ECLI:NL:GHARL:2020:9199

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 november 2020
Publicatiedatum
10 november 2020
Zaaknummer
21-002502-20
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens poging tot doodslag met TBS en schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 november 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1996 en thans verblijvende in de PI Vught, werd veroordeeld voor poging tot doodslag. De feiten vonden plaats op 22 december 2018, toen de verdachte met een mes meerdere keren stak in het lichaam van de benadeelde partij, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank had eerder een gevangenisstraf van 25 maanden opgelegd, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, maar het hof vernietigde dit vonnis en legde een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden op, met daarnaast een terbeschikkingstelling (TBS) met voorwaarden. Het hof oordeelde dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar was, maar dat de veiligheid van anderen een TBS noodzakelijk maakte. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, met een schadevergoeding van € 3.422,83. Het hof benadrukte de impact van het geweld op het slachtoffer en de noodzaak van behandeling voor de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002502-20
Uitspraak d.d.: 10 november 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 15 juli 2020 met parketnummer
16-263649-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
thans ingeschreven en verblijvende in de PI Vught - Nieuw Vosseveld 2 GEV te Vught.

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 oktober 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden met aftrek van voorarrest, oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege en gehele toewijzing van de vordering van de benadeelde partij vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. T.J.F. Wassenaar, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen verklaard en aan verdachte een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 25 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan vijf maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. De rechtbank heeft daarbij geen bijzondere voorwaarden opgelegd.
Voorts heeft de rechtbank de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 3.422,83 vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard in het overige deel van de vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
primair:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de buik en/of rug en/of (rechter)schouder en/of (linker)hand, althans in het lichaam, van die [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:
hij op of omstreeks 22 december 2018 te [plaats] , althans in het arrondissement
Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade aan [benadeelde partij] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp, meermalen, althans eenmaal, in de buik en/of rug en/of (rechter)schouder en/of (linker)hand, althans in het lichaam, van die [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overwegingen met betrekking tot het bewijs van het primair ten laste gelegde

Vrijspraak voorbedachte raad
Het hof is met de advocaat-generaal en de raadsman en in lijn met de beslissing hieromtrent van de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van wettig en overtuigend bewijs voor voorbedachte raad, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Opzet
Door de raadsman is ter zitting van het hof naar voren gebracht, dat er bij het handelen van verdachte geen sprake was van een aanmerkelijke kans op de dood. De raadsman heeft geen gevolgen verbonden aan deze stelling, maar het hof zal het betoog van de raadsman opvatten als een verweer gericht tegen een bewezenverklaring van opzet op de dood. De raadsman heeft hieromtrent verder naar voren gebracht dat het mes waarmee verdachte aangever heeft gestoken, volgens een getuige tijdens het incident vrijwel direct afbrak en dat er slechts sprake was van oppervlakkig letsel.
Verdachte heeft hieromtrent ter zitting van het hof verklaard dat het klopt dat hij aangever heeft gestoken, maar dat het niet zijn bedoeling was dat aangever dood zou gaan.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Op grond van die bewijsmiddelen stelt het hof de volgende feiten vast.
Verdachte, die ten tijde van het tenlastegelegde in het kader van een PIJ-maatregel (plaatsing in een inrichting voor jeugdigen) verbleef in een justitiële jeugdinrichting, stond met een mes, dat wordt omschreven als een fileermes, een appel te schillen. Hij keek in de richting van aangever, met wie hij vlak daarvoor een gesprek had gehad dat verdachte als zeer intimiderend en bedreigend had ervaren en zei: “Nu is hij van mij.” Hij liep op aangever toe die op een bank zat met de rug naar verdachte toe. Verdachte legde zijn linkerarm om aangever heen en stak met het mes meermalen richting het bovenlichaam van aangever. Hierbij raakte hij aangever minstens vijf keer. Uit de medische verklaring blijkt dat aangever steekwonden had: onder meer ter hoogte van de borstholte (rugzijde), de buik en twee op zijn rechterschouder. Ook blijkt uit deze medische verklaring dat als gevolg van het steken de lever van aangever was geraakt. Terwijl verdachte nog steekbewegingen maakte in de richting van aangever, werd hij overmeesterd door twee medewerkers van de inrichting. Een van deze medewerkers had gezien dat tijdens het steken iets wegschoot bij verdachte. Na afloop werd het mes in twee stukken aangetroffen: het lemmet en het handvat waren van elkaar gescheiden.
