ECLI:NL:GHARL:2020:933

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
4 februari 2020
Publicatiedatum
4 februari 2020
Zaaknummer
200.238.488
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfgrens en verjaring in civiele procedure tussen buren

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden werd behandeld, gaat het om een geschil tussen twee buren over de erfgrens van hun percelen. De appellanten, wonende aan [a-straat] 51, vorderen dat de strook grond, die volgens hen in eigendom toebehoort aan hen, wordt erkend en dat de geïntimeerden, wonende aan [a-straat] 49, deze grond ontruimen. De geïntimeerden hebben de strook grond sinds 2006 in gebruik en stellen dat zij te goeder trouw zijn en daardoor eigenaar zijn geworden door verjaring. Het hof oordeelt dat de geïntimeerden inderdaad bezitter te goeder trouw zijn geworden van de strook grond en dat de verjaring niet is gestuit. De vorderingen van de appellanten worden afgewezen, en het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, met uitzondering van een onderdeel dat betrekking heeft op herstel in de oude toestand van de grond. De appellanten worden veroordeeld in de proceskosten van het hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.238.488
(zaaknummer rechtbank 6569849 \ CV EXPL 18-88)
arrest van 4 februari 2020
in de zaak van

1.[appellant] ,

en
2.
[appellante],
beiden wonende te [A] ,
appellanten in het hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie, verweerders in reconventie,
hierna (gezamenlijk in mannelijk enkelvoud): [appellanten] c.s.,
advocaat, voorheen mr. A.H.M. de Jonge, thans: mr. A. de Rooij,
tegen:

1.[geïntimeerde1] ,

en
2.
[geïntimeerde2],
beiden wonende te [A] ,
geïntimeerden in het hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna (gezamenlijk in mannelijk enkelvoud): [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. L.W. van de Wetering.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof verwijst naar het tussenarrest van 12 juni 2018.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven met één productie;
- de memorie van antwoord.
1.3
Vervolgens zijn de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1.
Het gaat in deze zaak om de erfgrens tussen de percelen van [appellanten] c.s. ( [a-straat] 51) en [geïntimeerden] c.s. ( [a-straat] 49). [geïntimeerden] c.s. woont vanaf juni 2006 op huisnummer 49 en [appellanten] c.s. woont sinds februari 2017 op huisnummer 51. De strook grond waar het om gaat behoort volgens de kadastrale registratie tot het perceel van [appellanten] c.s., maar is thans door een toegangspoort afgesloten en door [geïntimeerden] c.s. in gebruik genomen. [appellanten] c.s. beschikt niet over de sleutel van de toegangspoort.
2.2.
Het gaat om de op de onderstaande kaart geel gemarkeerde strook grond.
2.3.
In november 2017 is het conflict tussen partijen geëscaleerd. [appellanten] c.s. heeft op de plaats waar volgens hem de erfgrens loopt een schutting geplaatst over een lengte van ongeveer zes meter. Ook heeft [appellanten] c.s. een tweetal camera's geplaatst. Een daarvan is gericht op de strook grond, de andere bevindt zich bij de achterzijde van de woningen.

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1.
