ECLI:NL:GHARL:2020:9324

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
13 november 2020
Publicatiedatum
12 november 2020
Zaaknummer
21-001145-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van veroordeling voor ontucht met minderjarige, aanpassing van strafmaat en afwijzing schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 13 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere veroordeling van de verdachte door de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was veroordeeld tot een gevangenisstraf van zeven maanden voor het plegen van ontucht met een veertienjarig meisje. Het hof bevestigt de veroordeling, maar past de strafmaat aan. De verdachte had ontuchtige handelingen verricht met het slachtoffer, wat plaatsvond in de context van een trio met een andere man. Het hof legt een gevangenisstraf op van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Het hof verwerpt het beroep op afwezigheid van alle schuld, omdat de verdachte onvoldoende heeft gedaan om de werkelijke leeftijd van het slachtoffer te verifiëren. De rechtbank had eerder de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot € 2.000, maar het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering tot schadevergoeding, omdat de schade mede het gevolg is van gedragingen van haar oom. Het hof benadrukt de ernst van de zaak en de impact op het slachtoffer, en houdt rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn openheid tijdens het verhoor en zijn eerdere schone strafblad.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-001145-19
Uitspraak d.d.: 13 november 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Zwolle en Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 1 maart 2019 met parketnummer 18-830133-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Jamaica) op [geboortedag] 1980,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bevestiging van het vonnis voor wat betreft de bewezenverklaring en veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden. Voorts heeft de advocaat-generaal zich gerefereerd ten aanzien van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsvrouw, mr. T.S.S. Overes, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 1 maart 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het tenlastegelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeven maanden en heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij [benadeelde] toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00 met vermeerdering met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op goede gronden heeft geoordeeld en op juiste wijze heeft beslist. Het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep heeft het hof niet gebracht tot een andere beslissing omtrent de strafbaarheid van verdachte, maar het hof zal wel responderen op het in hoger beroep gevoerde verweer dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof zal het vonnis aldus bevestigen behalve voor zover het betreft de strafoplegging en de vordering van de benadeelde partij. Ten aanzien van deze onderdelen van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Voor het overige zal het hof het vonnis met de volgende aanvulling bevestigen.

Strafbaarheid van de verdachte

Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Hiertoe heeft de raadsvrouw – kort en zakelijk weergegeven – aangevoerd dat sprake is van afwezigheid van alle schuld. Verdachte was in de veronderstelling dat [benadeelde] meerderjarig was, nu in haar profiel op de sekswebsite voor volwassenen stond dat zij negentien jaar oud was, zij zelf heeft verklaard dat zij achttien jaar was en gelet op haar volwassen voorkomen. Verdachte heeft aldus verontschuldigbaar gedwaald ten aanzien van de leeftijd van [benadeelde] .
Blijkens de wetsgeschiedenis strekt artikel 245 van het Wetboek van Strafrecht tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die, gelet op hun jeugdige leeftijd, in het algemeen geacht moeten worden niet dan wel onvoldoende in staat te zijn zelf die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Deze bescherming strekt zich ook uit tot eventuele door dergelijke minderjarigen zelf geïnitieerde gedragingen. De leeftijd van de minderjarige vormt in dit wetsartikel, juist vanwege die bescherming, een geobjectiveerd bestanddeel en opzet of schuld is daaromtrent dus niet vereist. Dit betekent dat op betrokkenen een vergaande onderzoeksplicht rust om achter de (werkelijke) leeftijd van de minderjarige te komen. Een beroep op afwezigheid van alle schuld heeft dan ook slechts in zeer uitzonderlijke gevallen een kans van slagen.
