ECLI:NL:GHARL:2020:9408

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
21-007034-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van vonnis met uitzondering van straf in hoger beroep inzake hennepteelt en witwassen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 december 2018. De verdachte, geboren in 1978, was eerder veroordeeld voor hennepteelt en heeft in deze zaak hoger beroep ingesteld tegen de straf die hem was opgelegd. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank bevestigd, met uitzondering van de strafoplegging. Het hof heeft rekening gehouden met de gewijzigde proceshouding van de verdachte en de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De verdachte had een actieve rol in de exploitatie van twee hennepkwekerijen, waar in totaal 2.708 hennepplanten werden geteeld. Daarnaast was hij betrokken bij het witwassen van een bedrag van € 109.718,80. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zijn verantwoordelijkheid pas in hoger beroep volledig heeft erkend. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk. Het hof heeft de straf verlaagd naar vijftien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. Het hof heeft de verdachte ook een taakstraf en een geldboete opgelegd, en de toepasselijke wettelijke voorschriften zijn in acht genomen. Het arrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier en de advocaat-generaal.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007034-18
Uitspraak d.d.: 18 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 december 2018 met parketnummer 05-861417-13 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 en 4 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. C.H.W. Janssen, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 12 december 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van achttien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het de strafoplegging betreft.
Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd:
  • een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van zes maanden met een proeftijd van twee jaar;
  • een taakstraf voor de duur van 240 uur, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 120 dagen hechtenis;
  • een geldboete van € 10.000,--, indien niet voldaan te vervangen door 50 dagen hechtenis.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft het hof verzocht de eis van de advocaat-generaal te volgen en daarbij de geldboete te matigen.
Oordeel van het hof
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft een actieve en coördinerende rol gehad bij de exploitatie van twee hennepkwekerijen waarin op een professionele en grootschalige wijze een grote hoeveelheid hennep werd geteeld. In totaal ging het om 2.708 hennepplanten en hennepstekken. Hij heeft ook anderen bij de hennepteelt betrokken, zoals de personen die als dekmantel bij de hennepkwekerijen woonden en de knippers. Verdachte heeft hierbij slechts gehandeld uit eigen financieel gewin. Verdachte heeft op die manier meegewerkt aan het in stand houden van de vraag naar hennep, het bevorderen van drugscriminaliteit en het schaden van de volksgezondheid.
Daarnaast heeft verdachte zich over een periode van bijna drieënhalf jaar samen met een ander schuldig gemaakt aan het witwassen van grote geldbedragen. In totaal ging het om een bedrag van € 109.718,80. Dat illegale verdiensten uit strafbare feiten door het plegen van witwashandelingen in het legale economische circuit worden gebracht heeft een ondermijnende werking, waardoor het functioneren van de economische markt wordt bedreigd. Verdachte heeft met zijn handelen hieraan bijgedragen.
Het hof overweegt dat verdachte tot zelfs op de zitting bij de rechtbank zijn eigen rol en betrokkenheid heeft ontkend dan wel heeft gemarginaliseerd door de verantwoordelijkheid voor de strafbare gedragingen in belangrijke mate ten onrechte op andere personen af te schuiven en hen daarmee in een kwaad daglicht te stellen. Eerst ter zitting in hoger beroep heeft verdachte de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten in volle omvang bekend. Het hof zal de omstandigheid dat verdachte toch uiteindelijk verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen in enigszins strafmatigende zin laten meewegen.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 5 oktober 2020 blijkt dat verdachte in 2004 onherroepelijk is veroordeeld ter zake van hennepteelt. Deze veroordeling is te oud om als strafverzwarend mee te wegen, maar laat wel zien dat verdachte een gewaarschuwd man was.
Het LOVS-oriëntatiepunt voor het (eenmalig) telen van 500 tot 1000 hennepplanten is gesteld op een taakstraf voor de duur van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Ten aanzien van fraude (waaronder witwassen) geldt bij een benadelingsbedrag van tussen de € 70.000 en € 125.000 als oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf tot negen maanden of een combinatie van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf.
Gelet op de oriëntatiepunten, de ernst en omvang van de feiten en de proceshouding van verdachte in eerste aanleg acht het hof de door de rechtbank opgelegde straf in beginsel redelijk en passend. Deze straf zal het hof dan ook als uitgangspunt nemen.
Op grond van het voorgaande en gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep is besproken, zou het hof een gevangenisstraf voor de duur van zeventien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar opleggen.
Het hof stelt echter vast dat de redelijke termijn in eerste aanleg met vijftien maanden is overschreden. Hoewel dat deels is te verklaren door de omvang van het onderzoek, zal het hof wel in strafmatigende zin rekening houden met deze overschrijding van de redelijke termijn. Daarom zal het hof aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden waarvan zes maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaar. Het hof acht de oplegging van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf – gelet op al het voorgaande – passend en geboden. Een straf waarbij in dit geval wordt afgezien van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf doet – mede gelet op het met de strafoplegging ook te dienen doel van generale preventie – onvoldoende recht aan de ernst van de feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. G. Dam en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons, griffier,
en op 18 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.A. Versteeg is buiten staat
dit arrest mede te ondertekenen.
Mr. L.J. Bosch is buiten staat dit
arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 november 2020.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr M. Zwartjes, advocaat-generaal,
mr. J. de Paauw - de Jong, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De betrokkene is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.