[appellanten] c.s. heeft in eerste aanleg (in conventie) – samengevat – gevorderd:
1. Primair:
a. a) te verklaren dat onderhavige strook grond in eigendom toebehoort aan [appellanten] en [appellante] en dat de juridische grens tussen het eigendom van [appellanten] en [appellante] (plaatselijk bekend als [a-straat] 51 te [A] , kadastraal bekend gemeente [A] , sectie [Y] nummer 9501) en het eigendom van [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] (plaatselijk bekend [a-straat] 49 te [A] aan de [a-straat] 49, kadastraal bekend gemeente [A] , sectie [Y] nummer 9785) derhalve overeenkomt met de kadastrale grens;
b) [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] te veroordelen, hoofdelijk, om binnen vijf dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, te ontruimen en ontruimd te houden de onderhavige sub a genoemde strook grond zoals schetsmatig (geel gearceerd) aangegeven op productie 5 bij dagvaarding, zulks derhalve met verwijdering van alles wat zich hunnentwege op deze strook grond bevindt (o.a. overkapping, schutting, beplanting en overige zaken), en deze strook grond mitsdien voor nu en de toekomst ter vrije beschikking van [appellanten] en [appellante] te stellen, zulks onder verbeurte van een door [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] hoofdelijk te verbeuren en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding van het vorenstaande en voor iedere dag dat zij met het vorenstaande in gebreke mochten blijven, althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
2. Subsidiair:
[geïntimeerden] en [geïntimeerde2] te veroordelen tot vergoeding van de door [appellanten] en [appellante] geleden schade als gevolg van het onrechtmatig handelen van [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] :
a. a) in natura, dat wil zeggen dat [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] worden veroordeeld, hoofdelijk, om binnen 30 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis ten overstaande van een door [appellanten] en [appellante] aan te wijzen notaris en voor rekening van [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] over te gaan tot (terug)levering van de onder 1 primair genoemde strook grond en zoals geel gearceerd aangegeven aangeven op productie 5 bij dagvaarding (gelegen op het kadastrale perceel bekend gemeente [A] , sectie [Y] nummer 9501), vrij en ontruimd en derhalve met verwijdering van alles wat zich hunnentwege op deze strook bevindt, en deze strook grond mitsdien voor nu en de toekomst ter vrije beschikking van eiser te stellen, zulks onder verbeurte van een door [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] hoofdelijk te verbeuren en niet voor matiging vatbare dwangsom van € 500,00 voor iedere overtreding van het vorenstaande en voor iedere dag dat zij met het vorenstaande in gebreke mochten blijven, alsmede met bepaling dat het in deze te wijzen vonnis in de plaats van de notariële akte zal treden;
b) in geld, en [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] in deze te veroordelen, hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [appellanten] en [appellante] van een bedrag van € 5.000,00;
althans een zodanige beslissing die de rechtbank in deze rechtens juist en billijk acht;
[geïntimeerden] en [geïntimeerde2] te veroordelen, hoofdelijk, in de kosten van deze procedure, een bedrag voor nasalaris van de gemachtigde daarin begrepen.
3.2.
[geïntimeerden] c.s. heeft in eerste aanleg (in reconventie) – samengevat – gevorderd:
a. a) voor recht te verklaren dat de strook grond gelegen aan de linkerzijde van de woning van [appellanten] en [appellante] en grenzend aan het perceel van [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] , zoals met schuine strepen weergegeven op de als productie 7 overgelegde kadastrale kaart, eigendom is van [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] en aldus onderdeel uitmaakt van het perceel kadastraal bekend gemeente [A] , sectie [Y] nummer 9785;
b) [appellanten] en [appellante] te veroordelen om binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis de volledige schutting, die zij hebben geplaatst op 18 november 2017, te verwijderen en verwijderd te houden, het muurtje dat zich bevindt aan de voorzijde van de strook grond in de oorspronkelijke staat te herstellen, de bestrating die is verwijderd dan wel beschadigd in de oorspronkelijke staat te herstellen waarbij de ondergrond dient te worden voorzien van schoon geel zand en de grond die is vervuild te vervangen door schone grond, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijven;
c) [appellanten] en [appellante] te veroordelen om binnen 24 uur na betekening van het in deze te wijzen vonnis, de camera’s te verwijderen die staan gericht op het perceel van [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] dan wel [appellanten] en [appellante] te verbieden om deze camera’s op het perceel van [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] te richten, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijven dan wel in strijd handelen;
d) [appellanten] en [appellante] te veroordelen om binnen één week na betekening van het in deze te wijzen vonnis, het raam dat zich bevindt aan de linkerzijde van de woning en dat uitkijkt op het perceel van [geïntimeerden] en [geïntimeerde2] geheel ondoorzichtig te maken, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00 per dag dat zij hiermee in gebreke blijven;
e) [appellanten] en [appellante] hoofdelijk, des dat de één betalend hebbende de ander zal zijn gekweten, te veroordelen in de kosten van deze procedure.