Verdachte heeft met een fileermes gestoken in de borst en buik van aangever, waar zich vitale organen bevinden. Dit levert op een aanmerkelijke kans dat fataal letsel wordt veroorzaakt. Dat het mes op een gegeven moment tijdens het steken is afgebroken en het feit dat het letsel van aangever relatief beperkt bleek, doet daar niet aan af.
Deze gedragingen van verdachte zijn naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht geweest op het teweegbrengen van de dood van aangever. Dat verdachte de bedoeling heeft gehad om aangever te doden, vindt bovendien bevestiging in zijn vlak na dit handelen tegenover getuige [getuige] geuite woorden: “Ik hoop dat die jongen doodbloedt. Wie denkt hij dat ik ben.”. Ook blijkt uit het dossier dat verdachte terwijl hij werd overmeesterd riep: “Ik weet wat de consequenties van het voorval zijn, maar hij moet dood!”.
Op grond van voorgaande wordt het verweer van de raadsman verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 22 december 2018 te [plaats] , ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde partij] van het leven te beroven, met dat opzet met een mes in de buik en rug en rechterschouder en linkerhand van die [benadeelde partij] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
poging tot doodslag.

Strafbaarheid van de verdachte

Het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum, heeft op 24 maart 2020 een rapport Pro Justitia uitgebracht over verdachte (hierna te noemen: het PBC rapport of het rapport). Het rapport is opgemaakt door de deskundigen H.T.J. Boerboom, psychiater, en I. Schilperoord, psycholoog.
De deskundigen concluderen dat bij verdachte sprake is van een beneden gemiddelde intelligentie en ook dat sprake is van een aangeboren hersenafwijking, die te classificeren is als een neurobiologische ontwikkelingsstoornis met prenatale blootstelling aan alcohol (partiële FASD). Daarnaast concluderen de deskundigen dat bij verdachte door een onveilig opvoedklimaat, geweld, het getuige zijn van seksueel geweld en de onvoorspelbaarheid van verschillende opvoeders – naast het feit dat sprake is van een partiële FASD en mogelijke erfelijke aanleg – sprake is van een onveilige hechting, waarschijnlijk van een gedesorganiseerde onveilige hechting. Mogelijk vanuit de partiële FASD en de mogelijke erfelijke aanleg, maar ook vanuit de onmacht van verdachte om met zijn emoties op te gaan (met mede de oorzaak in de hechting en de traumatische ervaringen) heeft verdachte een geschiedenis van fors middelengebruik. De deskundigen spreken dan ook van een stoornis in het middelengebruik (cocaïne, alcohol, cannabis) in gedeeltelijke remissie, onder gecontroleerde omstandigheden.
De deskundigen overwegen verder dat het waarschijnlijk is dat het gedrag van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde is beïnvloed vanuit zijn pathologie. Op basis van hetgeen in het rapport is omschreven en verdachtes voorgeschiedenis, concluderen de deskundigen dat het waarschijnlijk is dat bij verdachte ten minste sprake is van verminderde toerekeningsvatbaarheid.
Het hof neemt deze conclusie van de deskundigen op de in het rapport genoemde gronden over. Het hof concludeert daarom dat het hiervoor bewezen verklaarde in verminderde mate aan verdachte kan worden toegerekend.
Verdachte is wel strafbaar aangezien geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid volledig uitsluiten.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte, die ten tijde van het bewezenverklaarde in het kader van een PIJ-maatregel in een justitiële jeugdinrichting verbleef, heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op een medegedetineerde. Verdachte heeft deze medegedetineerde onverhoeds aangevallen en meermalen met een mes in het bovenlichaam gestoken, waardoor het slachtoffer het leven had kunnen verliezen. Dat het slachtoffer niet dodelijk gewond is geraakt, is niet aan verdachte te danken. Aan het geweld kwam een eind toen medewerkers van de inrichting verdachte overmeesterden.
