ECLI:NL:GHARL:2020:9404

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 november 2020
Publicatiedatum
16 november 2020
Zaaknummer
21-007120-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van witwassen en valsheid in geschrift in hoger beroep tegen vonnis rechtbank Gelderland

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde witwassen, maar veroordeeld voor het gebruik maken van valse geschriften en valsheid in geschrift. Het hof heeft het hoger beroep behandeld naar aanleiding van de terechtzittingen op 2 en 4 november 2020. De verdachte en de officier van justitie hebben beiden hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. De rechtbank had de verdachte vrijgesproken van het witwassen, maar veroordeeld tot een taakstraf voor het gebruik van valse geschriften. Het hof heeft de zaak opnieuw beoordeeld en is tot de conclusie gekomen dat er onvoldoende bewijs is voor de tenlastegelegde feiten. Het hof heeft vastgesteld dat de kasopstelling van het openbaar ministerie niet voldoende onderbouwd was en dat de verdachte niet op de hoogte was van de valsheid van de koopovereenkomsten. Daarom heeft het hof de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten en het vonnis van de rechtbank vernietigd. De teruggave van het in beslag genomen registergoed is gelast.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007120-18
Uitspraak d.d.: 18 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 12 december 2018 met parketnummer 05-900240-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1979,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 2 en 4 november 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadslieden, mr. J. Steenbrink en mr. S.F.W. van ‘t Hullenaar, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en veroordeeld ter zake van het onder 2 en 3 tenlastegelegde. Aan verdachte is opgelegd een taakstraf voor de duur van 80 uur, indien niet (naar behoren) verricht te vervangen door 40 dagen hechtenis. Verder is de teruggave gelast van het onder verdachte in beslag genomen pand.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 21 januari 2015,te Nijmegen en/of Arnhem en/of Velp en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
-
ongeveer 138.000 euro, althans een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt door met dit/deze geldbedrag(en) telkens (contante) betalingen te doen voor de renovatie van het perceel [adres 1] en/of
-
ongeveer 500.000 euro, althans een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt door met dit/deze geldbedrag(en) telkens (contante) betalingen te doen voor de bouw van perceel [adres 2] en/of
-
ongeveer 105.000 euro, althans een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt door (gedeeltelijk) met dit geldbedrag het perceel [adres 3] aan te kopen en/of van dat geldbedrag de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of
-
ongeveer 43.000 euro, althans een of meer geldbedragen - te weten de huuropbrengst van het perceel [adres 3] - heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt en/of van die/dat geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - al dan niet gedeeltelijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf en hij van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt;
en/of
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2011 tot en met 21 januari 2015,te Nijmegen en/of Arnhem en/of Velp en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
-
ongeveer 138.000 euro, althans een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt door met dit/deze geldbedrag(en) telkens (contante) betalingen te doen voor de renovatie van het perceel [adres 1] en/of
-
ongeveer 500.000 euro, althans een of meer geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat bovengenoemde geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt door met dit/deze geldbedrag(en) telkens (contante) betalingen te doen voor de bouw van perceel [adres 2] en/of
-
ongeveer 105.000 euro, althans een hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van dat geldbedrag gebruik heeft gemaakt door (gedeeltelijk) met dit geldbedrag het perceel [adres 3] aan te kopen en/of van dat geldbedrag de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld en/of
-
ongeveer 43.000 euro, althans een of meer geldbedragen - te weten de huuropbrengst van het perceel [adres 3] - heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet en/of van die/dat geldbedrag(en) gebruik heeft gemaakt en/of van die/dat geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst heeft verborgen en/of verhuld,
terwijl hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die/dat geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - al dan niet gedeeltelijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2.
hij op of omstreeks 18 juli 2011 te Rheden, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
geschriften, die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft/hebben opgemaakt en/of heeft/hebben vervalst en/of valselijk heeft/hebben doen opmaken en/of heeft/hebben doen vervalsen, door
-
in een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-114 e.v.) met betrekking tot de koop van twee woningen aan de [adres 4] en de [adres 5] een koopprijs van 150.000,- euro te vermelden en
-
in een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-126 e.v.) met betrekking tot de koop van vijf appartementsrechten op de adressen [5 adressen] en twee appartementsrechten op de adressen [2 adressen] een koopprijs van 500.000,- euro te vermelden
terwijl de werkelijke koopprijs van de [adres 4] en de [adres 5] 210.000,- euro bedroeg, althans een hoger bedrag en de werkelijke koopprijs van [5 adressen] en twee appartementsrechten op de adressen [2 adressen] 600.000,- euro bedroeg, althans een hoger bedrag,
met het oogmerk om deze koopovereenkomsten als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
3.