3.3.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 3 april 2018 geoordeeld dat [geïntimeerden] c.s. eigenaar is (geworden) van de strook grond. De vorderingen van [appellanten] c.s. in conventie zijn afgewezen en de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. in reconventie zijn (grotendeels) toegewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1.
Met negen grieven komt [appellanten] c.s. op tegen de afwijzing van zijn vorderingen en de toewijzing van de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. [appellanten] c.s. vordert in hoger beroep alsnog de toewijzing van al hetgeen hij in eerste aanleg heeft gevorderd met veroordeling van [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten in beide instanties.
4.2.
Het hof zal eerst beoordelen of [geïntimeerden] c.s. sinds 2006 bezitter te goeder trouw is van de strook grond. Als dat zo is, is hij immers, op grond van artikel 3:99 BW, eigenaar geworden van de strook grond, tenzij de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit is gestuit.
4.3.
[appellanten] c.s. bestrijdt dat [geïntimeerden] c.s. bezitter is geworden van de strook grond (grief 2) en dat hij te goeder trouw was (grief 3). Met grief 4 betoogt [appellanten] c.s. dat [geïntimeerden] c.s. in 2014 het eigendomsrecht van de rechtsvoorganger van [appellanten] c.s. heeft erkend, zodat een eventueel lopende verjaring is gestuit.
Bezit
4.4.
Volgens [appellanten] c.s. hebben de vorige eigenaars van zijn perceel (nr. 51) aan de vorige eigenaars van het perceel van nr. 49 alleen een persoonlijk recht van gebruik verschaft. De verklaring van de vorige eigenaar van nr. 51 ( [B] ) (productie 6 bij dagvaarding in eerste aanleg), waarop [appellanten] c.s. zich beroept, luidt:
“[…]
Wat ik uit een vroeger verleden van mijn overleden vrouw [C] heb begrepen is dat vanuit het allereerste begin is afgesproken met de vorige bewoners van nr 49[dat zij, hof]
gebruik mochten maken van de tussenliggende strook grond en dat daar duidelijke afspraken over zijn gemaakt namelijk alleen recht van gebruik.
Zelfs zijn er afspraken gemaakt van een symbolische betaling per jaar. Deze afspraken zijn nog gemaakt door de moeder van [C] : [D] en de vorige bewoners van nr 49.
4.5.
Het hof zal veronderstellenderwijs aannemen dat het met betrekking tot de strook grond ging om een gebruiksrecht van de rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] c.s. Die rechtsvoorgangers waren in dat geval slechts houders van de grond. Maar ook al waren zij houders, de rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] c.s. hebben in 2006 aan [geïntimeerden] c.s. wel het (feitelijke) bezit van de strook grond verschaft. [geïntimeerden] c.s. kreeg de sleutel en kon – met uitsluiting van ieder ander – de strook grond als tuin gebruiken. Uit niets blijkt dat de (gestelde) afspraken in 2006 bekend waren bij [geïntimeerden] c.s. (de gestelde erkenning speelt immers pas later, zie r.o. 4.14 hierna) en [appellanten] c.s. stelt ook niet dat [B] in 2006 met [geïntimeerden] c.s. afspraken heeft gemaakt over het gebruik van de strook grond. Er is dus geen grond om aan te nemen dat [geïntimeerden] c.s. de strook grond voor de rechtsvoorganger(s) van [appellanten] c.s. is gaan houden.
4.6.
Dat wil zeggen dat [geïntimeerden] c.s. in 2006 bezitter is geworden en dat toen een (nieuwe) verjaringstermijn is gaan lopen, ook als zijn rechtsvoorgangers slechts houders van de strook grond waren (op grond van afspraken met [B] of diens rechtsvoorganger(s).)
Te goeder trouw
4.7.
