.14
[appellante] heeft gezegd dat zij geen stukken heeft met betrekking tot de renovatie van een appartement (kennelijk in de VS) en de training van paarden. [D] heeft geen appartement voor haar gekocht maar de renovatie van een appartement door of in opdracht van [G] of [G] BV gefinancierd, en heeft ook geen nota’s betreffende de inrichting van het appartement ten behoeve van [appellante] voldaan. [geïntimeerde] is hierop in hoger beroep niet meer ingegaan. Het hof ziet dan ook onvoldoende aanleiding [appellante] in hoger beroep te gelasten deze stukken alsnog over te leggen.
5.15
[geïntimeerde] heeft in hoger beroep haar eis vermeerderd (grief I en II incidenteel hoger beroep).
De creditcard
5.16
[geïntimeerde] wil weten welke gelden [appellante] van [D] kreeg middels een aan haar ter beschikking gestelde VISA creditcard (met nummer [00003] ) op zijn naam die in elk geval geldig was tot en met 2018.
[appellante] heeft verklaard dat de creditcard met dat nummer inderdaad van [D] is. [appellante] had die kaart echter niet; die had [D] zelf, en [appellante] had alleen de kaartgegevens en de cvc-code zodat ze op verzoek van hem betalingen kon verrichten. [appellante] heeft geen inzage in de transacties, krijgt zelf geen afschriften en kan er dus ook geen afschrift van verstrekken.
5.17
[geïntimeerde] heeft niet betwist dat [appellante] niet over afschriften kan beschikken, en het is ook een feit van algemene bekendheid dat alleen degene op wiens naam de creditcard-rekening staat afschriften van de creditcardmaatschappij ontvangt. [geïntimeerde] zal zich hiervoor dus tot [D] en niet tot [appellante] moeten wenden. Het hof zal de vordering op dit punt afwijzen.
Eigendomstitel paarden
5.18
Verder wil [geïntimeerde] stukken van [appellante] zien met betrekking tot de eigendomstitel waaronder zij het paard [E] van [D] heeft gekregen, het moment van overdracht en het gebruik door [appellante] en [C] van [E] , dan wel de terbeschikkingstelling van het paard. Hiertoe wil zij de schenkingsovereenkomst zien, de bedrijfsadministratie van de eenmanszaak [C] en de privé administratie van [appellante] en [C] , en bescheiden betreffende het gebruik, dan wel de terbeschikkingstelling van het paard. Ook wil zij alsnog toewijzing van haar vordering in eerste aanleg betreffende het paard [F] , omdat de verklaringen van [appellante] daarover volgens haar tegenstrijdig zijn.
5.19
[appellante] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd. Samengevat heeft zij verklaard dat sprake is geweest van een informele schenking van het paard [E] in privé, zodat het paard geen ondernemingsvermogen is en niet in de boekhouding van [C] staat. Het paard [F] behoort eveneens tot haar privévermogen. [D] heeft geen andere bedragen ten behoeve van de onderneming van [appellante] voldaan. Ook heeft hij geen
€ 8.000,- voor trainingen voldaan. De Belastingdienst heeft begin 2020 na boekenonderzoek bevestigd dat het boekenonderzoek niet tot een correctie leidt en er over de zakelijke kosten geen onregelmatigheden zijn vastgesteld. [appellante] is niet gehouden [geïntimeerde] inzage te geven in de administratie ten behoeve van de belastingaangifte van [appellante] , dan wel [C] .
Voor wat betreft het paard [F] : dit paard is sinds 27 juli 2015 van [appellante] . Hij had op diverse momenten in 2016 veterinaire problemen waardoor hij niet in de hogere dressuursport, waar hij voor was bedoeld, kon worden ingezet. [appellante] heeft besloten om hem aan haar zus te schenken voor recreatieve doeleinden. Wanneer dat is geweest gaat [geïntimeerde] niet aan.
5.2
Met betrekking tot de paarden heeft [appellante] inmiddels, naast de stukken van de eerste aanleg (waaronder onder meer de stamboekkaarten van beide paarden en een aantal facturen gericht aan [appellante] van kosten gemaakt betreffende de paarden) nog de hiervoor bij 3.31 genoemde stukken in het geding gebracht, die zij ingevolge het bestreden vonnis aan [geïntimeerde] heeft verstrekt. Voorts heeft [appellante] in hoger beroep de jaarstukken van [C] over 2016 tot en met 2018 (productie 51, zie eveneens 3.31 hiervoor) overgelegd. Uit deze jaarstukken blijkt in voldoende mate over welk vermogen de eenmanszaak van [appellante] in die jaren beschikte. Het hof ziet dan ook geen gerechtvaardigd belang van [geïntimeerde] om verdere stukken uit de administratie of correspondentie van [appellante] te verkrijgen.
5.21
Voor wat betreft de vraag naar de eigendom van de paarden heeft [geïntimeerde] naar het oordeel van het hof wel voldoende belang bij de paardenpaspoorten van beide paarden. Ter zitting heeft mr. Schelstraete bevestigd dat [appellante] over de paardenpaspoorten beschikt. Het hof zal [appellante] daarom veroordelen afschrift van de volledige paardenpaspoorten. van beide paarden aan [geïntimeerde] over te leggen.
5.22
[geïntimeerde] wil bovendien dat een onafhankelijke deskundige de administratie en correspondentie van [appellante] en [C] controleert. Ook wil ze dat [appellante] gedoogt dat haar administrateur [N] de bescheiden die deze onder zich heeft verstrekt aan de onafhankelijke deskundige of een door deze aangestelde ict-deskundige. Dit omdat [appellante] volgens [geïntimeerde] niet aan het vonnis van de voorzieningenrechter heeft voldaan en een verkeerde voorstelling van zaken geeft.
[appellante] heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
5.23
De vordering van [geïntimeerde] komt erop neer dat zij inzage vraagt van
allecorrespondentie en administratie van [appellante] en [C] op alle gegevensdragers, om daaruit door een deskundige te laten beoordelen wat relevant kan zijn. Daar is artikel 843a Rv niet voor bedoeld. Zoals hiervoor ook al vermeld moet het gaan om bepaalde, dat wil zeggen concreet aangeduide bescheiden. Wat [geïntimeerde] vraagt is veel ruimer dan dat, en komt in feite neer op een fishing expedition en wel in de vorm van een sleepnet. Dat valt niet meer onder de noemer “bepaald”, en voldoet ook niet meer aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De beoordeling welke stukken verstrekt moeten worden, is voorts aan de rechter en niet aan een deskundige, nog daargelaten dat een kort geding als het onderhavige bedoeld is voor een ordemaatregel die vlot kan worden uitgevoerd. Dat verhoudt zich niet met een deskundigenbericht en een traject zoals [geïntimeerde] zich dat voorstelt.
5.24
Het hof acht, gelet op de stukken die al door [appellante] zijn overgelegd, geen noodzaak aanwezig om, anders dan afschrift van de paardenpaspoorten van beide paarden, nog andere stukken over te laten leggen door [appellante] .
5.25
Het hof ziet onvoldoende aanleiding om aan [appellante] een dwangsom op te leggen (grief 9 van [appellante] en grief IV van [geïntimeerde] ) in verband met het nog door haar te verschaffen afschrift van de paardenpaspoorten en gaat ervan uit dat [appellante] aan het arrest van het hof zal voldoen.