De aanval van verdachte is voor het slachtoffer een angstige ervaring geweest. Slachtoffers van dit soort feiten kunnen nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden van hetgeen hen is overkomen. Dat het handelen van verdachte daadwerkelijk grote impact heeft (gehad) op het slachtoffer, blijkt uit zijn schriftelijke slachtofferverklaring die zich in het dossier bevindt en de toelichting die zijn advocaat ter zitting van het hof heeft gegeven.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, dient naar het oordeel van het hof een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf opgelegd te worden. Het hof is met de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 20 maanden een passende en geboden bestraffing is, mede in aanmerking genomen de maatregel die aan verdachte zal worden opgelegd, zoals hierna aan de orde zal komen. Dit betekent dat verdachte op korte termijn aan deze behandeling in het kader van voornoemde maatregel zal kunnen beginnen. Het hof zal deze straf aan verdachte opleggen.

Oplegging van maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd om aan verdachte een terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met verpleging van overheidswege op te leggen.
Door de verdediging is verzocht om conform de uitspraak van de rechtbank een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De raadsman heeft nog aangevoerd dat deze op te leggen straf eventueel kan worden aangevuld met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. De verdediging heeft met klem verzocht om geen TBS op te leggen.
Het hof overweegt als volgt.
Een verdachte bij wie tijdens het begaan van een feit een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, kan op last van de rechter ter beschikking worden gesteld indien het door hem begane feit een misdrijf is waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld en de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van die maatregel eist.
Zoals hiervoor reeds overwogen, is door deskundigen vastgesteld dat bij verdachte ten tijde van het begaan van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling en/of een ziekelijke stoornis bestond. Het hof neemt deze conclusie over. Voorts betreft het bewezen verklaarde feit een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld.
De deskundigen Boerboom en Schilperoord hebben zich ook uitgelaten omtrent de kans op recidive en hebben aanbevelingen gedaan om dit recidivegevaar te beperken.
Zo is in het PBC-rapport opgenomen, zakelijk weergegeven:
In betrokkenes leven blijven de partiële FASD en de onveilige, gedesorganiseerde hechting terugkomen. De partiële FASD is een levenslange diagnose, die niet door behandeling kan worden ‘genezen’. Betrokkene zou hier wel middels psycho-educatie meer inzicht in kunnen en moeten verkrijgen. Hetzelfde geldt voor de hechtingsproblematiek. Op het gebied van emotieregulatie kan betrokkene in principe ook wel zaken leren, zoals het leren differentiëren tussen verschillende emoties, en het aanleren van andere vormen van ‘coping’ (manieren om met deze emoties om te gaan). Dit is in het verleden ook wel gebeurd. Het probleem is alleen dat betrokkene op het moment dat hij door prikkels en emoties wordt overspoeld, hij hier dermate door in beslag wordt genomen dat hij het geleerde niet in de praktijk kan brengen. Er zijn in de kern bij hem geen gewelddadige opvattingen. De respons op behandeling is slecht geweest en is nog steeds slecht. Betrokkene heeft nauwelijks tot geen inzicht in zijn stoornissen en de noodzaak van behandeling. Er is sprake van een ernstige psychische stoornis en er is affectieve, gedragsmatige en cognitieve instabiliteit. Hij heeft een klein netwerk en de behandel-/begeleidingsrespons is sterk afhankelijk van stress en de onder druk staande coping. De kans op recidive op gewelddadig gedrag wordt dan ook als hoog ingeschat, als hij niet begeleid en behandeld gaat worden.