Het hof overweegt dat verdachte onvoldoende heeft gedaan om zich van de leeftijd van het slachtoffer te vergewissen zodat niet kan worden gesproken van afwezigheid van alle schuld. Dat – zoals gesteld door de raadsvouw – verdachte met aangeefster in contact is gekomen via een website die de mogelijkheid kent van een verificatieprocedure voor de leeftijd bij het aanmaken van een profiel op die website maakt dat niet anders. Niet bekend is of ten tijde van het delict deze verificatieprocedure al bestond en zo ja of verdachte daarvan op de hoogte was. Verdachte heeft daarover niet verklaard, zodat reeds op die grond de genoemde omstandigheid geen rol kan spelen bij de vraag of verdachte verontschuldigbaar heeft gedwaald. Het feit dat [benadeelde] zei dat ze negentien was en ze er volgens verdachte ook zo uitzag, is onvoldoende voor een geslaagd beroep op afwezigheid van alle schuld. Het hof verwerpt het verweer.
Aangezien ook overigens geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn acht het hof verdachte strafbaar.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Bij het bepalen van de straf in deze zaak neemt het hof de strafdoeleinden als uitgangspunt, te weten de vergelding, generale en speciale preventie. In dat licht overweegt het hof, deels in overeenstemming met hetgeen de rechtbank heeft overwogen, als volgt.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen met een
meisje van veertien jaar oud door zich onder andere door haar te laten pijpen en vaginale
seks met haar te hebben. Deze handelingen vonden plaats tijdens een trio met een andere man. Verdachte, die zelf 35 jaar oud was ten tijde van het feit, heeft onvoldoende gedaan om zich te vergewissen van de leeftijd van het slachtoffer, dat hij via een sekswebsite heeft leren kennen. Kinderen van veertien jaar verdienen een bescherming van hun seksuele integriteit, ook als zij zichzelf via een sekswebsite aanbieden. Dat verdachte in de veronderstelling verkeerde dat zij ouder was doet aan het strafbare karakter van zijn handelen dan ook niet af. Door zijn handelen heeft verdachte het fysieke en psychische welzijn van het slachtoffer ondergeschikt gemaakt aan de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften. Verdachte heeft hierdoor inbreuk gemaakt op de lichamelijke en emotionele integriteit van het slachtoffer en haar ongestoorde (seksuele) ontwikkeling. De ervaring leert dat (jeugdige) slachtoffers van zedendelicten in een later stadium psychisch nadelige gevolgen kunnen ondervinden van hetgeen hen is overkomen.
De zaak van verdachte maakt onderdeel uit van een groter onderzoek, waaraan het hof – gelijk de rechtbank – enkele woorden zal wijden ten behoeve van een completer beeld van de zaak, de impact ervan op het slachtoffer, maar ook van de rol van verdachte. Het slachtoffer waarmee verdachte ontucht heeft gepleegd, werd langere tijd door haar oom misbruikt. Vanaf enig moment moest zij ter bevrediging van diens lustgevoelens seks hebben met andere mannen (ook tegelijkertijd), waarvan verdachte er één was. Onder druk van haar oom heeft het slachtoffer advertenties geplaatst op sekswebsites waarop zowel zij als haar oom (onder haar naam) chatte en seksafspraken maakte met diverse mannen. Het slachtoffer moest zorgen dat de seks werd gefilmd en dat de filmpjes zo snel mogelijk ter beschikking van haar oom werden gesteld. Verdachte had zelf een advertentie op een sekswebsite en werd benaderd door (het account van) het slachtoffer, waarna een seksafspraak volgde. Verdachte had samen met een andere (hem onbekende) man seks (zonder condoom) met het slachtoffer en de seks werd door het slachtoffer gefilmd. Door seks met het slachtoffer te hebben en er te lichtvaardig van uit te gaan dat het slachtoffer meerderjarig was, heeft verdachte bijgedragen aan de immense ellende die het slachtoffer heeft moeten meemaken.
Gelet op de aard en de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, de straffen die doorgaans in vergelijkbare zaken worden opgelegd en gelet op de generale preventie acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden.
Het hof houdt er rekening mee dat verdachte niet op de hoogte was van de afschuwelijke achtergrond waartegen deze zaak zich afspeelde, hij niet op zoek was naar seks met een minderjarig meisje en dat verdachte zelf werd benaderd voor een seksafspraak. Het hof houdt er verder rekening mee dat verdachte toen hij het delict pleegde, zich niet gerealiseerd heeft dat het ging om een minderjarige (terwijl daar voor verdachte ook geen duidelijke aanwijzingen voor waren) en dat hij in de veronderstelling verkeerde dat de seks vrijwillig was.