[appellanten] c.s. stelt dat [geïntimeerden] c.s. in 2006 niet te goeder trouw was. Volgens [appellanten] c.s. wist [geïntimeerden] c.s. of behoorde hij te weten dat zijn rechtsvoorgangers geen eigenaar waren, omdat dat uit de kadastrale kaart bleek. De kadastrale kaart was, volgens [appellanten] c.s., gevoegd bij de verkoopbrochure van de verkoop van de woning, bij de koopovereenkomst en bij de notariële akte van levering. Uit de kadastrale tekening blijkt een rechte erfgrens, terwijl in de feitelijke situatie de strook grond eindigt waar de bebouwing van [appellanten] c.s. eindigt. Ook moet een afwijking van 20 m2 tussen de oppervlakte volgens de leveringsakte en de feitelijke situatie zonder meer kenbaar zijn geweest voor [geïntimeerden] c.s., aldus [appellanten] c.s.
4.8.
Ook hier zal het hof veronderstellenderwijs uitgaan van de juistheid van de stellingen van [appellanten] c.s. dat de rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] c.s. geen eigenaar van de strook grond waren geworden en dat [geïntimeerden] c.s. beschikte over de kadastrale kaart. Voor het ontbreken van goede trouw (als bezitter) is in dit geval vereist dat [geïntimeerden] c.s. wist dat zijn rechtsvoorgangers geen eigenaar waren van de strook grond of dat [geïntimeerden] c.s. dat in de gegeven omstandigheden behoorde te weten (artikel 3:11 BW).
4.9.
Niet is komen vast te staan dat [geïntimeerden] c.s. wist dat zijn rechtsvoorgangers geen eigenaar waren van de strook grond: de stellingen van [appellanten] c.s. dat het kenbaar was, zijn daarvoor onvoldoende. Aan de orde is dus of [geïntimeerden] c.s. in de gegeven omstandigheden behoorde te weten dat zijn rechtsvoorgangers geen eigenaar waren van de strook grond. De aard en de omvang van het onderzoek dat daarbij van een partij gevergd kan worden, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
4.10.
Hier gaat het om een strook grond die vrij smal is (minder dan een meter) en de feitelijke situatie riep destijds geen vragen op: de strook grond was afgesloten met een poort en maakte onderdeel uit van de tuin van de rechtsvoorgangers van [geïntimeerden] c.s. Niet gesteld is dat de verkopende partij aan [geïntimeerden] c.s. mededelingen heeft gedaan over (bijvoorbeeld) een gebruiksrecht, een geschil daarover met de buren of onduidelijkheid over de eigendomsverhoudingen. Ook is niet gesteld of gebleken dat de pretense rechthebbende(n) (de echtgenote en/of schoonouders van [B] ) in 2006 aanleiding heeft of hebben gezien om [geïntimeerden] c.s. op de hoogte te stellen van het standpunt dat er slechts sprake was van een gebruiksrecht van de vorige eigenaars, althans van gedoogd gebruik.
4.11.
In het licht van al die omstandigheden acht het hof de door [appellanten] c.s. gestelde discrepantie van 20 m2 tussen de kadastrale oppervlakte van het perceel en de feitelijk geleverde grond niet zo groot dat [geïntimeerden] c.s. zonder meer had moeten begrijpen dat er iets niet klopte en dat hij nader onderzoek had moeten verrichten. Bovendien is niet voldoende onderbouwd dat het (exacte) aantal vierkante meter van het geleverde perceel inclusief de strook grond bij [geïntimeerden] c.s. bekend was. Dat wil zeggen dat [geïntimeerden] c.s. ook niet wist of hoefde te weten dat het aan [geïntimeerden] c.s. geleverde perceel feitelijk 20 m2 groter was dan uit de kadastrale omschrijving bleek.
4.12.
Ook beroept [appellanten] c.s. zich erop dat de kadastrale erfgrens een rechte lijn is, waar de feitelijke grens geen rechte lijn is. In de gegeven omstandigheden is dat echter onvoldoende om te oordelen dat [geïntimeerden] c.s. behoorde te weten dat zijn rechtsvoorgangers geen eigenaar waren van de strook grond. De eis van goede trouw gaat niet zo ver dat van [geïntimeerden] c.s. gevergd moet worden dat – waar de feitelijke situatie geen vragen oproept – hij de kadastrale kaart nauwgezet onderzoekt, vergelijkt met de werkelijk situatie en op basis van een relatief beperkte afwijking al over zou moeten gaan tot nader (kadastraal) onderzoek naar het eigendomsrecht.
