ECLI:NL:GHARL:2020:9206

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
200.272.786
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheidstoets verlenging ondertoezichtstelling in het kader van gezinsleven en ontwikkeling van minderjarigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, kinderen van de verzoeker, de vader. De vader had in hoger beroep de beschikking van de kinderrechter van 22 oktober 2019 bestreden, waarin de ondertoezichtstelling was verlengd tot 9 mei 2020. De vader verzocht het hof om deze beschikking te vernietigen en het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen. De gecertificeerde instelling, Stichting Samen Veilig Midden-Nederland (de GI), was verweerster in deze procedure en vroeg het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 13 oktober 2020 is de vader verschenen, bijgestaan door zijn advocaat, terwijl de moeder en de raad niet aanwezig waren. Het hof heeft vastgesteld dat de kinderen, geboren in 2006, 2009 en 2012, hun hoofdverblijf bij de moeder hebben. De ondertoezichtstelling was eerder ingesteld vanwege de problematische situatie tussen de ouders, die leidde tot een strijd over de zorg voor de kinderen. De kinderrechter had geoordeeld dat er voldoende redenen waren om de ondertoezichtstelling te verlengen, gezien de aanhoudende strijd tussen de ouders en de noodzaak voor hulpverlening aan de kinderen.

Het hof heeft de argumenten van de vader en de GI afgewogen en geconcludeerd dat de kinderrechter terecht had geoordeeld dat de ondertoezichtstelling moest worden verlengd. Het hof heeft de bestreden beschikking bekrachtigd, waarbij het belang van de kinderen en hun ontwikkeling voorop stond. De vader's verzoek om de GI in de proceskosten te veroordelen werd afgewezen, omdat het hof geen aanleiding zag voor een dergelijke veroordeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.272.786
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 488762)
beschikking van 10 november 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.K. de Blieck-Willemsen te Zaandam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Utrecht,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de moeder],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de moeder.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 oktober 2019 (verder: de bestreden beschikking), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 21 januari 2020;
  • het verweerschrift van de GI met producties;
  • een journaalbericht van mr. De Blieck-Willemsen van 27 maart 2020 met pleitaantekeningen;
  • een brief van de GI van 2 april 2020;
  • een journaalbericht van mr. De Blieck-Willemsen van 5 oktober 2020 met productie.
2.2
Zoals het hof tijdens de mondelinge behandeling heeft medegedeeld, slaat het hof geen acht op het journaalbericht van mr. De Blieck-Willemsen van 8 oktober 2020 met productie, nu dit stuk buiten de in artikel 5.6 van de Tijdelijke regeling F&J hoven van 26 juni 2020 genoemde termijn is ingediend.
2.3
De hierna te noemen minderjarige [de minderjarige1] is in de gelegenheid gesteld zijn mening kenbaar te maken met betrekking tot het verzoek, maar heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 13 oktober 2020 plaatsgevonden. De vader is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat. Namens de GI is [C] verschenen. De moeder en de raad zijn – beiden met kennisgeving vooraf – niet verschenen.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] (verder: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2006 te [D] ;
- [de minderjarige2] (verder: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2009 te [D] , en
- [de minderjarige3] (verder: [de minderjarige3] ), geboren [in] 2012 te [E] .
De kinderen hebben hun hoofdverblijf bij de moeder.
3.2
Bij beschikking van de kinderrechter van 9 mei 2017 zijn de kinderen onder toezicht gesteld van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Regio Amsterdam. Bij beschikking van 26 november 2018 is deze gecertificeerde instelling vervangen door de GI. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
3.3
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de kinderrechter de termijn van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige1] , [de minderjarige2] en [de minderjarige3] verlengd tot
9 mei 2020.
3.4
Na de bestreden beschikking heeft de kinderrechter de ondertoezichtstelling opnieuw verlengd bij beschikking van 21 april 2020, tot 9 november 2020.
3.5
De GI en de vader hebben tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat de rechtbank op 25 september 2020 het gezamenlijk gezag van de ouders heeft beëindigd en de moeder alleen heeft belast met het gezag over de kinderen.

4.De omvang van het geschil

4.1
De vader is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen. De vader verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende, het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, met veroordeling van de GI in de kosten van deze procedure in beide instanties.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen en het verzoek van de vader tot veroordeling van de GI in de kosten af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Aan het hof ligt voor de verlenging van de ondertoezichtstelling van de kinderen tot 9 mei 2020. Gelet op het door artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gewaarborgde recht op eerbiediging van het gezinsleven, heeft de vader ondanks het verstrijken van deze termijn voldoende belang om de rechtmatigheid van de ondertoezichtstelling over de periode van 22 oktober 2019 tot 9 mei 2020 te laten toetsen.
5.2
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:260, eerste lid, in verband met artikel 1:255, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kinderrechter de ondertoezichtstelling van een minderjarige verlengen met ten hoogste een jaar indien een minderjarige zodanig opgroeit, dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
5.3
De kinderrechter heeft geoordeeld dat is voldaan aan het wettelijk criterium voor verlenging van de ondertoezichtstelling. Daarbij heeft de kinderrechter betrokken dat tussen de ouders nog altijd sprake was van veel strijd. De kinderrechter vond het van belang dat de GI betrokken zou blijven om eraan te blijven werken afspraken over de kinderen te maken en vast te leggen. Het hof vindt dat ook van belang en is van oordeel dat daarmee ten tijde van de bestreden beschikking voldoende redenen aanwezig waren om de ondertoezichtstelling met een half jaar te verlengen.
Anders dan de vader meent, kon naar het oordeel van het hof wel degelijk een ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen worden aangenomen. De kinderen hebben last van de strijd tussen de ouders, die ondanks de inzet van hulpverlening al jaren voortduurt. Voor alle drie de kinderen is tijdens de ondertoezichtstelling hulp ingezet gericht op hun emotieregulatie. Dat de GI tijdens de mondelinge behandeling te kennen heeft gegeven binnen de ondertoezichtstelling geen verdere mogelijkheden te zien om de situatie tussen de ouders te verbeteren, doet er niet aan af dat aan het wettelijk criterium was voldaan.
Het hof is er in tegenstelling tot de vader niet van overtuigd dat de ouders ten tijde van het geven van de bestreden beschikking in staat waren om de voor de kinderen benodigde hulpverlening zelfstandig gezamenlijk in te zetten. Uit de beschikking van de rechtbank van 20 januari 2020 inzake – onder meer – de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de ouders blijkt dat gedurende de periode waarop de verlenging van de ondertoezichtstelling betrekking heeft nog steeds sprake was van een zorgelijke situatie omdat de ouders niet met elkaar kunnen communiceren over de kinderen, zij elkaar daarvan de schuld geven en de kinderen als gevolg daarvan klem zitten.
5.4
Op grond van het voorgaande zal het hof de bestreden beschikking bekrachtigen. Het hof ziet geen aanleiding om de GI te veroordelen in de proceskosten.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 22 oktober 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.G.M.T. Weijers-van der Marck, J.H. Lieber en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. K.A.M. van Os-ten Have en is op 10 november 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.