Betrokkene is door de FASD slecht leerbaar. Er moet in de behandeling/begeleiding uitgegaan worden van het handicapmodel, waarbij de behandeling gericht zal moeten zijn op het verminderen van interne en externe prikkels, zodat betrokkene niet overbelast wordt. Psycho-educatie is van het grootste belang. Daarbij moet heel praktisch gekeken worden op zijn niveau wat hij aankan. Het advies omtrent medicatie uit het rapport uit 2018 (toevoeging hof: rapport van de observatieafdeling van Teylingereind d.d. 31 mei 2018) blijft nog steeds valide. Medicatie kan het overprikkeld raken verminderen en het is dus van belang dit vanuit de psycho-educatie gedegen uit te proberen.
Verder moeten praktische zaken voor hem geregeld worden. Een pedagogisch behandelklimaat, waarbij men gericht is op eigen verantwoordelijkheid en vaardigheden ontwikkelen, moet vermeden worden. Eigen verantwoording en vaardigheden leren kan alleen vanuit een situatie waarin duidelijk is dat betrokkene niet overspoeld wordt. Dit is een traject van vallen en opstaan. Daarbij moet er voor hem uitzicht zijn op een toekomst en resocialisatie. Dit laatste is van groot belang om betrokkene gemotiveerd te houden voor de behandeling. Ondanks dat betrokkene een grote drang heeft naar autonomie, beseft hij ook dat geheel zelfstandig wonen voor hem lastig zal zijn en dat hij blijvend ondersteuning nodig zal hebben. Hij toont zich gemotiveerd om te zijner tijd begeleid te gaan wonen, met aandacht voor ondersteuning, toezicht op medicatie en middelenabstinentie en relatieve prikkelarmoede. Indien mogelijk zou op deze leerpunten en toekomstdoelen die betrokkene zelf (ook) ziet aangegrepen kunnen worden. Omdat betrokkene zoals beschreven geen man is die primair gericht is op agressie naar mensen zou, indien de strafmaat het toelaat, de hierboven behandeling/begeleiding vorm gegeven kunnen worden in het kader van een TBS met voorwaarden. Een klinisch begin is noodzakelijk, waarbij gezien de mogelijkheden qua afdelingen (langdurige zorg afdelingen met voldoende rust) en expertise (gezien de complexe problematiek) een FPK geïndiceerd is.
Ook heeft het hof gelet op de inhoud van het rapport van de reclassering d.d. 17 juni 2020. Hierin staat onder meer dat sprake is van een hoog risico op recidive en dat betrokkene een klinische behandeling behoeft in een forensisch psychiatrische kliniek welke is toespitst op zijn problematiek.
Het hof neemt voornoemde conclusies van de deskundigen omtrent het recidivegevaar over en maakt die tot de zijne.
Het hof heeft hiervoor reeds vastgesteld dat het bewezen verklaarde feit behoort tot de misdrijven waarvan op grond van artikel 37a, eerste lid, aanhef en onder 1e, Sr een TBS kan worden opgelegd. De veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist ook het opleggen van de maatregel van TBS, gelet op het grote recidivegevaar dat bestaat als verdachte niet begeleid en behandeld gaat worden.
Het volstaan met het opleggen van een (al dan niet deels voorwaardelijke) gevangenisstraf (al dan niet met oplegging van bijzondere voorwaarden) volstaat niet om dit grote recidivegevaar in voldoende mate te verminderen. Behandeling in het kader van een bijzondere voorwaarde is in geval van verdachte niet passend, omdat de stok achter de deur van een voorwaardelijk strafdeel naar de verwachting van het hof niet voldoende afschrikwekkende werking zal hebben.
Behandeling in het kader van de eerder opgelegde PIJ-maatregel zal evenmin afdoende zijn, zo is ter zitting van het hof door de advocaat-generaal duidelijk gemaakt, omdat onderhavig steekincident niet aan de orde zal komen in de behandeling in het kader van de PIJ-maatregel. Daarnaast wordt in het kader van de PIJ-maatregel verondersteld dat een pedagogische aanpak nog tot de mogelijkheden behoort. Bij verdachte is daar geen sprake (meer) van, zoals ook naar voren komt in de overwegingen van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum.
De vraag waar het hof zich vervolgens voor gesteld ziet, is of de behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden, dan wel in het kader van een TBS met verpleging van overheidswege dient te geschieden.