hij op tijdstippen in of omstreeks de periode 19 juli tot en met 08 augustus 2011 te Rheden en/of Arnhem, althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen,
telkens opzettelijk gebruik heeft/hebben gemaakt van valselijk opgemaakte en/of vervalste geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen als ware deze echt en onvervalst,
immers heeft verdachte en/of zijn mededaders één of meer vals opgemaakte koopovereenkomsten, te weten:
-
een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-114 e.v.) met betrekking tot de koop van twee woningen aan de [adres 4] en de [adres 5] en/of
-
een koopovereenkomst d.d. 18 juli 2011 (pag. 2-126 e.v.) met betrekking tot de koop van vijf appartementsrechten op de adressen [5 adressen] en twee appartementsrechten op de adressen [2 adressen] ,
bestaande die valsheid en/of vervalsing hierin dat de werkelijke koopprijs van de [adres 4] en de [adres 5] 210.000,- euro bedroeg, althans een hoger bedrag dan het in de koopovereenkomst (pag. 2-114 e.v.) vermelde bedrag van 150.000 euro en dat de werkelijke koopprijs van [5 adressen] en twee appartementsrechten op de adressen [2 adressen] 600.000,- euro bedroeg, althans een hoger bedrag dan het in de koopovereenkomst (pag. 2-126 e.v.) vermelde bedrag van 500.000 euro, en
bestaande dat gebruikmaken hierin dat verdachte en/of zijn mededaders die valse en/of vervalste koopovereenkomst(en) heeft/hebben verstrekt aan FGH/RNHB (Rabobank) ter verkrijging van (een) hypothecaire lening(en) ten behoeve van de adressen [adres 4] en de [adres 5] en [5 adressen] en de adressen [2 adressen] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de feiten 1, 2 en 3.
Standpunt van de verdediging
De raadslieden hebben vrijspraak bepleit van de feiten 1, 2 en 3.
Ten aanzien van feit 1 hebben zij aangevoerd dat niet kan worden gekomen tot een gerechtvaardigd vermoeden van witwassen, omdat zowel de initiële kasopstelling als de herberekening van het openbaar ministerie ondeugdelijk zijn. Indien wel tot een bewijsvermoeden kan worden gekomen, heeft het openbaar ministerie onvoldoende nader onderzoek gedaan naar de niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaringen die verdachte tegen de kasopstelling heeft ingebracht.
Met betrekking tot de feiten 2 en 3 hebben de raadslieden zich op het standpunt gesteld dat het opzet op de valsheid van de koopovereenkomsten niet kan worden bewezen. De transactie van de panden was opgezet door [betrokkene 1] en [betrokkene 2] om [betrokkene 3] (junior) een goede start in het onroerend goed te geven. Verdachte werd bij de koop betrokken vanwege zijn handigheid en de vriendschappelijke relatie met de familie [naam] . Omdat verdachte erop vertrouwde dat de koopovereenkomsten in orde waren, heeft hij deze blind getekend.
Oordeel van het hof
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan.
Feit 1
Met de rechtbank ziet het hof zich allereerst voor de vraag gesteld of kan worden bewezen dat de in de tenlastelegging genoemde bedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Daarbij neemt het hof het volgende kader als uitgangspunt.
Gelet op het doel en de strekking van art. 420bis Sr, en de totstandkomings-geschiedenis van de bepaling, moet worden aangenomen dat niet bewezen hoeft te worden uit welk
nauwkeurig omschreven misdrijf het object van de witwashandeling afkomstig is. Uit de
bewijsmiddelen hoeft niet te kunnen worden afgeleid door wie, wanneer en waar het misdrijf is begaan waaruit het desbetreffende voorwerp (waaronder begrepen geld) afkomstig is. Indien op grond van het beschikbare bewijsmateriaal geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf kan desondanks bewezen worden dat een goed uit misdrijf afkomstig is, wanneer het op grond van de wel vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan dan dat de goederen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Het is aan het openbaar ministerie om bewijs aan te brengen waaruit zodanige feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid.
Indien de vastgestelde feiten en omstandigheden het vermoeden van een criminele herkomst
van de goederen rechtvaardigen, dan mag van de verdachte worden verlangd dat hij voor de
herkomst ervan een verklaring geeft. Als verdachte er niet in slaagt een concrete, min of
meer verifieerbare en niet op voorhand volstrekt onwaarschijnlijke verklaring te geven voor
die herkomst, is het oordeel van de feitenrechter dat het niet anders kan zijn dan dat het door verdachte aangewende geldbedrag – middellijk of onmiddellijk – van misdrijf afkomstig is en dat verdachte dit wist, niet onbegrijpelijk.