4.13.
De conclusie is derhalve dat [geïntimeerden] c.s. in 2006 bezitter te goeder trouw is geworden van de strook grond.
Erkenning
4.14.
Als bezitter te goeder trouw is [geïntimeerden] c.s. na verloop van 10 jaar (artikel 3:99 BW) – in beginsel – ook eigenaar geworden van de strook grond, tenzij de verjaring van de rechtsvordering tot beëindiging van het bezit eerder is gestuit. Tussen partijen staat vast dat de verjaring nooit schriftelijk is gestuit, zoals de wet (artikel 3:317 BW) eist. De verjaring van de rechtsvordering wordt echter ook gestuit als (in dit geval) [geïntimeerden] c.s. het eigendomsrecht van [B] heeft erkend. [appellanten] c.s. stelt dat dit het geval is en beroept zich op de verklaring van [B] die – voor zover hier relevant – luidt:
“[…]
Aanbouw achterkant aangebouwd in 2014. Toen ik aan de achterkant een aanbouw wou realiseren heb ik aangegeven bij [geïntimeerden]dat ik gebruik wou maken van mijn eigen grond om de aanbouw te realiseren. In de eerste instantie kreeg ik een nee ik laat niemand op “mijn” grond. Toen ik aangaf dat de keuze was of mij erbij laten of de overkapping en alle andere aanwezige spullen te verwijderen van mijn perceel lieten ze me toe.[…]”
4.15.
[geïntimeerden] c.s. betwist de verklaring van [B] : volgens hem staat de destijds gebouwde aanbouw verder in de tuin en heeft hij [B] desgevraagd toestemming verleend om gebruik te maken van een ander deel van zijn tuin om die aanbouw te realiseren. Los van de betwisting door [geïntimeerden] c.s. volgt uit de verklaring van [B] niet dat in 2014 [geïntimeerden] c.s. erkend heeft dat [B] eigenaar was van de strook grond. Dat [geïntimeerden] c.s. [B] toestemming heeft verleend om te werken vanaf de strook grond, is op zichzelf onvoldoende om daaruit af te leiden dat de eigendomspretentie van [B] erkend werd. Dat wil zeggen dat [appellanten] c.s. onvoldoende concrete feiten stelt, waaruit volgt dat [geïntimeerden] c.s. in 2014 het eigendomsrecht van [B] erkend zou hebben. Aan bewijslevering op dit punt komt het hof reeds daarom niet toe. Het beroep van [appellanten] c.s. dat deze erkenning de verjaring gestuit zou hebben, faalt daarom.
Onrechtmatige daad
4.16.
Uit het voorgaande volgt dat [geïntimeerden] c.s. in juni 2006 bezitter te goeder trouw is geworden van de strook grond en na tien jaar – dus in juni 2016 – eigenaar is geworden van de strook grond. Omdat [geïntimeerden] c.s. te goeder trouw was toen hij de strook grond in bezit nam en [appellanten] c.s. pas in 2017 de eigendom verwierf van zijn woning en erf, is er geen sprake van een onrechtmatige daad zoals bedoeld in het arrest van de Hoge Raad d.d. 24 februari 2017 (ECLI:NL:HR:2017:309) jegens [appellanten] c.s. De gevorderde schadevergoeding en de vordering tot overdracht van de strook grond als schadevergoeding in natura zijn reeds daarom niet toewijsbaar.
Herstel in de oude toestand
4.17.
In reconventie is [appellanten] c.s. veroordeeld om (zakelijk weergegeven) de schutting, die hij heeft geplaatst op 18 november 2017 te verwijderen, het muurtje dat zich bevindt aan de voorzijde van de strook grond in de oorspronkelijke staat te herstellen, de bestrating die is verwijderd dan wel beschadigd is in de oorspronkelijke staat te herstellen, waarbij de ondergrond dient te worden voorzien van schoon geel zand en de grond die is vervuild te vervangen door schone grond.