Het hof is in lijn met voornoemde adviezen van de deskundigen van oordeel dat het noodzakelijk is dat verdachte zal worden behandeld en begeleid, in eerste instantie in een klinische setting in een instelling waar voldoende kennis aanwezig is omtrent de problematiek van verdachte. Daarnaast acht het hof het van belang dat het kader en de duur van de maatregel ruimte laten voor uitzicht op een toekomst en resocialisatie.
Uit het rapport van het PBC komt naar voren dat verdachte in de kern niet is gericht op agressie naar mensen. Ter zitting van het hof heeft verdachte dit beeld bevestigd. Ook verdachtes strafrechtelijke verleden, zoals dit blijkt uit een uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 27 juli 2020 noopt niet tot andere conclusies. Tijdens zijn behandeling in het kader van de PIJ-maatregel zijn weliswaar eerdere incidenten geweest, maar ook deze waren in de kern niet gericht op agressie naar mensen.
Al met al acht het hof een behandeling in het kader van een TBS met voorwaarden in het geval van verdachte meer aangewezen dan een TBS met verpleging van overheidswege. Het hof realiseert zich dat dit een traject van vallen en opstaan zal betekenen. Het hof gaat ervan uit dat de behandelende en beoordelende personen dit vallen en opstaan zullen beoordelen in het licht van de specifieke problematiek van verdachte. Anders gezegd is het van belang dat verdachte niet direct wordt afgerekend op relatief kleine overtredingen die onvermijdelijk zullen zijn gelet op zijn problematiek. Onderdeel van het ingeval van verdachte zo belangrijke toekomstperspectief houdt immers mede in dat hij zich niet bij voorbaat kansloos waant door de angst te struikelen op zijn weg naar de toekomst.
Het hof realiseert zich dat verdachte zich ter zitting van het hof heeft verzet tegen het opleggen van TBS, al dan niet met voorwaarden. Verdachte heeft zich dan ook niet bereid verklaard tot naleving van de op te leggen voorwaarden wanneer zij worden opgelegd in het kader van een TBS met voorwaarden. Wel heeft hij zich bereid verklaard om deze voorwaarden na te leven wanneer zij worden opgelegd in het kader van bijzondere voorwaarden bij een deels voorwaardelijke gevangenisstraf. Deze laatste manier van afdoening is zoals hiervoor al uiteengezet geen optie.
Een TBS met voorwaarden is niet alleen noodzakelijk met het oog op het inperken van het recidiverisico, maar betekent naar het oordeel van het Hof ook meer kans op een succesvolle behandeling, met name indien daarbinnen zoals hierboven omschreven voldoende aandacht bestaat voor het benodigde toekomstperspectief van verdachte. Als verdachte binnen dit stevige kader de ruimte krijgt te vallen en handvatten heeft om weer op te staan, kan diezelfde stevigheid hem ook een zekere veiligheid bieden waar hij (ook) na afloop van de behandeling de rest van zijn leven profijt van heeft.
Het hof zal – gelet op al het voorgaande – de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte opleggen, met daaraan verbonden de het gedrag betreffende voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering in voornoemd rapport d.d. 17 juni 2020 en zoals beschreven in het dictum.
Om te verzekeren dat de behandeling van verdachte geen vertraging oploopt, zal het hof bevelen dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Het hof stelt vast dat de terbeschikkingstelling wordt opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Dit heeft als gevolg dat de TBS na een eventuele omzetting in een TBS met verpleging van overheidswege de duur van vier jaren kan overschrijden, ongeacht de voorafgaande duur van de TBS met voorwaarden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 12.922,83. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.422,83. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van zijn oorspronkelijke vordering. Deze ziet op € 422,83 aan materiële schade en € 12.500,- aan immateriële schade.