Dit brengt niet mee dat het dan ook aan de verdachte is om aannemelijk te maken dat de
goederen niet van enig misdrijf afkomstig zijn. Maar als de rechter tot het oordeel komt dat
de door de verdachte gegeven verklaring niet aannemelijk is geworden, dan kan hij daaraan
in voorkomende gevallen de gevolgtrekking verbinden dat een legale herkomst van de
goederen dus ontbreekt.
Het openbaar ministerie heeft aan de verdenking van witwassen een kasopstelling ten grondslag gelegd. Uit deze kasopstelling volgt volgens het openbaar ministerie dat verdachte een groot geldbedrag meer heeft uitgegeven dan uit legale bron is te verklaren. Dit niet uit legale bron te verklaren bedrag is, als afkomstig uit enig misdrijf in de tenlastelegging onderverdeeld in diverse door verdachte gedane uitgaven. Het openbaar ministerie heeft geen concreet misdrijf ten laste gelegd, dan wel aangewezen, waaruit het onverklaarbare (uitgegeven) geldbedrag zou zijn voortgekomen.
Het hof overweegt dat in beginsel een contante kasopstelling ten grondslag kan liggen aan
een gerechtvaardigd vermoeden dat een onverklaarbaar en contant uitgegeven geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Daartoe dient een dergelijke kasopstelling te zijn voorzien van een met bewijsmiddelen gestaafde en goed gemotiveerde onderbouwing. Het hof is in het geval van verdachte, mede gelet op hetgeen de verdediging over de kasopstelling naar voren heeft gebracht, van oordeel dat uit de kasopstelling onvoldoende kan worden afgeleid dat het niet anders kan zijn dan dat het geld uit enig misdrijf afkomstig is en overweegt daartoe als volgt.
Uit de initiële kasopstelling volgt dat sprake zou zijn van een bedrag van € 784.101,48 aan onverklaarbare inkomsten. Bij requisitoir in eerste aanleg is dat – na onder meer schriftelijke vragen van de verdediging aan de deskundigen over de verbouwingskosten van [adres 2] – bijgesteld tot een bedrag van (570.805,00 – 184.586,69 =) € 386.218,31. In het vonnis heeft de rechtbank onder meer overwogen dat contante opnames van de gezamenlijke rekeningen van enerzijds verdachte en [betrokkene 4] en anderzijds verdachte en [betrokkene 3] ten onrechte niet zijn meegenomen in de kasopstelling en het requisitoir. In de appelschriftuur is vervolgens een berekening opgenomen die als uitgangspunt heeft de schattingen van verdachte waar het gaat om de bouwkosten van [adres 1] en de verbouwingskosten van [adres 2] . Volgens deze berekening zou sprake zijn van € 141.144,47 aan onverklaarbare inkomsten. In aanloop naar de zitting in hoger beroep heeft de advocaat-generaal op verzoek van het hof een herberekening gemaakt – die eveneens uitgaat van de schattingen van verdachte –, maar uitkomt op een bedrag van
€ 145.894,47.
Ter zitting in hoger beroep is door de verdediging aangevoerd dat:
  • een deel van de (geschatte) kosten van de verbouwing van de [adres 2] door anderen dan verdachte is betaald;
  • een deel van de (geschatte) kosten van de verbouwing van de [adres 2] pas ná de periode waarop de kasopstelling betrekking heeft, is voldaan;
  • ten onrechte de contante opnames van de gemeenschappelijke rekeningen niet volledig in de diverse kasopstellingen zijn meegenomen;
  • een aantal kostenposten niet is meegenomen in de kasopstelling en de herberekening van het openbaar ministerie;
  • wanneer deze kosten wel in de berekening zouden zijn meegenomen er een overschot aan legale inkomsten zou zijn.
Met de eerste drie punten beoogt de verdediging duidelijk te maken dat ten onrechte contante uitgaven aan verdachte zijn toegerekend die niet door verdachte zijn betaald in de periode van de kasopstelling, c.q. dat er meer legale bronnen voor contante uitgaven zijn dan in de kasopstelling is opgenomen.
Met de laatste twee punten beoogt de verdediging aan te tonen dat de kasopstelling voor een deel op aannames en schattingen berust die niet nauwkeurig genoeg zijn om daaraan ten nadele van verdachte gevolgen te verbinden.
