ECLI:NL:GHARL:2020:9282

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
11 november 2020
Zaaknummer
200.253.306
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over betaling aanneemsom en oplevering werkzaamheden in aannemingsovereenkomst

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van Vinkeveens Bouwbedrijf B.V. (VBB) tegen een eerdere uitspraak van de kantonrechter. VBB had een aanneemovereenkomst gesloten met een geïntimeerde voor werkzaamheden aan diens woning. De overeenkomst, gesloten op 18 mei 2017, omvatte een totaalbedrag van € 21.657,00 voor diverse werkzaamheden. VBB heeft in de loop van het project verschillende facturen gestuurd, waarvan een deel door de geïntimeerde is betaald, maar een bedrag van € 14.170,00 bleef openstaan. De geïntimeerde betwistte echter dat het werk naar behoren was uitgevoerd en stelde dat VBB in gebreke was gebleven. De kantonrechter had de vorderingen van VBB afgewezen, wat VBB tot hoger beroep bracht.

Het hof oordeelt dat VBB onvoldoende heeft aangetoond dat het werk conform de overeenkomst is opgeleverd. De geïntimeerde had VBB meerdere keren in gebreke gesteld en het hof concludeert dat de werkzaamheden niet naar behoren zijn uitgevoerd. Hierdoor kan VBB geen aanspraak maken op de volledige aanneemsom. Het hof bekrachtigt de uitspraak van de kantonrechter en veroordeelt VBB in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde zijn vastgesteld op € 741,- voor griffierecht en € 1.391,- voor advocaatkosten. Het arrest is uitgesproken op 10 november 2020.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.253.306
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht 6938694)
arrest van 10 november 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap meet beperkte aansprakelijkheid
Vinkeveens Bouwbedrijf B.V.,
gevestigd te Mijdrecht,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: VBB,
advocaat: mr. X.H.C. Woodhouse (voorheen mr. P.F. van Esseveldt),
tegen:
[geïntimeerde],
wonende te [A] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. A.M.R. van Ginneken.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 26 februari 2019 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
- de memorie van grieven van 21 mei 2019;
- de memorie van antwoord van 30 juli 2019.
1.3
Vervolgens heeft appellant de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De vaststaande feiten

