Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
verzoeker in het principaal hoger beroep,
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om de afwikkeling van huwelijkse voorwaarden na een echtscheiding tussen partijen, die in 1989 zijn gehuwd en in 2001 zijn gescheiden, om vervolgens in 2006 opnieuw te huwen. De man heeft in 2018 een verzoek tot echtscheiding ingediend. De rechtbank Overijssel heeft in haar beschikking van 1 oktober 2019 bepaald dat de vrouw aan de man een bedrag van € 135.000,- moet betalen als vergoeding voor privévermogen. De man is het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld, waarbij hij een aanzienlijk hoger bedrag vordert. De vrouw heeft incidenteel hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank dat het privévermogen van de man tot haar privévermogen is gaan behoren.
Tijdens de mondelinge behandeling op 18 juni 2020 is de procedure telefonisch gevoerd vanwege de coronamaatregelen. Het hof heeft de grieven van de man en de vrouw besproken en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft overwogen dat de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Het hof heeft vastgesteld dat de huwelijkse voorwaarden een koude uitsluiting bevatten en dat partijen geen tussentijdse verrekening hebben afgesproken. De man heeft onvoldoende onderbouwd dat hij recht heeft op het door hem gevorderde bedrag, terwijl de vrouw heeft aangetoond dat haar vermogen grotendeels is gebruikt voor de kosten van de huishouding en aanpassingen ten behoeve van de man zijn gedaan.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de verzoeken van de man in hoger beroep afgewezen. De proceskosten zijn gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 10 november 2020 uitgesproken in het openbaar.