Met betrekking tot de eerste drie punten stelt het hof vast dat door verdachte een niet op voorhand onaannemelijke en verifieerbare verklaring is gegeven. Op onderdelen wordt de verklaring zelfs ondersteund door bewijsmiddelen. Zo heeft verdachtes zakenpartner verklaard dat het overgrote deel van de contante opnames van de gemeenschappelijke rekening van verdachte kwam en dat op die rekening een deel van de huurinkomsten werd gestuurd.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de herberekening van het openbaar ministerie (net als de kasopstelling) onvoldoende wettig en overtuigend bewijs biedt voor het oordeel dat sprake is van onverklaarbare contante uitgaven. Het openbaar ministerie is er daarom niet in geslaagd te bewijzen dat sprake is van een gerechtvaardigd vermoeden van het doen van uitgaven met geld afkomstig uit enig misdrijf. Verdachte dient dan ook te worden vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde.
Feiten 2 en 3
In juli 2011 had [betrokkene 1] twee woningen in Nijmegen en zeven appartementen in Arnhem in eigendom. [betrokkene 1] heeft deze woningen verkocht aan [betrokkene 3] (junior) en verdachte. De bedongen koopprijzen betroffen € 210.000,00 voor de woningen in Nijmegen en € 600.000,00 voor de appartementen in Arnhem.
Op verzoek van [betrokkene 1] zijn door de notaris twee koopovereenkomsten opgesteld met daarin als koopprijs voor de woningen in Nijmegen € 150.000,00 en voor de appartementen in Arnhem € 500.000,00. Deze koopovereenkomsten zijn vervolgens op 18 juli 2011 door alle partijen getekend. De koopovereenkomsten zijn op 19 juli 2011 door de secretaresse van [betrokkene 1] opgestuurd aan de heer [betrokkene 5] van de FGH/RNHB-bank, met het oog op het aanvragen van financiering voor de betreffende onroerende goederen.
Dat in de overeenkomsten te lage koopsommen zijn opgenomen, staat niet ter discussie.
Verdachte heeft verklaard dat hij koopovereenkomsten altijd blind tekent, omdat zijn vaste en cijfermatig sterke zakenpartner er altijd voor zorgt dat de papieren in orde zijn. In dit geval heeft verdachte dat ook gedaan, mede vanwege de jarenlange vriendschappelijke betrekkingen met de familie [naam] . Verdachte heeft – naar eigen zeggen – de koopovereenkomsten vermoedelijk vanuit zijn autoraam geparafeerd en getekend door telkens het hoekje van de pagina om te vouwen, waardoor hij de te lage koopsommen niet heeft opgemerkt. Verdachte heeft verder gesteld dat hij ook tijdens een kennismakingsgesprek met [betrokkene 5] op 22 juli 2011 niet op de hoogte was (geraakt) van de te laag opgenomen koopsommen in de koopovereenkomsten. Er is tijdens dat gesprek niet over concrete geldbedragen gesproken, aldus verdachte. Verdachte heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij eerst tijdens zijn politieverhoor op de hoogte is geraakt van de te lage koopsombedragen in de koopovereenkomsten.
Het hof stelt voorop dat in het maatschappelijk en financieel verkeer als uitgangspunt heeft te gelden dat iemand pas overgaat tot het paraferen en ondertekenen van een koopovereenkomst van onroerend goed, nadat hij kennis heeft genomen van (in ieder geval) de in die koopovereenkomst opgenomen koopsom, aangezien de koopsom als een cruciaal onderdeel van een dergelijke overeenkomst moet worden beschouwd.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of de lezing van verdachte, inhoudende dat hij ondanks het zetten van parafen en handtekeningen in de betreffende koopovereenkomsten op dát moment niet op de hoogte was van de te lage koopsommen in deze overeenkomsten, aannemelijk is geworden, waarbij het hof het geheel van feiten en omstandigheden waaronder deze koopovereenkomsten tot stand zijn gekomen en het daaropvolgende proces in aanmerking neemt.