2.1
In hoger beroep kan van het volgende worden uitgegaan.
2.2
Tussen VBB en [geïntimeerde] is op 18 mei 2017 een aanneemovereenkomst gesloten
Deze overeenkomst heeft betrekking op het woonhuis van [geïntimeerde] aan het adres
[a-straat] 18 te [A] .
2.3
In de overeenkomst is onder meer bepaald:
(…) “Onze werkzaamheden zijn inclusief:
- Sloop- en demontage werken als omschreven
- Realiseren nieuwe indeling (wanden) en maatwerk als getekend.
- Levering en plaatsing stalen puien (3 of 4 vlaks)
- Stuc- en schilderwerken
Onze werkzaamheden zijn exclusief:
- Eventuele gashaard optionele geadviseerde stelpost hiervoor ca. € 6,500,00 incl.
Btw all in
- Alle werkzaamheden benodigd voor de gietvloer
- Electra werken (door [B] )
- Werkzaamheden niet specifiek genoemd zijn niet opgenomen.
Deze werkzaamheden kunnen wij uitvoeren volgens de onderstaande condities.
Totaal bedrag: € 21.657,00 inclusief 21% b.t.w.
Totaal zegge: Eenentwintigduizendzeshonderdenzevenenvijftig euro.
Betaling: 25% bij opdracht
70% naar rato voortgang
5% bij werkzaamheden gereed. (…)”
Bij de offerte hoorde een overzicht waarin de werkzaamheden verder zijn uitgesplitst.
2.4
Op 12 juli 2017 heeft VBB [geïntimeerde] een factuur gestuurd voor (volgens de factuur) de eerste termijn
van € 7.500,00. Deze factuur is door [geïntimeerde] betaald.
2.5
Op 24 juli 2017 heeft VBB [geïntimeerde] een factuur gestuurd voor € 10.000,00. Ook
deze factuur is door [geïntimeerde] betaald.
2.6
Op 19 oktober 2017 heeft VBB [geïntimeerde] een factuur gestuurd voor € 7.500,00.
Deze factuur is niet door [geïntimeerde] betaald.
2.7
Op 3 december 2017 heeft [geïntimeerde] aan VBB geschreven:
"(…) Op 3 juli ben je bij ons begonnen met een kleine verbouwing in de keuken. Misschien hadden wij de pech dat je rond die tijd ook jouw eigen huis moest verbouwen. Dat is gelukkig inmiddels helemaal gereed. Maar inmiddels zijn we 5 maanden verder en bij ons is het nog steeds niet gereed.
Na eindeloos vragen wanneer er weer eens wat zou gebeuren hebben wij uiteindelijk op 24
november hier aan tafel afgesproken dat je het in de afgelopen week af zou maken en we daarna zouden afrekenen. Dat is niet gebeurd.
We stellen je nu alsnog in de gelegenheid om voor 8 december het werk in zijn geheel zelf af te maken. Zie de bijlage voor de openstaande punten. Daarna zullen wij anderen inhuren en de kosten daarvan op jou verhalen. (…)"
2.8
VBB heeft hier op 4 december 2017 als volgt op gereageerd:
"(…) Dat een en ander bij jullie nog steeds niet gereed is, is helaas voor het overgrote deel door jullie zelf veroorzaakt, van meet af aan wijzigen er helaas reeds gemaakte keuzes, enkele zelfs meermaals gewijzigd nadat er een keuze was gemaakt... en afspraken met partijen door jullie zelf ingeschakeld en of leveranciers
welke alsnog worden ingepland/ingekocht, worden ook weer verschoven (te denken aan bijvoorbeeld de gietvloer...)
Bij ons gesprek d.d. 24-11-2017 heb ik het toen gemaakte lijstje van jullie met jullie besproken. Dit lijstje was slechts enkele puntjes, nu ineens 22 punten...
Ook heb ik de 24e november wederom aangegeven dat onze 3 voortgang termijn nog steeds openstaat, afrekenen na werk gereed hebben we toen niet besproken, had ook niet gekund want dan had ik nogmaals aangegeven dat het een tussen termijn betrof en niet een eind termijn.
Vervolgens heb ik vrijdag 1 december 2017 nogmaals aangegeven dat de 3e termijn openstaat en wij verwachten dat deze eerst wordt voldaan vooraleerst wij onze werkzaamheden afronden, helaas een impopulaire maatregel maar aangezien betaling ondanks meerdere verzoeken uitbleef onzes inziens financieel niet langer acceptabel. (…)"
Daarnaast heeft VBB op 4 december 2017 [geïntimeerde] nog een laatste factuur gestuurd voor
€5.170,00. Ook deze factuur is niet door [geïntimeerde] betaald.
2.9
Op 13 december 2017 heeft [geïntimeerde] aan VBB geschreven:
“(…) Een project dat qua omvang eerder weken dan maanden zou moeten duren is gestart op 3 juli
en is na 5 maanden nog steeds niet afgerond. Het is niet correct dat dit grotendeels veroorzaakt
is door wijzigingen. Alleen de plaatsing van de keuken heeft moeten wachten op de levering
daarvan op 10 oktober. De overige werkzaamheden hadden toen al lang afgerond kunnen zijn
(...)
Na ons gesprek op 24 november hebben we je nu 2x een week de gelegenheid gegeven om
herstelwerkzaamheden uit te voeren en het werk verder te voltooien. Dat is niet gebeurd.
Daarom zullen wij nu andere mensen hiervoor gaan zoeken.
(...)
Graag ontvangen wij een totale specificatie van het werk in uren en materialen. Wij kunnen het
factuurbedrag niet plaatsen."
2.1
Op 14 januari 2018 heeft [geïntimeerde] een e-mail gestuurd aan VBB waarin hij onder
andere heeft geschreven:
“Op 20 december hebben wij hier aan tafel, in het bijzijn van [C] , een gesprek
gevoerd. Daarbij hebben wij aangegeven dat wij de werkzaamheden nu door anderen laten
afmaken, nadat we je tweemaal in de gelegenheid hebben gesteld om dat zelf te doen.
Wij willen de zaak nu graag ook financieel afronden en gezamenlijk bepalen of de € 17.500 die
wij inmiddels aan VBB betaald hebben te veel of te weinig is geweest. Zoals besproken is een
eerste stap daarin een overzicht van wanneer welke uren en materialen werkelijk besteed zijn
door VBB en onderaannemers. De open begroting die je nu stuurde is vrijwel exact gelijk aan
wat je vorige keer stuurde en geeft dit niet weer. Daarom nogmaals het verzoek om dit
overzicht aan te leveren.
Vervolgens moeten we dan kijken welke kosten voor wiens rekening komen, omdat er ook
herstelwerk heeft plaatsgevonden en een aantal zaken niet deugdelijk zijn opgeleverd.(…)”

3.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg

3.1
VBB heeft in eerste aanleg - samengevat - veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd om aan haar een hoofdsom van € 14.170,00 te voldoen, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 3 januari 2018 tot de voldoening, en te vermeerderen met een bedrag van € 916,70 aan buitengerechtelijke incassokosten.
3.2
De kantonrechter heeft bij vonnis van 10 oktober 2018 de vorderingen van VBB afgewezen.