De vordering ter zake van immateriële schade is door de verdediging tot een bedrag van
€ 3.000,- niet inhoudelijk betwist. Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Ten aanzien van de materiële schade gaat dit om een bedrag van € 422,83 aan materiële schade. Voor wat betreft de immateriële schade acht het hof een bedrag van € 3.000,- billijk. Voor het deel van de vordering voor zover deze ziet op de overige immateriële schade is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in zijn vordering niet worden ontvangen en kan hij zijn vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Schadevergoedingsmaatregel

Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Het hof acht het illusoir te menen dat de verdachte, aan wie een langdurige maatregel zal worden opgelegd, in staat zal zijn binnen redelijke termijn aan zijn verplichtingen te voldoen. Daarmee zou de normaliter op te leggen gijzeling, die immers is bedoeld als drukmiddel voor betalingsonwilligen, een punitief karakter krijgen, hetgeen het hof ongewenst acht. Daarom wordt bepaald dat bij gebreke aan betaling van het aan de Staat te betalen bedrag slechts één dag gijzeling zal worden toegepast.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 38z, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de voorwaarden dat:
 de veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
 de veroordeelde zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
 de veroordeelde zich de eerste periode van de proeftijd zal laten opnemen in FPK De Woenselse Poort of een soortgelijke zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De veroordeelde zal zich houden aan de aanwijzingen die de veroordeelde in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels. De opname duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing.
 de veroordeelde zich aansluitend op de klinische behandeling onder behandeling zal stellen van een forensische polikliniek of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
 de veroordeelde meewerkt aan reclasseringstoezicht. Deze medewerking houdt onder andere in:
- Veroordeelde meldt zich op afspraken van de reclassering. de reclassering bepaalt hoe vaak dat nodig is.
- Veroordeelde laat een of meer vingerafdrukken nemen en laat een geldig identiteitsbewijs zien. Dit is nodig om de identiteit van de veroordeelde vast te stellen.
- Veroordeelde houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering. De reclassering kan aanwijzingen geven die nodig zijn voor de uitvoering van het toezicht of om veroordeelde te helpen bij het naleven van de voorwaarden.
- Veroordeelde helpt de reclassering aan een actuele foto waarop zijn gezicht herkenbaar is. Deze foto is nodig voor opsporing bij ongeoorloofde afwezigheid.
- Veroordeelde werkt mee aan huisbezoeken.
- Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in de voortgang van begeleiding en/of behandeling door andere instellingen of hulpverleners.
- Veroordeelde vestigt zich niet op een ander adres zonder toestemming van de reclassering.
- Veroordeelde werkt mee aan het uitwisselen van informatie met personen en instanties die contact hebben met veroordeelde, als dat van belang is voor het toezicht.
 de veroordeelde meewerkt aan een time-out in een Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) of andere instelling als de reclassering dat nodig vindt. Deze time-out duurt maximaal zeven weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal zeven weken, tot maximaal veertien weken per jaar.
 de veroordeelde aansluitend op de klinische behandeling zal verblijven in een instelling voor begeleid wonen of maatschappelijke opvang te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
 de veroordeelde niet naar het buitenland of naar de Nederlandse Antillen gaat zonder toestemming van het openbaar ministerie.
 het de veroordeelde verboden is drugs te gebruiken. Veroordeelde werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
 het de veroordeelde verboden is alcohol te gebruiken. Veroordeelde werkt mee aan controle op dit alcoholverbod. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Mogelijke controlemiddelen zijn urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest).
 het de veroordeelde verboden is contact te leggen of te laten leggen met [benadeelde partij] , zolang het openbaar ministerie dit verbod nodig vindt. De politie ziet toe op handhaving van dit contactverbod.
Draagt de reclassering Nederland op de terbeschikkinggestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Beveelt dat voormelde voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.422,83 (drieduizend vierhonderdtweeëntwintig euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 422,83 (vierhonderdtweeëntwintig euro en drieëntachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.422,83 (drieduizend vierhonderdtweeëntwintig euro en drieëntachtig cent) bestaande uit € 422,83 (vierhonderdtweeëntwintig euro en drieëntachtig cent) materiële schade en € 3.000,00 (drieduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 1 (één) dag. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 22 december 2018.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Hofstra, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. M. Aksu, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 10 november 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.