Het hof leidt uit de stukken in het dossier af dat de plannen tot verkoop en aankoop van de betreffende woningen en appartementen volledig zijn geïnitieerd, opgezet en inhoudelijk zijn vormgegeven door [betrokkene 2] en [betrokkene 1] . [betrokkene 2] en [betrokkene 1] waren beiden ervaren in de handel in vastgoed. Zij waren in het verleden zakenpartners. [betrokkene 2] wilde [betrokkene 3] (zijn zoon) op weg helpen met vastgoed en [betrokkene 1] wilde zijn onroerend goed van de hand doen. Verdachte werd bij de koop betrokken vanwege zijn financiële middelen, zijn ervaring en handigheid en de vriendschappelijke relatie met de familie [naam] . De koopovereenkomsten met te lage koopsombedragen zijn op verzoek en in opdracht van [betrokkene 1] door diens vaste notaris opgesteld. Verdachte heeft – zo verklaarde hij – vermoedelijk vanuit zijn autoraam de koopovereenkomsten getekend, de te lage bedragen daarbij niet opgemerkt en gehandeld – zoals altijd – in volledig vertrouwen op de expertise van zijn (in dit geval bevriende) zakenpartner, aangezien hij zelf cijfermatig niet sterk is en zich nooit met de spreekwoordelijke ‘papierwinkel’ bezighoudt. Op 19 juli 2011 – de dag ná ondertekening – heeft de secretaresse van [betrokkene 1] vervolgens de koopovereenkomsten opgestuurd aan de heer [betrokkene 5] van de FGH/RNHB-bank. Het hof overweegt in dit verband dat het op z’n minst genomen niet gebruikelijk is dat de verkopende partij zich actief en initiërend opstelt in het contact met een mogelijke hypotheekverstrekkende instantie van de kopende partij. Bij het voorgaande komt dat juist [betrokkene 2] en [betrokkene 1] vervolgens op 8 augustus 2011 (buiten de aanwezigheid van verdachte en [betrokkene 3] ) een inhoudelijk gesprek met [betrokkene 5] hebben gevoerd, waarbij de te lage koopsommen en de redenen daarvan concreet en expliciet ter sprake zijn gekomen en onderwerp van gesprek zijn geweest.
Gelet op deze gehele gang van zaken, waarin – zoals hiervoor uiteengezet – de initiatieven en de daaropvolgende sturende en leidende acties van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] zijn gekomen, is het hof van oordeel dat de lezing van verdachte voldoende aannemelijk is geworden. Naar het oordeel van het hof is niet komen vast te staan dat verdachte – in deze gegeven bijzondere omstandigheden – op het moment van parafering en ondertekening van de koopovereenkomsten op de hoogte was van de hierin te laag opgenomen koopsommen. Het hof acht opzet bij verdachte op de valsheid van de koopovereenkomsten dan ook niet wettig en overtuigend bewezen.
Dat verdachte in de periode ná ondertekening van de koopovereenkomsten op de hoogte is geraakt van de valselijk opgenomen koopsombedragen én vervolgens het oogmerk heeft gehad om deze valselijk opgemaakte koopovereenkomsten te gebruiken voor financieringsaanvragen bij FGH/RNHB (Rabobank) is naar het oordeel van het hof evenmin komen vast te staan. Het hof leidt uit de stukken in het dossier niet af dat verdachte en [naam] (junior) tijdens het gesprek met [betrokkene 5] op 22 juli 2011 op de hoogte waren (geraakt) van de te lage koopsommen in de overeenkomsten. Het enkele feit dat [betrokkene 5] de koopovereenkomsten voorafgaand aan het gesprek toegestuurd heeft gekregen van de secretaresse van [betrokkene 1] , is daarvoor onvoldoende. Ook kan naar het oordeel van het hof uit het verslag van dit gesprek van 22 juli 2011 niet ondubbelzinnig worden afgeleid dat over concrete koopsombedragen is gesproken. Verdachte heeft in dit verband ook verklaard dat het gesprek tussen hem en [verdachte] met [betrokkene 5] slechts een kennismakingsgesprek was. Die verklaring past bij het gegeven dat juist [betrokkene 2] en [betrokkene 1] eerst op 8 augustus 2011 een inhoudelijk gesprek met [betrokkene 5] hebben gevoerd, waarbij inhoudelijk is gesproken over de bedenkingen van de bank bij de hypotheekaanvraag in verband met de in de koopovereenkomsten vermelde hoogte van de (lage) koopsommen. Het hof acht ook opzet van verdachte op het gebruik maken van de valse koopovereenkomsten niet wettig en overtuigend bewezen, nu niet is komen vast te staan dat hij in de ten laste gelegde periode op de hoogte was (geraakt) van de te lage (valse) koopsombedragen.
Het hof zal verdachte vrijspreken van het onder 2 en 3 tenlastegelegde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
het registergoed, [adres 3] (sectie AC nummer 1997).
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. G.A. Versteeg en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.W.P. Soons, griffier,
en op 18 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. G.A. Versteeg is buiten staat
dit arrest mede te ondertekenen.
Mr. L.J. Bosch is buiten staat dit
arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 18 november 2020.
Tegenwoordig:
mr. B.J.J. Melssen, voorzitter,
mr. M. Zwartjes, advocaat-generaal,
mr. J. de Paauw - de Jong, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De betrokkene is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.