Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
1.Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
2.De vaststaande feiten
.
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een vader en dochter, die beiden als bestuurder en aandeelhouder betrokken waren bij de vennootschap Diehl B.V., die een café-restaurant exploiteerde. Na het faillissement van de vennootschap, dat op 13 november 2014 werd uitgesproken, vorderde de curator terugbetaling van privébetalingen en een rekening-courantschuld van de bestuurders. De curator stelde dat er geen verloningen waren gedaan en dat de betalingen aan de bestuurders onterecht waren, aangezien er geen grondslag voor deze betalingen bestond. De rechtbank Gelderland had de vordering van de curator toegewezen, waarop de bestuurders in hoger beroep gingen.
Het hof bevestigde de beslissing van de rechtbank en oordeelde dat de bestuurders geen recht hadden op de betalingen die zij hadden ontvangen, omdat er geen verloning had plaatsgevonden en er geen afspraken waren gemaakt over hun beloning. De bestuurders hadden bewust gekozen om geen salaris op te nemen om fiscale claims te vermijden, wat hen uiteindelijk in een problematische situatie bracht. Het hof oordeelde dat de bestuurders niet konden stellen dat de vennootschap ongerechtvaardigd was verrijkt met hun arbeid, omdat zij deze keuze zelf hadden gemaakt. De vordering van de curator werd bekrachtigd, en de bestuurders werden veroordeeld tot betaling van de proceskosten.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuurders in het geval van faillissement en de noodzaak om duidelijke afspraken te maken over verloning en betalingen. Het hof concludeerde dat de bestuurders de risico's van hun keuzes moesten dragen en dat hun beroep op verrekening van vorderingen niet opging, omdat er geen rechtsgrond voor bestond.