6.De slotsom in het principaal en incidenteel hoger beroep

6.1
De hiervoor besproken grieven van [appellante] falen, en die van [geïntimeerde] slagen alleen op het punt van de paardenpaspoorten. Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen en [appellante] veroordelen tot afgifte van afschrift van de volledige paardenpaspoorten van de beide paarden.
Nu er voldoende spoedeisend belang bestaat bij de vordering tot afschrift/inzage van stukken voor zover deze toewijsbaar is, faalt grief 8 van [appellante] . Het hof zal voor zover het hof nog nadere inzage/afschrift van stukken van [appellante] nodig acht die beslissing ook uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
Zoals hiervoor bij 5.4 al is overwogen zal het hof de incidentele vordering van [appellante] afwijzen.
6.2
Grief 1 van [appellante] behoeft geen nadere bespreking nu het hof zelf de feiten vaststelt en dat hiervoor onder 2. heeft gedaan. Grieven 7 en 12 van [appellante] zijn zogenaamde veeggrieven en deze hoeven niet apart besproken te worden.
6.3
Ten aanzien van de proceskosten (grieven 10 en 11 [appellante] ) zal het hof de veroordeling van [appellante] in de kosten van de eerste aanleg in stand laten. [geïntimeerde] heeft het geding moeten aanspannen om een aantal stukken te verkrijgen en [appellante] is in eerste aanleg grotendeels in het ongelijk gesteld. Het hof zal daarbij het dictum verbeteren ten aanzien van het bedrag van € 1.384,89. Partijen zijn het er kennelijk over eens dat dit het juiste bedrag is.
6.4
Beide partijen zijn deels in het gelijk en deels in het ongelijk gesteld. Het hof zal daarom de kosten van partijen in het hoger beroep compenseren zodat ieder de eigen kosten draagt.

7.De beslissing in het principaal en incidenteel hoger beroep

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
7.1
bekrachtigt het vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (zittingsplaats Zutphen) tussen partijen van 24 juli 2020, met verbetering van het dictum onder 5.2 van dat vonnis in die zin dat daarin in plaats van € 1.736,89 behoort te staan:
€ 1.384,89;
7.2
veroordeelt [appellante] tot het verstrekken aan [geïntimeerde] van – al dan niet digitale – afschriften van de volledige paardenpaspoorten van de paarden [F] en [E] binnen 14 dagen na dit arrest, uitvoerbaar bij voorraad;
7.3
compenseert de proceskosten van het hoger beroep in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt;
7.4
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, M.H.H.A. Moes en R.A. Eskes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 november 2020.