4.18.
Met grief 7 betoogt [appellanten] c.s. dat hij ten onrechte veroordeeld is om de strook grond te herstellen in de oude toestand. In zoverre faalt de grief, omdat – gelet op het eigendomsrecht van [geïntimeerden] c.s. – het onrechtmatig was om de schutting te plaatsen op de strook grond. Ook betoogt [appellanten] c.s. dat hij ten onrechte veroordeeld is om de ondergrond te voorzien van schoon geel zand en vervuilde grond te vervangen. Dat deel van de grief slaagt. Het ligt op de weg van [geïntimeerden] c.s. om te stellen (en bij voldoende betwisting te bewijzen) dat het herstel in de oude toestand mede omvat dat er geel zand gestort moet worden en dat eventuele vervuiling te wijten is aan handelen van [appellanten] c.s. [geïntimeerden] c.s. stelt echter slechts: “
Dat er alleen donker zand aanwezig was is niet waar. Ook is het niet waar dat de grond reeds vervuild was met stukjes puin in de bodem.”. Daaruit volgt echter nog niet dat – voordat [appellanten] c.s. de schutting plaatste – de strook grond voorzien was van geel zand en evenmin is daarmee voldoende onderbouwd dat er sprake is van vervuiling van de grond die door [appellanten] c.s. is veroorzaakt. Een verdere onderbouwing van de impliciete stellingen van [geïntimeerden] c.s. ontbreekt. Dit deel van de vordering is derhalve niet toewijsbaar en de tegen dit deel van de veroordeling gerichte grief slaagt.
Overige grieven
4.19.
Grief 1 is gericht is tegen de feitenvaststelling door de kantonrechter. Omdat het hof de relevante feiten zelf heeft vastgesteld, heeft [appellanten] c.s. geen belang meer bij behandeling van die grief.
4.20.
In reconventie is de gevorderde verklaring voor recht – kort gezegd dat [appellanten] c.s. eigenaar is geworden van de strook grond – toegewezen. Omdat ook in hoger beroep is vastgesteld dat [geïntimeerden] c.s. eigenaar is geworden van de strook grond, is deze in reconventie gevorderde verklaring voor recht toewijsbaar. Met grief 6 komt [appellanten] c.s. daar tevergeefs tegen op.
4.21.
[appellanten] c.s. is in reconventie eveneens veroordeeld tot het verwijderen van de camera’s die gericht staan op het perceel van [geïntimeerden] c.s. Camera’s die gericht zijn op het perceel van [geïntimeerden] c.s., de strook grond die eigendom is van [geïntimeerden] c.s. daarin begrepen, dient [appellanten] c.s. te verwijderen, omdat die een inbreuk maken op de privacy van [geïntimeerden] c.s. Met grief 8 komt [appellanten] c.s. daar tevergeefs tegen op.
4.22.
Als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij is [appellanten] c.s. in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg veroordeeld. De grief daartegen faalt.
Bewijsaanbod
4.23.
Het hof komt niet toe aan het leveren van bewijs nu door beide partijen geen voldoende concrete feiten te bewijzen zijn aangeboden, die tot een andere beslissing zouden leiden.

5.De slotsom

5.1.
Met uitzondering van grief 7 falen de grieven. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, behoudens voor zover [appellanten] c.s. in reconventie is veroordeeld om de ondergrond te voorzien van schoon geel zand en vervuilde grond te vervangen.
5.2.
Als de overwegend in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep veroordelen.
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 318,00
- salaris advocaat € 1.518,00 (2 punten × tarief I)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Overijssel, zittingsplaats Enschede) van 3 april 2018, behoudens voor zover is beslist dat de ondergrond dient te worden voorzien van schoon geel zand en de grond die is vervuild te vervangen door schone grond en vernietigt dit vonnis in zoverre en wijst die vordering van [geïntimeerden] c.s. in zoverre af;
veroordeelt [appellanten] c.s. in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerden] c.s. vastgesteld op € 318,00 voor verschotten en op € 1.518,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, O.G.H. Milar en R.M. Wagemakers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2020.