In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, gaat het om een burenconflict tussen twee partijen over de ligging van de erfgrens en de aanwezigheid van bomen en beplantingen nabij deze grens. De appellanten, [appellante] en [appellant], wonen sinds 1999 op hun perceel, terwijl de geïntimeerden, [geïntimeerde1] en [geïntimeerde2], sinds 1988 op hun naastgelegen perceel wonen. Beide partijen zijn van mening dat de bomen en beplantingen te dicht bij de erfgrens staan en hebben om verwijdering hiervan gevraagd. Er is ook een geschil over de juridische grens tussen de percelen, waarbij partijen verschillen van mening over de ligging van het hekwerk dat de grens zou aangeven.
De kantonrechter heeft in een eerder vonnis van 7 maart 2018 geoordeeld dat de appellanten bepaalde bomen en beplantingen moeten verwijderen en dat de geïntimeerden het recht hebben om hun perceel te betreden voor onderhoud aan een meidoornhaag. In hoger beroep hebben beide partijen hun vorderingen herhaald en zijn er vragen gerezen over de definitie van een 'boom' in de zin van het Burgerlijk Wetboek, alsook over de verjaring van de erfgrens. Het hof heeft de zaak verwezen naar een rol voor akte uitlating, waarbij partijen hun standpunten verder kunnen toelichten.
De juridische discussie richt zich op de vraag of de beplanting als bomen kan worden gekwalificeerd en of de erfgrens door verjaring is gewijzigd. Het hof heeft daarbij de relevante bepalingen uit het Burgerlijk Wetboek en de lokale Bomenverordening in overweging genomen. De zaak is complex door de betrokkenheid van verschillende juridische aspecten, waaronder burenrecht, verjaring en de definitie van bomen.