Voor wat betreft de persoon van verdachte heeft het hof acht geslagen op het verdachte betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 september 2020, waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld. Het hof heeft eveneens gelet op het reclasseringsadvies van 29 november 2018 opgemaakt door Reclassering Nederland en de persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals deze ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde zijn gekomen. Zo houdt het hof rekening met de omstandigheid dat de verdenking en veroordeling verregaande negatieve consequenties voor de verdachte hebben gehad, waaronder het verlies van zijn baan, maar ook met het feit dat hij inmiddels werk heeft in Jamaica en de (financiële) zorg draagt voor zijn moeder, en in Nederland wonende vrouw en dochters. Het hof houdt er voorts rekening mee dat verdachte tijdens het verhoor bij de politie meteen openheid van zaken heeft gegeven en dat uit dat verhoor naar voren komt dat verdachte dit nooit heeft gewild en zich er enorm voor schaamt dat hij seks heeft gehad met een veertienjarige.
Het hof is van oordeel dat het uit oogpunt van speciale preventie niet nodig is om verdachte zwaar te bestraffen. Het hof gelooft verdachte als hij zegt dat hij nooit met het slachtoffer had afgesproken als hij had geweten dat ze minderjarig was. Het hof gaat er verder van uit dat verdachte reeds door deze vervolging voldoende maatregelen in acht zal nemen om herhaling te voorkomen. Het hof schat aldus de recidivekans in als laag.
Gelet op het voorgaande acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan vijf maanden voorwaardelijk passend en geboden. De langdurige voorwaardelijke gevangenisstraf zal het hof met name opleggen om de ernst van het feit uit te drukken en (omdat de recidivekans als laag wordt ingeschat) in minder mate als stok achter de deur om te voorkomen dat verdachte zich nogmaals schuldig maakt aan (soortgelijke) strafbare feiten. Voor oplegging van uitsluitend een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, zoals door de raadsvrouw is verzocht, acht het hof het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan te ernstig.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.000,00 (bestaande uit immateriële schade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Zoals reeds is overwogen ten aanzien van de op te leggen straf werd de benadeelde partij gedurende een langere tijd door haar oom misbruikt en moest zij vanaf enig moment – ter bevrediging van diens lustgevoelens – seks hebben met andere mannen, waarvan verdachte er één was. Verdachte heeft zich door de benadeelde partij laten pijpen en vaginale seks met haar gehad. Deze handelingen vonden plaats tijdens een trio met een andere man.
Op zichzelf staat wat het hof betreft buiten twijfel dat de benadeelde partij door hetgeen in dit onderzoek aan het licht is gekomen een aanzienlijke schade lijdt. Het hof is echter van oordeel dat de door de benadeelde partij geleden schade mede – en in zeer aanzienlijke mate - het gevolg is van gedragingen die zijn toe te rekenen aan haar oom. Hierdoor dient zich naar het oordeel van het hof de vraag aan of en, zo ja, in hoeverre de schade redelijkerwijs kan worden toegerekend aan verdachte, zoals bedoeld in artikel 6:98 van het Burgerlijk Wetboek. Het hof is van oordeel dat dit in het kader van dit strafproces onvoldoende kan worden vastgesteld en dat hierover een gedegen partijdebat, ten overstaan van de civiele rechter, dient te (kunnen) worden gevoerd. Het hof is aldus van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 245 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van strafoplegging en beslissing op de vordering van de benadeelde partij en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. I. Vugs, griffier,
en op 13 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.C. Fuhler is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 13 november 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. E.W. van den Heuvel en mr. R.J. Bokhorst, raadsheren,
mr. S.H. Diepeveen, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. S.T.C. van der Werf, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter sluit het onderzoek en spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.