4.De motivering van de beslissing in hoger beroep

4.1
VBB legt met grief 1 de zaak in volle omvang aan het hof voor.
4.2
Het gaat in deze zaak - ook in hoger beroep - om het volgende. VBB stelt dat zij werkzaamheden heeft verricht voor [geïntimeerde] , waarvoor zij betaling verlangt. Een deel van de werkzaamheden is beschreven in de offerte van 18 mei 2017 en de daarbij behorende open begroting. De in de offerte opgenomen vergoeding daarvoor bedraagt € 21.657,00. Daarnaast zijn er volgens VBB nog andere werkzaamheden verricht, die op basis van regie zijn uitgevoerd. Totaal is [geïntimeerde] een bedrag van € 31.670,00 aan VBB verschuldigd. [geïntimeerde] heeft al een bedrag van € 17.500,00 aan VBB betaald, zodat [geïntimeerde] nog een bedrag van € 14.170,00 aan VBB moet betalen, aldus VBB. [geïntimeerde] voert hiertegenover aan dat er zowel sprake was van extra- als van minderwerk en dat dit zou worden verrekend. Daarnaast werden verschillende werkzaamheden niet naar behoren uitgevoerd, was er een aan VBB te wijten vertraging in de werkzaamheden en heeft VBB na door [geïntimeerde] in gebreke te zijn gesteld het werk niet uiterlijk op 8 december 2017 afgemaakt. [geïntimeerde] betwist het door VBB gevorderde bedrag en stelt - ook in hoger beroep - dat VBB niet heeft aangetoond dat hij dat bedrag aan haar verschuldigd is.
4.3
Het hof stelt voorop dat er sprake is van een overeenkomst van aanneming. Aanvankelijk was dit een overeenkomst waarbij VBB voor een vast bedrag van € 21.657,00 de in de offerte van 18 mei 2017 en in een open nota omschreven werkzaamheden zou verrichten. Aanvullend zou op regiebasis extra werk worden verricht en zou minderwerk worden verrekend. Het recht van de aannemer op betaling van de verschuldigde prijs ontstaat in beginsel op het moment dat het werk naar de bepalingen van de overeenkomst tot stand is gebracht en opgeleverd. Dit geldt eveneens voor het extra werk dat op regiebasis zou worden verricht. In de offerte van 18 mei 2017 heeft VBB weliswaar opgenomen dat betaling diende plaats te vinden in termijnen, te weten 25% bij het aangaan van de opdracht, 70% naar rato voortgang en 5% na oplevering, maar zij heeft vervolgens zelf deze afspraak verlaten door op 12 juli 2017 een bedrag van € 7.500,- te factureren, op 24 juli 2017 een bedrag van € 10.000,-, op 19 oktober 2017 een bedrag van € 7.500,- en op 4 december 2017 een bedrag van € 5.170,-, zodat zij geen beroep meer kan doen op de gemaakte afspraak met betrekking tot de termijnbetalingen. In dat geval moet worden teruggegrepen naar de hoofdregel dat het recht van VBB op betaling van de verschuldigde prijs ontstaat op het moment dat het werk naar de bepalingen van de overeenkomst tot stand is gebracht en opgeleverd.
4.5
Het hof begrijpt dat [geïntimeerde] heeft betwist dat het werk naar de bepalingen van de overeenkomst tot stand is gebracht en opgeleverd en dat hij het door VBB gevorderde bedrag aan haar verschuldigd is. [geïntimeerde] heeft zich onder meer in de conclusie van antwoord, maar ook in de conclusie van repliek en de memorie van antwoord op het standpunt gesteld dat hij zowel op 24 november 2017 als op 3 december 2017 aan VBB kenbaar heeft gemaakt dat deze het werk eerst af diende te maken en dat daarna de eindafrekening kon worden opgemaakt, dan wel kon worden afgerekend. Het hof leidt hieruit af dat [geïntimeerde] ervan uitging dat na de laatste werkzaamheden een oplevering zou gaan plaatsvinden en de aanwezige gebreken hersteld zouden worden. Volgens [geïntimeerde] heeft VBB de gebreken echter niet verholpen. Het werk is daarmee niet gereed en door [geïntimeerde] niet aanvaard, aldus [geïntimeerde] , zodat VBB ook geen aanspraak kan maken op betaling van (het restant) van de aanneemsom.
4.6
Het hof is van oordeel dat VBB - gelet op de gemotiveerde betwisting door [geïntimeerde] - onvoldoende heeft onderbouwd dat zij het werk naar de bepalingen van de overeenkomst tot stand heeft gebracht en opgeleverd. VBB kan dan ook - bij gebreke van een andersluidende afspraak - (nog) geen aanspraak maken op betaling van de volledige in de offerte van 18 mei 2017 opgenomen aanneemsom en het eventuele extra opgedragen werk. Het hof komt dan ook - weliswaar op andere gronden - evenals de kantonrechter tot het oordeel dat VBB haar stelling dat [geïntimeerde] nog een bedrag van € 14.170,00 aan haar moet betalen niet voldoende heeft onderbouwd en dat de vordering moet worden afgewezen.

5.De slotsom

5.1
Grief 1 faalt. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd.
5.2
Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof VBB in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 741,-
- salaris advocaat € 1.391,- (1 punt x tarief III)

6.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter (rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht) van 10 oktober 2018;
veroordeelt VBB in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 741,- voor verschotten en op € 1.391,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. E.J. van Sandick, O.G.H. Milar en Ph.A.J. Raaijmaakers en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 november 2020.